Operation Manual
61
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
fig. 66
F0P0287m
BEDIENINGSORGANEN
WAARSCHUWINGSKNIPPER-
LICHTEN fig. 66
Deze worden ingeschakeld als op knop A
wordt gedrukt, onafhankelijk van de stand
van het contactslot.
Als ze zijn ingeschakeld, knippert het lamp-
je in de knop. Gelijktijdig gaan op het ins-
trumentenpaneel de controlelampjes
Î
en
¥
branden.
ESP-SYSTEEM (indien aanwezig)
UITSCHAKELEN
Als u op de knop fig. 67 op de midden-
console drukt, wordt het ESP-systeem uit-
geschakeld.
Als het systeem is uitgeschakeld, brandt
het lampje op de knop permanent.
Het systeem schakelt weer in:
❒
automatisch, boven 50 km/h.
❒
handmatig, door de knop nogmaals in
te drukken.
Als het ESP in werking treedt, dan knip-
pert het lampje op de knop.
Zie voor meer informatie de paragraaf
“ESP-systeem” in dit hoofdstuk.
fig. 67
F0P0064m
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
Het gebruik van de waarschuwingsknip-
perlichten is afhankelijk van de wegen-
verkeerswet van het land waarin u rijdt.
Houdt u aan de voorschriften.