Operation Manual
47
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel fig. 53 kunt u de bui-
tenverlichting in- en uitschakelen.
Als u de buitenverlichting inschakelt wor-
den het instrumentenpaneel en de bedie-
ningsknoppen op het dashboard verlicht.
VERLICHTING UIT fig. 53
Draai de draaiknop A in stand 0.
BUITENVERLICHTING fig. 53
Dit wordt ingeschakeld als de draaischa-
kelaar A van stand 0 in stand
6
wordt
gezet.
DIMLICHTEN fig. 53
De verlichting wordt ingeschakeld als u de
draaiknop A van stand
6
in stand
2
/
1
zet.
Op het instrumentenpaneel gaat het lamp-
je
2
branden.
GROOTLICHT fig. 54
De verlichting wordt ingeschakeld als u de
draaiknop A in stand
2
/
1
zet en de
hendel naar het stuur trekt.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
1
branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel
wordt getrokken, dooft het grootlicht.
GROOTLICHTSIGNAAL fig. 54
Trek de hendel naar het stuurwiel (1
e
on-
vergrendelde stand), ongeacht de stand
van de draaiknop. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
1
bran-
den.
fig. 53
F0P0046m
fig. 54
F0P0047m
fig. 55
F0P0048m
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
EN MISTACHTERLICHTEN
fig. 55-56
Inschakelen fig. 55:
❒
draai de draaiknop B in de richting van
de pijl:
❒
eerste impuls, onvergrendelde stand, in-
schakeling mistlampen voor; op het in-
strumentenpaneel gaat het controle-
lampje
5
branden.
❒
tweede impuls, onvergrendelde stand,
inschakeling mistachterlichten
4
.