Datasheet

Niveau - niveaubereik
De niveaubewakingsrelais zijn zo ontworpen, dat ze voor het bewaken van
een niveau of niveaubereik van niet-explosieve, geleidende vloeistoffen
ingezet kunnen worden.
Geleidende vloeistoffen zoals b.v.: drinkwater, regenwater, zeewater,
vloeistoffen met een laag percentage alcohol, wijn, melk, bier,
koffie, afvalwater, mest en slootwater.
Niet geleidende vloeistoffen zoals b.v.: gedemineraliseerd water,
benzine, diesel, olie, stookolie, vloeistoffen met een hoog percentage
alcohol, vloeibaar gas, paraffine, ethylalcohol en verf.
Niveauregeling gebeurt met 2 elektroden (1-punts niveauregeling), om
het peil op een niveau te houden, b.v. als overloop- of droogloopbeveiliging.
Niveaubereikregeling gebeurt met 3 elektroden (2-punts niveauregeling),
om het peil tussen een minimaal en een maximaal niveau te houden.
Bewaking van condenswater in olie en lekkage
Om tegen mogelijke schade door condenswater of binnendringend
water in bv. smeersystemen te waarschuwen, wordt het bewakingsrelais
toegepast met twee elektrodes die op B1 - B3 worden aangesloten.
(Functie ES). Condenswater heeft bij lichte verontreiniging een gering
geleidingsvermogen. Daarom wordt aanbevolen om voor het type
72.01.8.024.0002 of 72.01.8.240.0002 met een instelgevoeligheid van
5…450 kOhm en de sensor type 072.11 te kiezen.
Bewaking en melding van water op vloeren
Om bij de aanwezigheid van water op vloeren te waarschuwen, wordt
het bewakingsrelais toegepast met twee elektrodes die op B1 - B3
worden aangesloten. (Functie E of ES, Z1 - Z2 doorverbonden).
Er kan voor de types 72.11.8.240.0000 of 72.01.8.240.0000 met de sensor
072.11 worden gekozen.
Bewakingsfunctie
De niveaubewakingsrelais zijn zo ontworpen, dat ze bij positieve
logica geschikt zijn voor het bewaken van een niveau of een
niveaubereik door vullen, het bewaken van een niveau of niveaubereik door
leegpompen en voor het bewaken van de geleidbaarheid van
vloeistoffen (type 72.01).
Positieve logica (zie toepassing)
De niveaubewakingsrelais werken volgens het principe van de positieve
logica, omdat het vullen en leegpompen alleen bij gesloten contact
gebeurt. Bij het ontbreken van de voedingsspanning op het
niveaubewakingsrelais treedt geen ongewenst vullen of leegpompen op.
Overlopen van de tank bij het vullen
Het overlopen van de tank is te voorkomen. Door de elektrode voldoende
laag te plaatsen en op basis van de pompcapaciteit en de nalooptijd T, kan
overlopen worden voorkomen.
Drooglopen van de pomp bij het leegpompen
Pompen zijn bij het leegpompen tegen drooglopen te beschermen.
Door de elektrode voldoende hoog te plaatsen en op basis van de
pompcapaciteit en de nalooptijd T, kan drooglopen worden voorkomen.
Nalooptijd
De nalooptijd T is bij de uitvoering 72.01 op 0,5 of 7 s instelbaar en bij de
uitvoering 72.11 op 1 s vast ingesteld. Om het overlopen van de tank of
drooglopen van de pomp te voorkomen, worden bij kleine tanks korte
nalooptijden aanbevolen
.
Storingsbestendigheid
De hoge storingsbestendigheid is verkregen door de opbouw van de
elektronica, de veilige scheiding en de dubbele isolatie (PELV, SELV
volgens EN 50178, uitrusting van sterkstroominstallaties met
elektronische
bedrijfsmiddelen) tussen de meetkring en de voedingsspanning
en het
uitgangscontact met een spanningsbestendigheid van 6 kV (1.2/50µs).
Elektrische levensduur van het uitgangscontact
In principe is de elektrische levensduur van het uitgangscontact bij
een groter gekozen niveaubereik met 3 elektroden langer dan bij een
niveauregeling met slechts 2 elektroden. Verder geldt dat een korte
nalooptijd, en een kleiner niveauverschil, dus een hogere schakelfrequentie,
een kortere levensduur van het uitgangscontact tot gevolg heeft.
Zo geldt bij een lange nalooptijd een langere levensduur van
het uitgangscontact maar wel bij een groter niveauverschil.
Pompsturing
Kleine, met een condensatormotor aangedreven pompen tot een vermogen
van 0.55 kW kunnen direct worden aangestuurd. Bij grotere pompen
en pompen met een draaistroommotor of ter verhoging van de
contactlevensduur, dient de aansturing via een vermogensrelais
of een magneetschakelaar te verlopen.
Aansluiting / aantal elektroden
Bij de bewaking van een niveaubereik met 3 elektroden wordt de
bovenste elektrode op B1, de middelste elektrode op B2 en de onder-
ste elektrode op B3 aangesloten. Bij de bewaking van een niveau met
2 elektroden wordt de bovenste elektrode op B1 en de onderste elektrode op B3
aangesloten. Elektrode B3 kan ook direct met de tankwand worden
verbonden als deze uit elektrisch geleidend materiaal bestaat. De max.
toegestane kabellengte tussen de elektroden en het bewakingsrelais is
200 m (100 nF/km). Voor de bewaking van verschillende niveaus
kunnen tot 2 niveaubewakingsrelais in dezelfde tank worden toegepast.
Elektrodenkeuze
De in te zetten elektroden worden bepaald aan de hand van de te
bewaken vloeistof (water, chemische vloeistoffen, levensmiddelen
enz.). Naast de elektroden en elektrodenhouders van Finder kunnen ook
elders in de handel verkrijgbare elektroden en elektrodenhouders worden
toegepast.
Inbedrijfname
Bij het type 72.01 wordt bij inbedrijfname de functie “FS”-vullen met 0.5
s
vertraging- gekozen en de gevoeligheid op de kleinste waarde van
5 kΩ ingesteld. Alle aangesloten elektroden moeten in de vloeistof
gedompeld zijn. De potentiometer voor de gevoeligheid wordt dan
zover in de richting van 150 kΩ gedraaid, tot het niveaubewakingsrelais
zeker uitschakelt (uitgangsrelais is afgevallen en de rode LED knippert
langzaam). Schakelt het niveaubewakingsrelais niet, dan zijn: of de
elektroden niet in de vloeistof gedompeld, is de vloeistof te hoogohmig
of is de afstand tussen de elektroden te groot. Aansluitend kiest men de
gewenste functie (vullen of leegpompen) en test men of het
niveaubewakingsrelais naar wens functioneert.
Bij het type 72.11 wordt bij inbedrijfname de functe “F” -vullen-
gekozen (geen draadbrug tussen de aansluitingen Z1-Z2). Alle aangesloten
elektroden moeten in de vloeistof gedompeld zijn, waarbij de elektrode
op B3 nog niet aangesloten is. Het uitgangsrelais is ingeschakeld en
de LED brandt continu. Daarna wordt de elektrode op B3 aangesloten.
De LED zal dan kortstondig snel en na 1s langzaam knipperen en het
uitgangsrelais valt af. Schakelt het niveaubewakingsrelais niet uit, dan
zijn, of de elektroden niet in de vloeistof gedompeld, is de vloeistof te
hoogohmig of is de afstand tussen de elektroden te groot. Aansluitend
kiest men de gewenste functie (vullen of leegpompen) en test men of het
niveaubewakingsrelais naar wens functioneert.
Aanwijzingen voor het gebruik van 72.01 en 72.11 niveaubewakingsrelais
14
I-2023, www.findernet.com
E
SERIE 72
Bewakingsrelais
SERIE
72