User manual

16
Riemen en rollen controleren
1.
indrukken en dan op drukken om de emissiegraad HI te kiezen.
2. indrukken en dan op drukken om MAX te kiezen.
3. Activeer de motor en laat hem opwarmen tot een stabiele werktemperatuur.
4. Richt het thermokoppel op het te meten oppervlak. Richt de thermometer op het
riemoppervlak, waar deze op de rol loopt of aan de zijkant van de rollen op de buitenrand
(kies steeds de veiligste methode).
5. Start de temperatuurregistratie.
6. Beweeg de thermometer langzaam langs de riem naar de tweede rol.
Als de riem verschuift, is de roltemperatuur door wrijving hoog.
Als de riem verschuift, blijft de riemtemperatuur tussen de rollen hoog.
Verschuift de riem niet, is de riemtemperatuur tussen de rollen lager.
Als de rollen geen echte V-vorm opwijzen, betekent dit dat de riem verschuift en bij
de werking blijven de verhoogde temperaturen bestaan, totdat de rollen vervangen
worden.
Voor een juiste bedrijfstemperatuur moeten de rollen correct uitgelijnd zijn (inclusief
de afstand en de hoek). Ter controle voor een uitlijning kan een liniaal of een
spanband gebruikt worden.
Stralingswarmtetoepassingen controleren
Stralingswarmtebuizen in de vloer lopen meestal parallel met de buitenmuren.Beginnend aan
de rand van de vloer/wand parallel tot de wand aftasten en vanaf de wand naar de ruimte
doorgaan. Parallel tot de buitenwand moeten overeenkomstige strepen herkenbaar zijn, die
de positie van de warmtebuizen in de vloer laten zien. Rechthoekig tot de buitenwand
moeten op dezelfde afstand oplopende en dalende temperaturen gemeten worden. Hoge
temperaturen wijzen op een warmtebuis in de vloer, en lage temperaturen wijzen op de
plaatsen tussen de warmtebuizen.
1.
indrukken en dan op drukken om de emissiegraad HI te kiezen.
2. indrukken en dan op drukken om MIN te kiezen.
3. Om de stralingswarmtebuizen in de vloer te lokaliseren, de bochttemperatuur voorlopig
verhogen om hotspots te maken om het verloop van de buizen op te sporen.
4. Voordat de trigger losgelaten wordt op drukken, om wisselend te schakelen tussen
MIN-, MAX- en DIF- vloertemperaturen en de temperaturen voor de latere vergelijking en
tendens onder vergelijkbare condities te registreren.