Operation Manual

95
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
HOOGTEVERSTELLLING VAN
DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 4
De hoogte van de gordel moet altijd wor-
den aangepast aan het postuur van de in-
zittende. Zo wordt de kans op letsel bij
een ongeval verkleind. De gordel is goed
afgesteld als hij over de schouder halver-
wege tussen nek en uiteinde van de schou-
der ligt.
De gordel is goed afgesteld als hij over de
schouder halverwege tussen nek en uit-
einde van de schouder ligt.
Druk om de hoogte in te stellen op de
knop A en schuif de beugel omhoog of
omlaag.
De veiligheidsgordels mogen
alleen worden versteld als de
auto stilstaat.
ATTENTIE!
Controleer na het afstellen
altijd of de beugel in een van
de vaste posities is geblokkeerd. Laat
de knop los en trek aan de gordel, zo-
dat het bevestigingspunt blokkeert,
als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
ATTENTIE!
fig. 4
F0P0109m
fig. 5
F0P0110m
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE
MIDDELSTE ZITPLAATS
(indien aanwezig)
De driepunts-veiligheidsgordel van de mid-
delste aparte zitplaats kan zijn uitgerust
met een rolautomaat A-fig. 5.
Bedenk dat achterpassagiers
die geen gordel dragen tij-
dens een ernstig ongeval, niet alleen
zelf een verhoogd risico lopen, maar
ook gevaar opleveren voor de inzit-
tenden voor.
ATTENTIE!