Operation Manual

Display Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt. Raadpleeg “Elektronisch voertuig-
systeem (EVIC)” in “Uw auto voor meer informatie.
8. Controlelampje Parkeerlicht/koplampen AAN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit lampje gaat branden wanneer het stads-
licht of de koplampen aanstaan. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer infor-
matie.)
9. Bandenspanningslampje (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspanningensticker. (Als
uw voertuig banden heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspanningensticker,
moet u de juiste bandenspanning voor die banden
bepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust
met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS), dat
ervoor zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage
bandenspanning gaat branden wanneer de spanning in
een of meer banden duidelijk te laag is. Als het verklik-
kerlampje voor een te lage bandenspanning gaat bran-
den, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw
banden controleren en deze tot de juiste bandenspan-
ning oppompen. Als u met een ruim onvoldoende
opgepompte band rijdt, raakt de band oververhit en
kan een klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en kan het rij- en remgedrag
van de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervan-
ging voor een juist onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de ban-
denspanning nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatielampje
voor TPMS-storingen dat aangeeft wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het indicatielampje voor TPMS-
storingen werkt in combinatie met het bandenspan-
ningsverklikkerlampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer één
minuut lang en blijft daarna aanhoudend verlicht. Zo-
lang er sprake van een defect blijft, vindt deze reeks
handelingen plaats telkens als het voertuig daarna
wordt gestart. Als het foutmeldingslampje verlicht is, is
het mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt gede-
tecteerd of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alternatieve banden of
wielen op het voertuig waardoor de juiste werking van
het TPMS wordt verhinderd. Controleer altijd het
249
UW AUTO
VEILIGHEID
CORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTO
WAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD