User manual

13
Meten van de dauwpunttemperatuur
De temperatuur van een enkele plek op de isolatiebekleding van het kanaal is een kritieke
temperatuur. Als de isolatiebekledingtemperatuur de dauwpunttemperatuur bereikt vormt
zich condensatie.
De meest voorkomende condities voor condensvorming zijn een lage droogkogel-
temperatuur en een hoge vochtkogeltemperatuur (lage temperatuur, hoge relatieve
luchtvochtigheid).
Gebruik Fluke 971 voor het meten van de relatieve luchtvochtigheid op zolder/kruipruimte
en voor het bepalen van de dauwpunttemperatuur. Dit is de temperatuur waarbij zich
condens op de kanaalbekleding vormt.
Gebruik de thermokoppel voor het meten van de oppervlaktetemperatuur van de
kanaalbekleding. Deze temperatuur moet steeds hoger liggen dan de dauwpunt-
temperatuur op zolder/kruipruimte.
Op de zolderverdieping is s' nachts na afkoeling het vermoedelijke tijdstip voor het
optreden van dauwpuntproblemen. Minder warmte op de zolderverdieping betekent
minder warmtewinning door de kanaalbekleding, wat dichter bij de dauwpunttemperatuur
komt.
Kruipruimtes zijn altijd koeler en problematisch. Dichte kanalen en veel kanaalisolatie zijn
beslist noodzakelijk. Afdichting van ondichte plekken/openingen, gevelisolatie,
verplaatsen van een ononderbroken dampremming en een sterke ontvochtiger voor lage
temperaturen zijn vaak noodzakelijk om vocht- en schimmelproblemen te elimineren.
Geïsoleerde terugvoerkanalen controleren
1. Sluit het thermokoppel aan.
2. Plaats de meetsonde aan het terugvoerrooster in de terugvoerluchtstroom.
3. De temperatuur van de terugvoerlucht kunt u op de secundaire displayregel aflezen.
4. Een kleine testopening maken aan het terugvoerkanaal bij het klimatiseringstoestel.
5. Plaats de meetsonde van het thermokoppel bij het klimatiseringstoestel in de
terugvoerluchtstroom (i.v.m. de consistentie gebruikt u dezelfde meetsonde dan in stap
2. Meetsondes 80PK-25. 80PK-26 of derg. worden aanbevolen bij gebruik voor
testopeningen in het kanaal).
6. De temperatuur van de terugvoerlucht kunt u op de secundaire displayregel aflezen.
7. De testopening na het meten weer afdichten.
Opmerking
Het temperatuurverschil moet minimaal zijn (minder dan 1 tot 2 graad). Als het verschil groot
is betekent dit een luchtlek of onvoldoende isolatie.
8. Kanaalverbindingen bij roosters, kasten, verdeelschachten, overgangen en aftakkingen
afdichten.
9. Test herhalen.
Indien de test geen tevreden verbetering toont, verwijdert u de kanaalisolatie. Kanaalvoegen
en –verbindingen afdichten om een ononderbroken dampremming te waarborgen.