Operation Manual

48
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
RICHTINGAANWIJZERS fig. 57
Ga als volgt te werk:
omhoog (stand 1): gaan de rechter rich-
tingaanwijzers branden;
omlaag (stand 2): gaan de linker rich-
tingaanwijzers branden.
Op het instrumentenpaneel knippert het
lampje
E
of
R
.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als met de auto weer rechtuit
wordt gereden.
Als dat nodig is kunnen de richtingaanwij-
zers kort worden ingeschakeld (bijv.: bij
het wisselen van rijbaan); zet hiervoor de
hendel omhoog of omlaag, zonder de ver-
grendelde stand te bereiken.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze au-
tomatisch terug.
fig. 57
F0P0050m
fig. 56
F0P0049m
Uitschakelen fig. 56:
draai de draaiknop B in de richting van
de pijl, onvergrendelde stand.
De mistlampen voor en de mistachter-
lichten schakelen automatisch uit als de
verlichting wordt uitgeschakeld of als uit-
sluitend de buitenverlichting weer wordt
ingeschakeld 6. Als u de mistachterlich-
ten weer wilt inschakelen, moet u dus de
vorige handeling herhalen.
Als de motor opnieuw wordt gestart, gaat
automatisch dezelfde verlichting branden,
die was ingeschakeld om op het moment
dat de motor werd uitgezet.
BELANGRIJK Doof bij goed zicht de mist-
achterlichten omdat ze hinderlijk kunnen
zijn voor weggebruikers achter u.
BELANGRIJK De mistlampen voor, de
mistachterlichten en het grootlicht kun-
nen ook worden ingeschakeld als de con-
tactsleutel in stand S staat of is uitgeno-
men. Bij geopende portieren klinkt er een
akoestisch signaal als de verlichting is in-
geschakeld.