FORD FIESTA Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten. © Ford Motor Company 2011 Alle rechten voorbehouden.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding ....................................7 Overzicht van symbolen.................................7 Onderdelen en accessoires..........................8 Werking..............................................................40 Gecodeerde sleutels.....................................40 Immobilisatiesysteem inschakelen........40 Immobilisatiesysteem uitschakelen......40 In één oogopslag In één oogopslag ...........................................
Inhoudsopgave Wegenkaartopbergvakken.........................89 Paslezer tolwegen.........................................89 Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) ..........................................................................89 USB-poort........................................................90 Houder satelliet-navigatie-unit................90 Vloermatten....................................................90 Ruiten en spiegels Elektrisch bedienbare ruiten......................58 Buitenspiegels.
Inhoudsopgave Gebruik maken van stabiliteitsregeling...................................105 Een zekering vervangen..............................119 Specificatie-overzicht zekeringen..........120 Parkeerhulp Bergen van de auto Werking............................................................106 Gebruik maken van de parkeerhulp Auto's met Parkeerhulp achteruit......106 Gebruik maken van de parkeerhulp Auto's met Parkeerhulp voor en achter ..................................................................
Inhoudsopgave Een wiel vervangen......................................145 Bandenreparatieset....................................150 Verzorging van banden...............................154 Gebruik van winterbanden.......................154 Gebruik van sneeuwkettingen.................154 Technische specificatie..............................155 Regionale modus (REG)............................174 CD-speler CD afspelen.....................................................175 Nummer selecteren..................
Inhoudsopgave Extern apparaat aansluiten ....................204 Extern apparaat aansluiten - Auto's met Bluetooth...................................................205 USB-apparaat gebruiken ........................205 iPod gebruiken .............................................206 Introductie navigatie Rijveiligheid ..................................................209 Navigatiesysteem Introductie ......................................................210 Bijlagen Typegoedkeuringen......................
6
Inleiding Bovendien beschermt een extra pollenfilter de passagiers tegen allergie opwekkende deeltjes in de buitenlucht. OVER DEZE HANDLEIDING Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. We adviseren u, enige tijd te nemen om met uw auto kennis te maken door deze handleiding te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan en dat komt de veiligheid en het rijplezier ten goede. Neem voor meer informatie contact op met TÜV via www.tuv.com.
Inleiding • • ONDERDELEN EN ACCESSOIRES Portieren Kofferdeksel/ achterklep Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford onderdelen Ford onderdelen zijn. U Ford is volgens de hoogste normen gebouwd met gebruik van Originele Ford onderdelen van hoge kwaliteit. Met als resultaat dat u er vele jaren met plezier in kunt rijden. Mocht het onverwachte plaatsvinden en een belangrijk onderdeel moet worden vervangen, dan raden wij u aan met niets minder dan Originele Ford Onderdelen genoegen te nemen.
Inleiding E102436 E89939 Buitenspiegel Verlichting • • Achterlichtunits Koplampen E102437 Ruit • • • Achterruit Zijruiten Voorruit E102438 9
In één oogopslag IN ÉÉN OOGOPSLAG Overzicht instrumentenpaneel Stuur links A U T B S C RQ D P E O N E102562 10 F M L G K H J I
In één oogopslag Stuur rechts H I G J M F L B K D S R C P Q E N A O T U E102559 A Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 78). B Multifunctionele hendel: Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 50). Grootlicht. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 48). Zie Spraaksturing (bladzijde 43). Zie Tripcomputer (bladzijde 72). C Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 62). Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 62). D Startknop.
In één oogopslag H Portiervergrendelingsknop. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 35). I Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 50). J Toetsen van klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 78). K Kaarthouder. of Controlelamp parkeerhulp of schakelaar. Zie Parkeerhulp (bladzijde 106). L Kaarthouder. of Controlelamp deactivering passagiersairbag. Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 30).
In één oogopslag Sleutelloze toegang Vergrendelen en ontgrendelen Auto ontgrendelen A B C E78276 Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passieve sleutel nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt. E71963 A Ontgrendelen B Vergrendelen C Kofferdeksel/achterklep ontgrendelen Auto vergrendelen Druk de ontgrendelknop eenmaal in om de auto te ontgrendelen. Zie Programmeren van de afstandsbediening (bladzijde 31).
In één oogopslag Auto ontgrendelen Motor starten bij uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak N.B.: Door tijdens het starten het koppelingspedaal op te laten komen, wordt de startmotor uitgeschakeld maar blijft het contact aan. 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Druk de startknop kortstondig in. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91). Stuurwiel instellen E87384 WAARSCHUWING Druk een vergrendelknop eenmaal in. Verstel het stuurwiel nooit wanneer de auto in beweging is.
In één oogopslag Aanbevolen instellingen voor verwarming E112146 3 Sluit de middelste luchtroosters en open de luchtroosters aan de zijkant. E95179 Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 42). Richt de luchtroosters aan de zijkant op de zijruiten Handmatige klimaatregeling Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 79). Aanbevolen instellingen voor koeling Automatische klimaatregeling Aanbevolen instellingen voor koeling E112145 Open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant.
In één oogopslag Aanbevolen instellingen voor verwarming Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 48). Richtingaanwijzers E112148 Stel de temperatuur in op 22 °C. Open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant. E102016 Indien de hendel licht naar boven of naar beneden wordt bewogen knipperen de richtingaanwijzers driemaal. Richt de middelste luchtroosters naar boven en de luchtroosters aan de zijkant op de zijruiten. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 50).
In één oogopslag Airbag Rugleuning neerklappen - 3-deurs uitvoering 1 3 2 E69213 WAARSCHUWING Om het risico van fataal letsel of ernstige verwonding te vermijden, mag nooit een kinderzitje achterwaarts op een voorstoel worden geplaatst, tenzij de airbag is uitgeschakeld. E112675 Rugleuning opklappen - 3-deurs uitvoering 2 Zie Veiligheidsuitrusting voor kinderen (bladzijde 19). Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 30). 3 Handmatig verstelbare stoelen N.B.
In één oogopslag Klep van brandstofvulopening E119081 Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. E103203 Druk op de klep om deze te openen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt. Zie Tankklep (bladzijde 97). E119080 Breng het vulpistool tot en met de eerste nok op het vulpistool in. Laat het rusten op de afdekking van de vulbuis.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Laat kinderen niet zonder toezicht in uw auto achter. Wanneer uw auto bij een aanrijding betrokken is geweest, dient u het kinderzitje door een hiertoe opgeleide monteur te laten controleren. N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. E133140 Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.01: Extreme Hazard! Do not use a rearward facing child restraint on a seat protected by an air bag in front of it! Wanneer een kinderzitje met steunpoot wordt gebruikt, dan moet de steunpoot stevig op de vloer rusten. Wanneer een kinderzitje met een gordel wordt gebruikt, dan mag de gordel niet slap hangt of is gedraaid. LET OP E68920 Het kinderzitje moet stevig tegen de stoel aan rusten.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Gewichtsgroepen Plaats Achterbank 0 0+ 1 2 3 Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg 15 - 25 kg 22 - 36 kg U U U U U X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep. U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen ** Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford aanbevolen kinderzitjes. *** Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford aanbevolen kinderzitjes.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderzitje (Groep 2) STOELVERHOGERS WAARSCHUWINGEN Bevestig een kinderzitje of een zitverhoger nooit alleen met de heupgordel. Bevestig een kinderzitje of een zitverhoger niet met een veiligheidsgordel die niet gespannen is of gedraaid zit. Leg de schoudergordel niet onder de arm of achter de rug van het kind langs. Gebruik geen kussens, boeken of handdoeken om het kind hoger te laten zitten.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderzitje met een veiligheidsriem aan de bovenzijde bevestigen ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of met een voet aan. Bevestig de veiligheidsgordel aan de bovenzijde aan geen ander punt dan aan het verankeringspunt dat hiervoor is bestemd. N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen WAARSCHUWING Controleer of de rugleuning van de zitplaats achterin stevig vastzit en goed is vergrendeld. 4. Druk de rugleuning weer in verticale stand. E112197 Linkerzijde Draai linksom om te vergrendelen en rechtsom om te ontgrendelen. E87145 Rechterzijde 5. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 6. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje.
Bescherming van inzittenden N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. WERKING Airbags Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden De zijairbags worden geactiveerd bij zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags worden in enkele milliseconden opgeblazen en stromen weer leeg zodra zij in contact komen met de lichamen van de inzittenden, waardoor zij bescherming bieden aan de omgeving van borst en schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij, het over de kop slaan van de auto, aanrijdingen van voren of van achteren worden de zijairbags niet geactiveerd.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels VEILIGHEIDSGORDELS VASTMAKEN WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 84). WAARSCHUWING Steek de slottong in het gordelslot tot een zachte klik hoorbaar is.
Bescherming van inzittenden Druk op de rode knop om de veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat hem volledig en geheel oprollen. De lamp van het herinneringssysteem gaat branden en er klinkt een akoestisch signaal wanneer de veiligheidsgordel van de voorstoel aan bestuurders- of passagierszijde niet is omgedaan en de auto sneller rijdt dan een relatief lage snelheid.
Bescherming van inzittenden De heupgordel moet comfortabel over de heupen liggen aan de onderzijde van uw zwangere buik. Leg de schoudergordel tussen uw borsten, boven en aan de zijkant van uw zwangere buik. Wanneer de controlelamp van de airbag tijdens het rijden gaat branden of knipperen, duidt dit op een storing. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 62). Verwijder het kinderzitje en laat het systeem onmiddellijk controleren.
Sleutels en afstandsbediening Een nieuwe afstandsbediening programmeren ALGEMENE INFORMATIE OVER RADIOFREQUENTIES 1. LET OP De radiofrequentie van de afstandsbediening kan ook worden gebruikt door andere zenders met een klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs, medische apparatuur, draadloze hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en alarmsystemen). Wanneer de frequenties worden gestoord, kunt u geen gebruik meer maken van uw afstandsbediening. De portieren kunt u met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen.
Sleutels en afstandsbediening 2. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om een begin te maken de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. BATTERIJ VAN AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Zorg dat u oude batterijen op milieuvriendelijke wijze weggooit. Zoek advies m.b.t. de plaatselijke regels m.b.t. recycling. E107998 Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 3 E74385 3.
Sleutels en afstandsbediening 7. Breng het sleutelblad aan. 3 Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad Type 1 1 E126281 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. E126152 1. 3. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 4. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar boven gekeerd. 5. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 6. Breng het sleutelblad aan.
Sleutels en afstandsbediening 1. Houd de drukknoppen in de randen ingedrukt om de afdekking te ontgrendelen. Verwijder voorzichtig de kapje. 2. Verwijder de sleutelbaard. 5 3 E125860 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. E105362 5. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 6. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 7. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 8.
Sloten Met afstandsbediening dubbel vergrendelen VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN Druk de toets tweemaal binnen drie seconden in. N.B.: Laat uw sleutels niet in de auto liggen. Vergrendelen Ontgrendelen Met sleutel vergrendelen Met sleutel ontgrendelen Draai de bovenzijde van de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto. Draai de bovenzijde van de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto. Met afstandsbediening vergrendelen Met afstandsbediening ontgrendelen N.B.
Sloten Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen Kofferdeksel/achterklep sluiten N.B.: Wanneer uw auto is uitgerust met dubbele vergrendeling, knipperen de richtingaanwijzers slechts tweemaal wanneer u de dubbele vergrendeling inschakelt. Wanneer u de portieren vergrendelt, knipperen de richtingaanwijzers tweemaal. Wanneer u de portieren ontgrendelt, knipperen de richtingaanwijzers eenmaal. De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen E102566 E89132 Druk de toets. Voor locatie.
Sloten N.B.: Wanneer het passive entry systeem niet werkt, moet u voor het vergrendelen en ontgrendelen van uw auto de sleutelbaard gebruiken. Linkerzijde Draai rechtsom om te vergrendelen. Rechterzijde De sleutelloze toegang maakt het gebruik van een sleutel of afstandsbediening overbodig. Draai linksom om te vergrendelen. Ontgrendelen N.B.: Als de kindersloten ook geactiveerd zijn, wordt door het omhoog trekken van de interne pal alleen de noodvergrendeling gedeactiveerd en niet de kindersloten.
Sloten Auto vergrendelen Kofferdeksel/achterklep N.B.: Als de passieve sleutel zich bij gesloten portieren in de bagageruimte bevindt, kan het kofferdeksel/de achterklep niet worden gesloten en komt deze weer omhoog. N.B.: Indien zich een tweede geldige passieve sleutel binnen het detectiegebied van het kofferdeksel/de achterklep bevindt, kan het kofferdeksel/de achterklep niet worden gesloten. Auto ontgrendelen E87384 WAARSCHUWING N.B.
Sloten Portieren met de sleutelbaard vergrendelen en ontgrendelen Alleen bestuurdersportier ontgrendelen Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is geprogrammeerd zodat alleen het bestuurdersportier en het kofferdeksel/de achterklep worden ontgrendeld ( Zie Programmeren van de afstandsbediening (bladzijde 31). ), let dan op het volgende: 2 Als het bestuurdersportier als eerste wordt geopend blijven de andere portieren vergrendeld.
Motorstartblokkering De controlelamp in de instrumentengroep brandt ongeveer drie seconden en gaat vervolgens uit. Wanneer de controlelamp langer dan een minuut blijft branden of knipperen en vervolgens met onregelmatige intervallen gaat branden, dan is uw sleutel niet herkend. Neem de sleutel uit het slot en probeer het nogmaals. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten.
Alarm WERKING ALARM UITSCHAKELEN Het systeem is een afschrikmiddel voor personen die ongeoorloofd de portieren en de motorkap proberen te openen. Het beveiligt ook de audio-installatie. Uitvoeringen zonder sleutelloze toegang Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de deuren met de sleutel te ontgrendelen, zet het contact met een correct gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de deuren met de afstandsbediening.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN AUDIOBEDIENING WAARSCHUWING A E Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 84). B D C 2 E72288 2 1 A Volume hoger B Opwaarts zoeken C Volume lager D Neerwaarts zoeken E Modus Modus Druk de modus toets in en houd deze ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Stuurwiel • • af te stemmen op een radiostation op een hogere of lagere frequentie door een CD nummer te zoeken SPRAAKSTURING E102756 Druk op de toets om de spraakbesturing in of uit te schakelen. Voor meer informatie Zie Spraaksturing (bladzijde 187).
Ruitenwissers en ruitensproeiers Automatisch ruitenwissersysteem VOORRUITWISSERS Sommige uitvoeringen zonder een automatisch ruitenwissersysteem zijn uitgerust met een snelheidsafhankelijk ruitenwissersysteem voor de voorruit. D C B Wanneer de auto tot loopsnelheid of tot stilstand wordt gebracht, wordt de ruitenwissersnelheid automatisch naar de volgende lagere snelheid teruggebracht. Wanneer de auto in snelheid toeneemt, keert de ruitenwissersnelheid terug naar de met de hand gekozen instelling.
Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITSPROEIERS LET OP Schakel de automatische wisfunctie uit voordat u een wasstraat binnenrijdt. A B E102051 WAARSCHUWING Schakel de ruitensproeiers niet langer dan tien seconden achtereen in; schakel de ruitensproeiers nooit in als het reservoir leeg is. C E102033 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid Wanneer de knop op het uiteinde van de hendel wordt ingedrukt worden zowel de sproeiers als de ruitenwissers ingeschakeld.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Wissen tijdens achteruitrijden RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN De achterruitwisser wordt automatisch ingeschakeld wanneer de achteruit wordt ingeschakeld als: • treedt deze automatisch in werking wanneer de achteruit wordt ingeschakeld, • de ruitenwisserhendel in de stand A, B, C of D staat en • de voorruitwisser is ingeschakeld (in de stand B). De achterruitwisser volgt de interval van de voorruitwissers (bij wissen met intervallen of normale wissnelheid).
Ruitenwissers en ruitensproeiers 3. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Achterruitwisserblad 1. Til de ruitenwisserarm op. 3 4 2 E86456 2. Draai het ruitenwisserblad onder een rechte hoek op de ruitenwisserarm. 3. Maak het ruitenwisserblad los van de wisserarm. 4. Verwijder het ruitenwisserblad. N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Verlichting Grootlicht en dimlicht VERLICHTINGSBEDIENING Standen van de lichtschakelaar A B C E101829 Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om tussen grootlicht en dimlicht te wisselen. Lichtsignaal Trek de schakelaarhendel naar het stuurwiel toe. E70718 A Off (uit) B Stads- en achterlichten C Koplampen Home safe verlichting Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal.
Verlichting AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE VERLICHTING MISTACHTERLICHTEN E70720 WAARSCHUWINGEN Gebruik de mistachterlichten alleen wanneer het zicht minder dan 50 meter bedraagt. Schakel de mistachterlichten niet in bij regen of sneeuwval en wanneer het zicht meer dan 50 meter bedraagt. E70719 N.B.: Wanneer u de automatisch in-/uitschakelende verlichting hebt ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht inschakelen wanneer de functie de koplampen heeft ingeschakeld.
Verlichting Aanbevolen regelknopstanden Belading Gewicht in bagage1 Regelknopstand Voorstoelen Achterbank ruimte 1-2 - - 0 1-2 3 - 2 1-2 3 Max. 2,5 1-2 2 - Max. 3.5 1 - Max. 4 1 Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 158). 2 Alleen gesloten bestelwagen. 2 RICHTINGAANWIJZERS WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw wagen oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de waarschuwingsknipperlichten wanneer u krachtig remt.
Verlichting Leeslampen INTERIEURVERLICHTING Interieurverlichting A B C E112208 Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. E112207 A Off (uit) B Portiercontact C Aan EEN KOPLAMP VERWIJDEREN 1. Wanneer u de schakelaar in stand B zet, gaat de interieurverlichting branden wanneer u een portier of het kofferdeksel / de achterklep ontgrendelt of opent.
Verlichting 3 4 4 2 E102590 3. Trek de stekker los. 4. Verwijder de koplamp. N.B.: Zorg er bij het monteren van de koplamp voor dat deze volledig in de klemmen voor de koplamp aangrijpt. E102593 2. Verwijder het paneel. 3. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 4. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. GLOEILAMPEN VERVANGEN WAARSCHUWINGEN Schakel de verlichting uit en zet het contact af. Koplamp, dimlicht 1.
Verlichting 3. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 4. Verwijder de gloeilamp. Grootlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 51). 3 2 4 E102596 2. Verwijder het paneel. 3. Trek aan de lamphouder en verwijder deze. Verwijder de gloeilamp. 2 Zijknipperlichten E102597 1 2. Verwijder het paneel. 3. Maak de klem los. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 4. Verwijder de gloeilamp. 2 Stadslicht 1. Verwijder de koplamp.
Verlichting 3 E112778 E112775 3. Verwijder de gloeilamp en de lamphouder. Verwijder de gloeilamp. 2. Til de afdichting van de bagageruimte op. Voormistlichten N.B.: De voormistlichten voor kunnen niet worden gerepareerd, raadpleeg bij defecten uw dealer. Achterlichtunits 1 E112776 3. Verwijder de vloerbedekking. E102854 1. Verwijder de schroeven.
Verlichting Derde remlicht N.B.: De LED verlichting kan niet worden gerepareerd, raadpleeg bij defecten uw dealer. 5 Kentekenplaatverlichting 2 4 1 3 E102620 4. Verwijder de vleugelmoer. 5. Verwijder de achterlichtunit en maak de lamphouder los. E72789 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder het lamphuis. 3. Verwijder de gloeilamp. A Interieurverlichting 2 3 B C 1 E102621 A Rem- en achterlicht B Achteruit C Controlelampje E99452 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2.
Verlichting Verlichting bagagecompartiment Leeslampen 2 3 1 E99453 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Verwijder de gloeilamp. E72784 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Lampje Verlichting bagagecompartiment 57 Specificatie Vermogen (watt) W5W 5
Ruiten en spiegels Ruit van bestuurdersportier automatisch openen en sluiten ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN Druk de schakelaar tot het tweede schakelpunt in of trek hem tot het tweede schakelpunt omhoog en laat hem los. Druk de toets opnieuw in of trek hem omhoog om de ruit te stoppen. WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten N.B.
Ruiten en spiegels Antiklemfunctie Geheugen van de elektrisch bedienbare ruit opnieuw instellen WAARSCHUWING WAARSCHUWING Het onzorgvuldig sluiten van de ruit kan deze beschermingsfunctie opheffen en verwonding tot gevolg hebben. De antiklemfunctie wordt buiten werking gesteld tot het geheugen opnieuw is ingesteld. N.B.: De antiklemfunctie is alleen beschikbaar op de ruit van het bestuurdersportier.
Ruiten en spiegels Elektrisch inklapbare buitenspiegels Uitklappen Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig wordt vergrendeld wanneer u deze weer in zijn oorspronkelijke stand terugzet. Automatisch inklappen en uitklappen N.B.: Als de spiegels zijn ingeklapt met behulp van de toets handmatig inklappen, dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt met behulp van de toets handmatig inklappen.
Ruiten en spiegels De automatisch dimmende achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding door achteropkomend verkeer. Bij ingeschakelde achteruitversnelling werkt hij niet.
Instrumentenpaneel METERS A B E C D E102660 A Toerenteller B Informatiedisplay C Snelheidsmeter D Brandstofpeilmeter E Terugsteltoets dagteller • • • • • • • Brandstofpeilmeter De pijl naast het symbool van de benzinepomp duidt aan, aan welke zijde zich de brandstofvulklep bevindt. WAARSCHUWINGS- EN INDICATIELAMPEN Indien een van deze waarschuwings- of controlelampen niet gaat branden wanneer het contact wordt aangezet, duidt dit op een storing.
Instrumentenpaneel Controlelamp ABS Wanneer de lamp na het starten blijft branden of oplicht tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet de motor af. Controleer het koelvloeistofpeil. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137). Als de controlelamp brandt onder het rijden, dan duidt dit op een storing. De normale remwerking blijft gehandhaafd (zonder ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Instrumentenpaneel Controlelampen motor Controlelamp 'Vorst' Controlelamp motorstoring WAARSCHUWING Ook wanneer de temperatuur tot boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen garantie dat de weg vrij is van gevaren die door plotselinge weersveranderingen kunnen ontstaan. Controlelamp aandrijflijn De lamp gaan branden en wordt oranje wanneer de buitentemperatuur tussen 4 ºC en 0 ºC ligt. De lamp wordt rood wanneer de temperatuur lager is dan 0 ºC.
Instrumentenpaneel Controlelamp mistachterlicht Controlelamp koplampen De controlelamp gaat branden wanneer u het dimlicht van de koplamp, de zijlichten of de achterlichten inschakelt. De controlelamp gaat branden wanneer u de mistachterlichten inschakelt. Herinneringssysteem veiligheidsgordel Controlelamp laadstroom Wanneer deze lamp tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Schakel alle onnodige stroomverbruikers uit.
Instrumentenpaneel AKOESTISCHE WAARSCHUWINGSSIGNALEN EN -INDICATIES WAARSCHUWINGEN Ga niet op een in het gordelslot gestoken veiligheidsgordel zitten om te voorkomen dat het herinneringssysteem wordt geactiveerd. Het veiligheidssysteem voor inzittenden biedt alleen optimale veiligheid wanneer u de veiligheidsgordel correct gebruikt. Automatische transmissie Indien de keuzehendel niet in de stand P staat klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.
Infodisplays Instellingen ALGEMENE INFORMATIE N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan. Bedieningstoetsen Meerdere systemen kunnen geprogrammeerd worden m.b.v. de bedieningselementen van de audio-unit. Lijst met componenten Het pictogram verandert om de gebruikte functie aan te duiden. E103626 CD-speler Druk op de pijltoetsen omhoog en omlaag om door de opties in het menu te scrollen en deze te selecteren.
Infodisplays RADIO AUT/HAND HANDM. AFSTELLEN SCAN AUTOM. OPSLAAN CD OPTIE NORMAAL Herh. SHUFFLE SCAN MP3 OF CD OPTIE NORMAAL Herh. SHUFFLE SCAN AUDIO MENU AVC NIVEAU GELUID DSP BEZETTING DSP EQUALISER NIEUWS ALTERNAT. FREQ. RDS REGIONAAL VOERTG INSTELL. SLOT/SPIEG INKLAP RICHT. AANW. -BOCHT SFEERVERLICHTING WAARSCH. SIGNALEN INFO. SIGNALEN INSTELLING KLOK TIJD INSTELLEN DATUM INSTELLEN 12/24-UURSMODUS SCHERMINSTELL.
Infodisplays Type 2 Gebruik de knop MENU en de linker pijltoets om toegang tot de menu's te krijgen. N.B.: Het telefoonmenu hangt af van de telefoonfuncties, de gespreksstatus, etc.
Infodisplays CD Radio AUX Telefoon Map / Tracks Zenders Zenders Zenders Zenders Afspeellijsten Artiesten Albums Nummers Genres Map / Tracks FM FM AST AM AM AST iPOD USB Audio-ingang Nummer kiezen Actief gesprek Opnieuw kiezen Telefoonboek Oproepen Gemiste oproepen Ontv. Oproepen Uitg. Oproepen Telefoon kiezen Bluetooth aan Alles weigeren Menu Aanpassing volume Geluid DSP-instelling DSP equalizer Nieuws Alternat. freq. RDS regionaal Slot/spieg inkl. Ri. aamw. rijstr.
Infodisplays Type 3 Gebruik de knop MENU en de linker pijltoets om toegang tot de menu's te krijgen. N.B.: Het telefoonmenu hangt af van de telefoonfuncties, de gespreksstatus, etc. CD Radio AUX Phone Menu FM FM AST AM AM AST iPOD USB BT Audio Line In Dial Number Phone book Call Lists Bluetooth on Redial Select Phone Reject all Calls Audio settings Adaptive vol Sound DSP settings DSP Equaliser News Alt Frequency RDS Regional BT Audio Vehicle settings Powerf Mirror Lane change in.
Infodisplays Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER A Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. B Gemiddelde snelheid Geeft de berekende gemiddelde snelheid aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. E103499 A Buitentemperatuur B Boordcomputer Kilometerteller De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer.
Infodisplays INFOBERICHTEN Airbag Mededeling airbag storing service nu Controlelamp Te verrichten handeling oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige monteur controleren. Controlelamp Te verrichten handeling Alarm Mededeling alarm afgegaan check voertuig oranje Zie Alarm (bladzijde 41). interieurbewaking gedeactiveerd oranje Zie Alarm (bladzijde 41). alarmsysteem storing volg.
Infodisplays Mededeling motorkap open Controlelamp Te verrichten handeling rood Auto is in beweging. Stop de auto zo snel en veilig mogelijk en sluit de motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 132). portier bestuurd. open oranje Auto is niet in beweging. Sluiten. zijport. achter best. open oranje Auto is niet in beweging. Sluiten. portier passagier open oranje Auto is niet in beweging. Sluiten. zijport. achter pass. open oranje Auto is niet in beweging. Sluiten.
Infodisplays Mededeling Controlelamp Te verrichten handeling contact uit druk op POWER knop oranje Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91). om te starten rem indrukken - Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91). Om te starten druk koppeling in - Zie Sleutelloos starten (bladzijde 91). achterklep dicht? gebr. res. sleutel - Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 37). Stuurslot vast Stuur draaien - Zie Stuurwielblokkering (bladzijde 93).
Infodisplays Mededeling Controlelamp Te verrichten handeling motorolie verversen volg. servicebeurt - Laat het systeem onmiddellijk door een goed opgeleide monteur controleren. Controlelamp Te verrichten handeling besturing storing service nu rood Laat het systeem onmiddellijk door een goed opgeleide monteur controleren. besturing storing veilig stoppen rood Laat het systeem onmiddellijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Infodisplays Mededeling Controlelamp Te verrichten handeling voertuig niet in park.stand selecteer P - Zie Automatische transmissie (bladzijde 101). Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 91). om te starten selecteer N of P - Zie Automatische transmissie (bladzijde 101). Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 91). om te starten druk rempedaal in - Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 91). om te starten selecteer N - Zie Automatische transmissie (bladzijde 101).
Klimaatregeling Het interieur verwarmen WERKING Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen. Buitenlucht Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur afkoelen Laat de lucht naar het hoofdniveau stromen.
Klimaatregeling N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt kan de voorruit beslaan. HANDMATIGE KLIMAATREGELING Gerecirculeerde lucht Toetsen voor luchtverdeling A E73059 B E Druk op de toets om te kiezen tussen toevoer van buitenlucht en het recirculeren van de in het interieur aanwezige lucht. Systeeminstellingen N.B.: Stel alle bedieningen in op de afgebeelde posities.
Klimaatregeling Airconditioning in- en uitschakelen Voorruit ontdooien en ontwasemen Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in. Koelen met buitenlucht E102397 Wanneer de temperatuur hoger is dan 4 °C, schakelt de airconditioning automatisch in. Let erop dat de aanjager aanstaat. De controlelamp in de schakelaar brandt tijdens het ontdooien en ontwasemen.
Klimaatregeling Ventilator AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Het systeem regelt automatisch de temperatuur, de hoeveelheid en verdeling van de lucht en past deze aan de rij- en weersomstandigheden aan. Door eenmaal op de AUTO toets te drukken wordt de auto modus ingeschakeld. E102731 N.B.: Vermijd het wijzigen van de instellingen wanneer het in de auto extreem warm of koud is. De automatische klimaatregeling past zich automatisch aan de actuele omstandigheden aan.
Klimaatregeling Voorruit ontdooien en ontwasemen N.B.: In de auto modus wordt bij hoge binnen- en buitentemperaturen voor een maximale koeling van het interieur automatisch de recirculatiestand ingeschakeld. Wanneer de ingestelde temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert het systeem automatisch toevoer van buitenlucht. E91392 Druk de toets voorruit ontdooien en ontwasemen in. Buitenlucht stroomt nu het interieur in. De airconditioning wordt automatisch ingeschakeld.
Klimaatregeling Verwarmbare buitenspiegels In de elektrisch bedienbare buitenspiegels is een verwarmingselement gemonteerd dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt. Wanneer u de achterruitverwarming inschakelt, worden deze elementen automatisch ingeschakeld.
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt. HOOFDSTEUNEN Hoofdsteun instellen WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt.
Stoelen Rugleuning neerklappen - 3-deurs uitvoering HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN 1 WAARSCHUWINGEN Breng geen extra stoelhoezen aan die niet speciaal zijn ontwikkeld voor het gebruik op stoelen met zij-airbags. Laat het aanbrengen van deze stoelhoezen over aan de gedegen getrainde monteurs. 2 3 Verstel de stoelen niet terwijl de wagen in beweging is.
Stoelen Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen 2 3 1 E70730 E112676 Bij elke beweging omhoog of omlaag van de hendel komt de stoel een stukje omhoog of omlaag. 1. Schuif de zitting naar achteren tot tegen de aanslag (geheugenpositie) of in de gewenste zitpositie naar voren. N.B.: De geheugenfunctie is alleen beschikbaar op de bestuurdersstoel. Hellingshoek van de rugleuning instellen 2. Trek aan de vergrendelhendel om de rugleuning te ontgrendelen. 3.
Stoelen ACHTERBANK VERWARMDE STOELEN Rugleuningen neerklappen LET OP Wanneer deze functie bij stilstaande motor wordt ingeschakeld, wordt hierdoor de accu ontladen. WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. LET OP Probeer niet de rugleuning van de achterbank neer te klappen. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 84). 1 1 2 E112664 De stoelverwarming werk alleen met ingeschakeld contact.
Gemaksfuncties ZONNEKLEPPEN E103382 Druk het verwarmingselement in om de aansteker te laten gloeien. Hij springt automatisch in de oorspronkelijke stand terug. E72973 KLOK OPBERGRUIMTES Schakel om de klok af te stellen het contact in en druk indien nodig op de toets H of M. WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. BEKERHOUDERS WAARSCHUWING LET OP Plaats tijdens het rijden geen hete dranken in de bekerhouders.
Gemaksfuncties Bij auto's met een warmtewerende voorruit moet de transponder zoals afgebeeld worden aangebracht (alle maten zijn in millimeters weergegeven), anders kan de chipkaart bij de tolpoorten niet goed worden afgelezen. WEGENKAARTOPBERGVAKKEN De transponder moet aan passagierszijde worden aangebracht om te voorkomen dat het zicht van de bestuurder wordt belemmerd (bijv. verkeerslichten).
Gemaksfuncties 3. Vergrendelen N.B.: Zorg dat de houder van de navigatie-unit in de juiste positie wordt vergrendeld. USB-POORT VLOERMATTEN WAARSCHUWING Wanneer de vloermatten worden gebruikt, zorg dan dat de vloermatten correct worden vastgemaakt met de correcte bevestigingselementen, zodat de matten geen invleod hebben op de bediening van de pedalen. E102670 Zie Verbinding (bladzijde 203). HOUDER SATELLIETNAVIGATIE-UNIT Houder instellen 1 3 2 E112711 1. Ontgrendelen 2.
Motor starten en stoppen N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwingsen controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
Motor starten en stoppen Contact aan Volg de volgende procedure wanneer de motor niet kan worden gestart. Druk eenmaal de startknop in. Alle elektrische circuits zijn operationeel, de waarschuwings- en controlelampen branden. Motor starten bij uitvoeringen met automatische transmissie N.B.: Door tijdens het starten het rempedaal op te laten komen, wordt de startmotor uitgeschakeld maar blijft het contact aan. E99666 1. Controleer of de transmissie in stand P of N staat. 2.
Motor starten en stoppen Motor stoppen bij rijdende auto Stuurslot deactiveren Schakel het contact in of: WAARSCHUWING Uitvoeringen met automatische transmissie • Trap het rempedaal in. Het uitschakelen van de motor terwijl de auto nog rijdt, resulteert in het verlies van de rem- en stuurbekrachtiging. De stuurinrichting wordt niet geblokkeerd, maar benodigt meer stuurkracht.
Motor starten en stoppen Alle auto's Wanneer de motor koud is, wordt het stationaire toerental automatisch verhoogd om de katalysator zo snel mogelijk op temperatuur te brengen. Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van de auto tot een absoluut minimum beperkt. Wacht even wanneer de motor niet binnen 15 seconden aanslaat, en probeer het opnieuw. Is de motor na drie startpogingen nog niet aangeslagen, wacht dan tien seconden en ga te werk zoals is beschreven onder Verzopen motor.
Motor starten en stoppen 2. Druk het rempedaal volledig in. 3. Start de motor. Als u alleen korte afstanden aflegt of uw tijdens het rijden regelmatig stopt en start (met verhoogd accelereren en decelereren), dan zal een enkele keer rijden onder de volgende omstandigheden het regeneratieproces ondersteunen: DIESELROETFILTER Het DPF is een onderdeel van het uitlaatgasemissiesysteem van uw auto. Het zuivert de uitlaatgassen van schadelijke roetdeeltjes bij auto's met dieselmotor.
Brandstof en tanken BRANDSTOFKWALITEIT DIESEL VEILIGHEIDSMAATREGELEN WAARSCHUWINGEN Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers. WAARSCHUWING Meng de dieselolie niet met olie, benzine of andere vloeistoffen. Deze kunnen een chemische reactie veroorzaken.
Brandstof en tanken TANKKLEP WAARSCHUWING Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers. WAARSCHUWINGEN Voorkom dat tijdens het tanken brandstof wordt gemorst, die zich in het vulpistool bevindt. Vermijd open vuur of hittebronnen in de nabijheid van het brandstofsysteem.
Brandstof en tanken Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. LET OP Sleep of duw de auto niet aan. Gebruik hulpstartkabels. Zie Starten met hulpstartkabels (bladzijde 143). Uitvoeringen met een bandenreparatieset Zet het contact tijdens het rijden niet af. In de reservewielkuip bevindt zich een trechter. Gebruik deze wanneer u brandstof uit een jerrycan tankt. TANKEN Uitvoeringen zonder bandenreparatieset LET OP In het dashboardkastje is een trechter aangebracht.
Brandstof en tanken TECHNISCHE SPECIFICATIE Brandstofverbruikscijfers Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.25L Duratec-16V (Sigma) (44 kW/60 pk) Fase V 7,3 (38,7) 4,4 (64,2) 5,5 (51,4) 127 1.25L Duratec-16V (Sigma) (60 kW/82 pk) Fase V 7,4 (38,2) 4,5 (62,8) 5,6 (50,4) 129 1.4L Duratec-16V (Sigma) (71 kW/96 pk) Fase IV, handgeschakelde versnellingsbak 7,5 (37,7) 4,6 (61,4) 5,7 (49,6) 133 1.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel (55 kW/75 pk) Fase V 4,9 (57,6) 3,6 (78,5) 4,1 (68,9) 107 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel (70 kW/95 pk) Fase V 4,9 (57,6) 3,6 (78,5) 4,1 (68,9) 107 1.
Versnellingsbak/transmissie Standen van transmissiehendel HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK De achteruit inschakelen LET OP Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. Druk het koppelingspedaal geheel in en wacht drie seconden voordat u de achteruit inschakelt.
Versnellingsbak/transmissie N.B.: Wanneer u het bestuurdersportier opent en de parkeerstand is niet ingeschakeld, klinkt er een akoestisch waarschuwingssignaal. WAARSCHUWING Houd de keuzehendel niet constant in – of +. N.B.: De accubeveiliging zal het akoestische waarschuwingssignaal na een bepaalde tijd uitschakelen. U kunt versnellingen overslaan door de keuzehendel met korte intervallen herhaaldelijk te bewegen.
Versnellingsbak/transmissie Kickdown Druk met een geschikt voorwerp de vergrendelhendel in de opening en verplaats tegelijkertijd de keuzehendel uit de stand P. Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen. Laat het gaspedaal los wanneer kickdown niet langer gewenst is. N.B.: Wanneer de keuzehendel opnieuw in de stand P wordt geplaatst, moet deze procedure worden herhaald.
Remmen WERKING PARKEERREM Schijfremmen Alle uitvoeringen Natte remschijven hebben een lagere wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten van een wasstraat het rempedaal even voorzichtig in om de waterfilm op de remschijven te laten verdampen. WAARSCHUWING Bij auto's met automatische transmissie moet de keuzehendel altijd in de stand P staan. ABS • • WAARSCHUWING ABS is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Stabiliteitsregeling WERKING Waarschuwingslamp stabiliteitsregeling (ESP) Elektronisch Stabiliteitsprogramma (ESP) Wanneer het systeem tijdens het rijden wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 62). WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Parkeerhulp N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. WERKING WAARSCHUWING N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel ca. 150 cm bedraagt of ca. 50 cm aan de zijkanten. Wanneer de afstand kleiner wordt, volgen de signalen elkaar sneller op. Een voortdurend signaal weerklinkt op een afstand van minder dan 30 centimeter tot de achterbumper. N.B.: Wanneer u drie seconden lang een hoge pieptoon hoort, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld.
Achteruitkijkcamera WERKING De camera is aangebracht op de achterklep (bij de handgreep). De camera is een visueel hulpmiddel bij achteruitrijden. Achteruitkijkcamera activeren LET OP WAARSCHUWING Het kan voorkomen dat de camera voorwerpen die zich te dicht bij de auto bevinden niet kan registreren. Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Schakel de achteruitversnelling in met ingeschakeld contact.
Achteruitkijkcamera D E C D D Anber - 2 meter A Oranje - middenlijn van de geprojecteerde route van de auto C De lijnen geven een geprojecteerde route van de auto aan gebaseerd op de afstand vanaf de buitenspiegels en de achterbumper. B Achteruitkijkcamera in- en uitschakelen B A E128967 A Aan- en uittoets Druk op toets A om het systeem handmatig in of uit te schakelen. Achteruitkijkcamera deactiveren A N.B.: De display blijft een korte periode aan alvorens deze wordt uitgeschakeld.
Snelheidsregeling Snelheid instellen WERKING WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. U kunt cruise control gebruiken bij snelheden hoger dan ongeveer 30 km/u. E102680 Druk de schakelaar in om de huidige snelheid op te slaan en aan te houden.
Snelheidsregeling Ingestelde snelheid opnieuw inschakelen A E102681 B A Accelereren (versnellen) E102682 B Decelereren (vertragen) De controlelamp van de cruise control gaat branden en het systeem zal proberen de auto met de eerder door u ingestelde snelheid te laten rijden. Ingestelde snelheid uitschakelen Cruise control uitschakelen E102682 Druk het rempedaal of de CAN RES schakelaar in. E102683 N.B.: Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid.
Transport ALGEMENE INFORMATIE 1 WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Plaats bagage en ander voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte of de laadruimte. 2 E72512 Rijd niet met geopende achterklep of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen de auto worden binnengezogen. DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS Overschrijd niet de maximum vooren achterasbelasting voor uw auto.
Aanhangers trekken In bergachtige streken moet vanaf hoogten van 1.000 meter het maximum toelaatbaar gewicht voor iedere 1.000 meter met 10% worden verlaagd. TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 100 km/h (62 mph). Steile hellingen WAARSCHUWING De bandenspanningen achter moeten worden vermeerderd met 0,2 bar (3 psi) boven de specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 155). Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger 1 E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld. Onderhoud LET OP Verwijder voordat u uw auto met een hogedrukreiniger reinigt de afneembare trekhaakkogel en sluit de opening met de dop af. Houd het systeem schoon. Smeer de lagerpunten, glij-oppervlakken en vergrendelingskogels met harsvrij vet of olie. Smeer het slot met grafiet.
Tips voor het rijden INRIJDEN LET OP De motor kan beschadigd raken als water het luchtfilter binnendringt. Banden WAARSCHUWING In noodgevallen kan de auto door water worden gereden met een maximale diepte van 200 mm en een maximale snelheid van 10 km/u. Tijdens rijden door stromend water moet extra worden opgelet. Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer. Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen.
Wat te doen bij pech EERSTEHULPSET Er is ruimte in de reservewielkuip. GEVARENDRIEHOEK Er is ruimte in de reservewielkuip.
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS EEN ZEKERING VERVANGEN WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van uw auto op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door goed getrainde monteurs uitvoeren. Zekeringenkast in de motorcompartiment Zet het contact af en schakel alle elektrische onderdelen uit voordat u probeert een zekering te vervangen of deze aanraakt.
Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in de motorcompartiment E113002 Zekering Ampère Beveiligde circuits 1 40 ABS-module 1 30 ABS/ESP-module 2 60 Hoog toerental ventilator koelsysteem 3 40 Ventilator koelsysteem 3 30 Laag toerental ventilator koelsysteem 4 30 Verwarmingsaanjager 5 60 Voeding zekeringenkast passagiersruimte (accu) 120
Zekeringen Zekering Ampère Beveiligde circuits 6 30 Carrosserieregelmodule (BCM) 7 60 Voeding zekeringenkast passagiersruimte (ontsteking) 8 60 Gloeibougies Verwarmde voorruit 9 60 10 - 11 30 Relais startmotor 12 10 Relais grootlicht links Niet in gebruik 13 10 Relais grootlicht rechts 14 10 Relais dimlicht links 15 10 Relais dimlicht rechts 16 15 Computer motorregeling (PCM), koelventilator met hoge en lage snelheid 17 15 HEGO-sensoren (auto's met benzinemotor) 17 20
Zekeringen Zekering Ampère Beveiligde circuits 30 - Niet in gebruik 31 - Niet in gebruik 32 20 Claxon, accuspaarvoorziening, module sleutelloze toegang 33 20 Verwarmde achterruit 34 20 Brandstofpomprelais, verwarming dieselbrandstof 35 - Niet in gebruik 36 - Niet in gebruik 37 - Niet in gebruik 38 - Niet in gebruik 39 - Niet in gebruik 40 - Niet in gebruik Relais Geschakelde circuits R1 Ventilator koelsysteem R2 Gloeibougies (alleen DV4 Fase 4), voorruitverwarming R
Zekeringen Zekeringenkast passagiersruimte - Type 1 E125747 Zekering Ampère Beveiligde circuits 1 7,5 Ontsteking, regensensor, verwarmde voorruit 2 10 Remlichten 3 7,5 Achteruitrijlicht, achteruitkijkcamera (VP) 4 7,5 Hoogteverstelling koplamplichtbundels 5 20 Ruitenwissers 6 15 Achterruitwisser 7 15 Sproeierpomp 8 10 Parkeerhulp (auto's met parkeerhulp voorzijde) 9 - 10 7,5 11 - Niet in gebruik 12 10 Airbagmodule 123 Niet in gebruik Stoelverwarming
Zekeringen Zekering Ampère Beveiligde circuits 13 10 Ontsteking, elektrische stuurbekrachtiging (EPAS), instrumentengroep, passief anti-diefstalsysteem (PATS), ABS 14 7,5 PCM, keuzehendel, brandstofpomp, 15 7,5 Audiosysteem, instrumentengroep 16 7,5 Verwarmbare buitenspiegel 17 15 Contactslot 18 7,5 Instrumentengroep 19 15 Data link stekker 20 7,5 Multifunctioneel display, klok, interne scanner, paneel verwarming, ventilatie en airconditioning (HVAC) 21 15 Audiosysteem, Bluetoot
Zekeringen Zekeringenkast passagiersruimte - Type 2 E125748 Zekering Ampère 1 7,5 Ontsteking, regensensor, verwarmde voorruit 2 10 Remlichten 3 7,5 Achteruitrijlamp 4 7,5 Hoogteverstelling koplamplichtbundels 5 20 Ruitenwissers 125 Beveiligde circuits
Zekeringen Zekering Ampère Beveiligde circuits 6 15 Achterruitwisser 7 15 Sproeierpomp 8 10 Parkeerhulp (auto's met parkeerhulp voorzijde) 9 - 10 7,5 11 - Niet in gebruik 12 10 Airbagmodule 13 10 Ontsteking, elektrische stuurbekrachtiging (EPAS), instrumentengroep, passief anti-diefstalsysteem (PATS), ABS 14 7,5 PCM, keuzehendel, brandstofpomp, 15 7,5 Audiosysteem, instrumentengroep 16 7,5 Verwarmbare buitenspiegel 17 15 Contactslot 18 7,5 Instrumentengroep 19 15 Da
Zekeringen Zekering Ampère Beveiligde circuits 26 30 Voorruitverwarming, linkerzijde 27 30 Voorruitverwarming, rechterzijde 28 - Niet in gebruik 29 - Niet in gebruik 30 20 Aansteker, voorste voedingsaansluiting 31 30 Elektrisch bediende ruiten (achter) 32 - Niet in gebruik 33 - Niet in gebruik 34 20 Sleutelloze toegang 35 20 Sleutelloze toegang 36 - Niet in gebruik 37 - Niet in gebruik 38 - Niet in gebruik 39 - Niet in gebruik 40 - Niet in gebruik 41 - Niet
Zekeringen Relais Geschakelde circuits R1 Contact R2 Elektrisch inklapbare buitenspiegel 1 R3 Elektrisch inklapbare buitenspiegel 2 R4 Niet in gebruik R5 Niet in gebruik R6 Sleutelloze toegang (accessoire) R7 Sleutelloze toegang (ontsteking) R8 Niet in gebruik R9 Niet in gebruik R10 Niet in gebruik R11 Niet in gebruik R12 Niet in gebruik 128
Bergen van de auto AUTO OP VIER WIELEN SLEPEN SLEEPPUNTEN Sleepoog, voor Alle uitvoeringen WAARSCHUWINGEN Zet het contact aan wanneer uw auto wordt gesleept. Bij afgezet contact treedt het stuurslot in werking en werken de richtingaanwijzers en de remlichten niet. De rem- en stuurbekrachtiging werken niet, tenzij de motor draait. Druk het rempedaal harder in en houd rekening met langere remafstanden en een zwaarder draaiend stuurwiel. E99490 Er is ruimte in de reservewielkuip.
Bergen van de auto LET OP Het wordt aanbevolen de auto niet te slepen met de aandrijfwielen op het wegdek. Als het echter nodig is om de auto van een gevaarlijk plaats te verwijderen, sleep uw auto dan niet sneller dan 20 km/h of over een afstand van meer dan 20 kilometer. Sleep uw wagen niet achterwaarts. Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek. Sleep uw voertuig niet als de omgevingstemperatuur lager is dan 0 ºC.
Onderhoud Dagelijkse controles ALGEMENE INFORMATIE • • • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN De motorkap openen E87786 Open de motorkap en ondersteun deze met de steunstang. De motorkap sluiten E102165 WAARSCHUWING Positie van onderdeel: Zie In één oogopslag (bladzijde 10). Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,25 L DURATEC-16V (SIGMA)/1,4 L DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA) A B C D I E H G E103505 * A Expansiereservoir : Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137). B Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts) : Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138). C Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 137). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 143).
Onderhoud H Luchtfilter: geen onderhoud vereist. I Motoroliepeilstaaf : Zie Motorolie controleren (bladzijde 137). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,4 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL A B C D I H E G E103508 * A Expansiereservoir : Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137).
Onderhoud * E Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links) : Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138). F Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 119). G Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 138). H Luchtfilter: geen onderhoud vereist. I Motoroliepeilstaaf : Zie Motorolie controleren (bladzijde 137).
Onderhoud * A Expansiereservoir : Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 137). B Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts) : Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138). C Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 137). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 143). E Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links) : Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 138).
Onderhoud Verwijder de vuldop. MOTOROLIE CONTROLEREN LET OP LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Gebruik geen additieven of andere smeermiddelen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze de motor beschadigen. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 139). N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren bereikt zijn normale waarden na ongeveer 5000 kilometer. Draai de vuldop er weer op.
Onderhoud WAARSCHUWINGEN Verwijder de vuldop niet bij draaiende motor. RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN Verwijder de vuldop niet wanneer de motor heet is. Laat de motor eerst afkoelen. N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. Gebruik voor het bijvullen een mengsel van sproeiervloeistof en water om bevriezing bij koude weersomstandigheden te voorkomen en het reinigende effect te verbeteren.
Onderhoud TECHNISCHE SPECIFICATIE Vloeistoffen Punt Aanbevolen vloeistof * Specificatie Motorolie Castrol Engine Oil WSS-M2C913-C Koelvloeistof Motorcraft SuperPlus antivries WSS-M97B44-D Remvloeistof Shell ESL DOT4 remvloeistof WSS-M6C57-A2 * U kunt tevens Ford Engine Oil motorolie of een andere motorolie gebruiken wanneer deze voldoet aan de specificatie WSS-M2C913-C. N.B.: Wanneer u uw auto gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen SAE 10W-40 motorolie gebruiken.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) Auto's met een dieselmotor Brandstoftank 40 (8,8) 1.25L Duratec-16V (Sigma)/1.4L Duratec-16V (Sigma) Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 3,8 (0,8) 1.25L Duratec-16V (Sigma)/1.4L Duratec-16V (Sigma) Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,5 (0,8) 1.6L Duratec-16V Ti-VCT (Sigma) Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4 (0,9) 1.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO KLEINE LAKSCHADE REPAREREN Veiligheidsgordels LET OP Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk onschadelijke substanties van het lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen van vogels, boomsappen, dode insecten, teervlekken, wegenzout en industriële neerslag). WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt.
Accu van de auto 1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar niet raken. 2. Zet het contact van beide wagens af en schakel alle stroomverbruikers uit. 3. Verbind de plus (+) pool van auto B met de plus (+) pool van auto A (kabel C). 4. Verbind de min (-) pool van auto B met de massa-aansluiting van auto A (kabel D). Zie Aansluitpunten van de accu (bladzijde 144). STARTEN MET HULPSTARTKABELS LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar.
Accu van de auto AANSLUITPUNTEN VAN DE ACCU E102923 LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu.
Velgen en banden ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Monteer nooit meer dan één reservewiel tegelijk. LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan beschadiging van de auto tot gevolg hebben en maakt de typegoedkeuring ongeldig. N.B.: De auto kan enige ongewone rij-eigenschappen vertonen. Boordkrik WAARSCHUWINGEN De boordkrik waarmee uw auto wordt geleverd mag alleen worden gebruikt voor het wisselen van een wiel in noodsituaties.
Velgen en banden Kriksteunpunten LET OP Gebruik uitsluitend de aangegeven kriksteunpunten. Wanneer u andere punten gebruikt kan dit de carrosserie, de stuurinrichting, de wielophanging, de motor, het remsysteem of de brandstofleidingen beschadigen.
Velgen en banden A Alleen voor gebruik in noodsituaties B Onderhoud Wielmoersleutel monteren Type 1 A WAARSCHUWING Let erop dat uw vingers niet vast komen te zitten wanneer de verlenging van de wielmoersleutel in de originele positie wordt teruggebracht. E93184 Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledig is verlengd. E122546 Verleng de wielmoersleutel. Type 2 LET OP E93020 Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad.
Velgen en banden N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaar onder een rechte hoek ten opzichte van de wieldop wordt aangetrokken. Wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto dusdanig dat u, noch het verkeer hinder ondervindt of gevaar loopt. Zet een gevarendriehoek neer. E122502 Steek het afneembare sleepoog in de wielmoersleutel. Zorg ervoor dat de auto met de wielen in de rechtuitstand op een stevige, vlakke ondergrond staat. Wieldop verwijderen Zet het contact af en schakel de parkeerrem in.
Velgen en banden LET OP Leg lichtmetalen velgen niet met de buitenzijde op de grond, hierdoor wordt de lak beschadigd. N.B.: Het reservewiel bevindt zich onder het paneel in het bagagecompartiment. E113399 3. Breng de krik op de flens aan. 4. Verleng de krik tot de voet van de krik vlak op de grond en verticaal onder het opkrikpunt staat. 1 2 E113400 5. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 6. Verwijder de wielmoeren en het wiel. E121887 1. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan. 2.
Velgen en banden 5. Laat de auto zakken en verwijder de krik. 6. Draai de wielmoeren in de aangegeven volgorde definitief vast. Zie Technische specificatie (bladzijde 155). 7. Breng de wieldop aan met de bal van uw hand. WAARSCHUWINGEN Laat geen run flat banden monteren als de auto hiermee oorspronkelijk niet was uitgerust. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie over de geschiktheid van banden. LET OP WAARSCHUWING Bevestig lichtmetalen velgen niet met moeren die voor stalen velgen zijn bestemd.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Probeer geen lekken te dichten in de bandwang. • Met de bandenreparatieset kunt u de meeste gaatjes dichten [tot een diameter van zes millimeter], waarna u tijdelijk verder kunt rijden. • Let op het volgende bij het gebruik van de set: • • • • • • Rijd voorzichtig en maak geen plotselinge stuurbewegingen, vooral wanneer de auto zwaar is beladen of tijdens het rijden met een aanhanger.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Het afdichtmiddel bevat natuurlijk latex. Voorkom contact met huid, ogen of kleding. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. Wanneer de bandenspanning binnen 10 minuten lager wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de band ernstig zijn beschadigd, waardoor een tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk geval uw reis niet met deze band. I 1. 2. A B H 3. C 4. 5. D 6.
Velgen en banden 19. Breng de set aan en lees de bandenspanning af van de drukmeter E. 20. Breng de band op de gespecificeerde bandenspanning. Zie Technische specificatie (bladzijde 155). 21. Als de band de correcte bandenspanning heeft, zet dan de compressorschakelaar G in stand 0, verwijder de stekker F uit de aansluiting, draai de slang C los en draai de ventieldop vast. 22. Laat slang C en H aangesloten op de fles afdichtmiddel B en berg de set veilig op. 23.
Velgen en banden VERZORGING VAN BANDEN GEBRUIK VAN WINTERBANDEN LET OP Controleer of u de velgen met de winterbanden met het correcte type wielmoeren hebt bevestigd. Indien winterbanden zijn gemonteerd, controleer dan of de bandenspanning correct is. Zie Technische specificatie (bladzijde 155).
Velgen en banden Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) kunnen een wat ongebruikelijke rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan worden voorkomen door het systeem uit te schakelen. Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 105).
Velgen en banden Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) Alle motoren behalve 1.6L Duratorq-TDCi (DV) dieselmotor 195/50 R15 2,1 (31) 1,8 (26) 2,4 (35) 3,2 (46) Alle motoren behalve 1.6L Duratorq-TDCi (DV) dieselmotor 195/45 R16 2,2 (32) 1,8 (26) 2,4 (35) 3,2 (46) Alle motoren behalve 1.
Velgen en banden Snelheid continu hoger dan 160 km/u Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) Alle motoren behalve 1.6L Duratorq-TDCi (DV) dieselmotor 175/65 R14 * 2,1 (31) 2 (29) 2,6 (38) 3,2 (46) Alle motoren behalve 1.6L Duratorq-TDCi (DV) dieselmotor 195/50 R15 2,1 (31) 2 (29) 2,6 (38) 3,2 (46) Alle motoren behalve 1.
Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER N.B.: Het ontwerp van het identificatieplaatje kan afwijken van het getoonde plaatje. N.B.: De informatie op het identificatieplaatje is afhankelijk van de vereisten per land. B A E87496 E D Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Inhouden en specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Voertuigafmetingen 3-deurs, 5-deurs en gesloten bestelwagen D A C E B E101870 Nr.
Inhouden en specificaties Nr.
Inhouden en specificaties Nr.
Inleiding audio-installatie Labels op de audio-installatie BELANGRIJKE AUDIOINFORMATIE WAARSCHUWINGEN Door technische verschillen kunnen opneembare CD’s (CD-R's) en opnieuw beschrijfbare CD’s (CD-RW's) mogelijk niet correct functioneren. E66256 Deze radio / CD-spelers spelen CD's af die voldoen aan de standaard audiospecificaties van het International Red Book. CD’s met een kopieerbeveiliging van sommige fabrikanten voldoen niet aan deze standaard en het afspelen ervan kan niet worden gegarandeerd.
Overzicht audio-installatie N.B.: Audio-units zijn voorzien van een geïntegreerd multifunctioneel display boven de CD-sleuf. Hierop wordt belangrijke informatie weergegeven over de bediening van de audio-unit. Daarnaast bevinden zich rondom het display diverse pictogrammen die oplichten wanneer een functie actief is (bijvoorbeeld CD, Radio of Aux.) OVERZICHT AUDIOINSTALLATIE Type 1 A B C D O E F N M L G K J I H E103293 A CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175). B Navigatiepijlen.
Overzicht audio-installatie G Stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171). H Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175). I Aan/uit en volumeknop. J Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175). K Menu selecteren. L Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170). M Extra ingang selecteren.
Overzicht audio-installatie A B C D E F T S G R Q H P O N M L K J I E103294 A CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175). B Navigatiepijlen. C CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 175). D OK. E Informatie. F Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 171). G Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170). H Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 184). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171).
Overzicht audio-installatie L Aan/uit en volumeknop. M Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 170). Zie Nummer selecteren (bladzijde 175). N Functie 2. O Functie 1. P Menu selecteren. Q Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 182). R Extra ingang, USB en iPod selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) (bladzijde 89). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 180). Zie Verbinding (bladzijde 203). S Radio en golfband selecteren.
Overzicht audio-installatie A B C D E F G Y X H W I V J U K T L S R Q P O N M E129074 A Aan/uit regeling. B Display selecteren. C Telefoontoetsenblok en stationsvoorkeuzetoetsen. Zie Gebruik maken van de telefoon (bladzijde 184). Zie Voorkeuzetoetsen (bladzijde 171). D CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 175). E Navigatiepijlen. F DSP selecteren. Zie Digitale signaalverwerking (DSP) (bladzijde 173). G CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 175). H Informatie. I Klok.
Overzicht audio-installatie L Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 171). M Functie 4. N Klanktoets. Zie Volumeknop (bladzijde 170). O Functie 3. P OK. Q Functie 2. R Menu selecteren. S Functie 1. T Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 182). U Extra ingang selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) (bladzijde 89). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 180). V Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Oproep beantwoorden.
Beveiliging van uw audio-installatie BEVEILIGINGSCODE Elke installatie heeft een unieke code die gekoppeld is aan het chassisnummer (VIN). Het systeem controleert automatisch of de audio-installatie en de auto overeenkomen, voordat het gebruik wordt toegestaan. Als een veiligheidscodemelding verschijnt, neem dan contact op met uw dealer.
Werking van de audio-installatie AAN/UIT TOETS STATION AFSTEMTOETSEN Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het toestel nog een uur nadat het contact is afgezet worden gebruikt. DAB-service linking N.B.: De DAB service linking is standaard uitgeschakeld. Na een uur schakelt het radiotoestel automatisch uit. N.B.: Via service linking zijn kruisreferenties mogelijk naar andere betreffende frequenties van hetzelfde radiostation (bijvoorbeed FM en andere DAB-ensembles).
Werking van de audio-installatie 2. Druk op de linker en rechter pijltjestoetsen om de frequentieband in kleine stappen omlaag of omhoog af te zoeken of houd de toets ingedrukt om snel te zoeken tot u een radiostation vindt waarnaar u wilt luisteren. 3. Druk op OK om naar een radiostation te blijven luisteren. 3. Houd een van de voorkeuzetoetsen ingedrukt. Er verschijnen een voortgangsbalk en een melding. Wanneer de voortgangsbalk vol is, is het radiostation opgeslagen.
Werking van de audio-installatie Verkeersberichten inschakelen • Voordat u verkeersberichten kunt ontvangen, moet u op de TA of TRAFFIC toets drukken. ‘TA’ verschijnt op de display om aan te duiden dat de functie is ingeschakeld. Verkeersberichten beëindigen Wanneer u reeds op een radiostation had afgestemd dat verkeersinformatie uitzendt, verschijnt ook 'TP' op de display. Anders gaat de unit zoeken naar een station dat verkeersinformatie uitzendt.
Menu's audio-installatie 5. Druk op de OK toets om uw keuze te bevestigen. 6. Druk op de toets MENU om terug te keren. AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING Indien van toepassing, past de automatische volumeregeling (AVC) het geluidsvolume aan, om geluiden van de motor en het wegdek te compenseren. NIEUWSBERICHTEN Sommige radiotoestellen onderbreken de normale ontvangst voor nieuwsberichten van radiostations op de FM band of RDS of EON geschakelde stations op dezelfde wijze als bij verkeersberichten. 1.
Menu's audio-installatie De installatie evalueert continu de signaalsterkte en, indien een beter signaal beschikbaar komt, schakelt de installatie over naar dat alternatief. De geluidsweergave wordt onderbroken terwijl het toestel de lijst met alternatieve frequenties controleert en, zo nodig, de golfband eenmaal afzoekt naar een alternatieve frequentie.
CD-speler CD AFSPELEN VERSNELD VOORUIT/ACHTERUIT N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het nummer en de verstreken tijd van het nummer op het display weergegeven. Houd de zoeken omlaag of omhoog toets ingedrukt om achteruit of vooruit binnen de nummers op de CD te gaan. Druk tijdens radio-ontvangst eenmaal op de toets CD om de CD-weergave te starten. SHUFFLE/RANDOM (DOOR ELKAAR/WILLEKEURIG) Het afspelen start onmiddellijk wanneer een CD wordt geladen.
CD-speler 2. Selecteer REPEAT waarna de functie kan worden in- of uitgeschakeld. Het nummer wordt na afloop herhaald. Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld, bestaan de opties uit HERHALEN van het nummer of van alle nummers in de map. N.B.: Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld, bestaan de opties uit SCANNEN van de hele CD of van alleen de nummers in de map. Door meerdere keren op functietoets 3 te drukken wordt tussen deze opties gewisseld. Type 2 en 3 2. Druk op functietoets 3 om de scanmodus te stoppen.
CD-speler Denk aan deze beperkingen voor Joliet of Romeo in het geëxpandeerde format wanneer u de software voor uw CD-brander configureert. • Multi session • Deze opnamemethode maakt het mogelijk gegevens met behulp van de Track-At-Once methode toe te voegen. Conventionele CD’s beginnen met een CD regelgebied waarvan het begin Lead-in wordt genoemd en het einde Lead-out. Een Multi Session CD is een CD met meerdere sessies, met elk een segment van Lead-in tot Lead-out, dat als één sessie wordt gezien.
CD-speler Tip voor het afspelen:om de gewenste volgorde van afspelen aan te duiden, moet vóór de map of de bestandsnaam, het volgnummer (bijv. “01,” “02”) worden ingevoerd, en daarna het nummer op de CD. (De volgorde verschilt afhankelijk van de software die voor het schrijven werd gebruikt.) • • • Wanneer een deel van ID3 tag ver.2 (aan het begin van het nummer) wordt overgeslagen, wordt geen geluid weergegeven. Sla veranderingen in tijd over afhankelijk van de capaciteit van ID3 tag ver.2.
CD-speler Druk nogmaals op de CD toets om het afspelen van de CD te hervatten. MP3 WEERGAVE-OPTIES N.B.: Bij units van type 1 kan het nodig zijn meerdere keren op de toets INFO te drukken om alle beschikbare nummerinformatie weer te geven. Wanneer een MP3-CD wordt afgespeeld, kan bepaalde informatie die gecodeerd in elke opname is opgenomen, worden weergegeven.
Ingangsaansluiting (AUX IN) INGANGSAANSLUITING (AUX IN) N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het afspelen van een extra apparaat het volume daarvan hoog. Hierdoor worden storingen gereduceerd wanneer het apparaat wordt aangesloten op de aansluiting voor de sigarenaansteker in de auto. Via de extra ingang (AUX IN), indien aanwezig, kan een extra apparaat zoals een MP3-speler op de audio-installatie van de auto worden aangesloten. Het geluid kan via de luidsprekers in de auto worden weergegeven.
Storingen verhelpen audio-installatie STORINGEN VERHELPEN AUDIO-INSTALLATIE Display van de audio-installatie Rectificatie CONTROLEER CD Algemeen bericht voor storingen tijdens het afspelen van een CD, zoals 'cannot read the CD' (kan CD niet lezen), 'data-CD inserted' (data-CD aangebracht), enz. Controleer of de CD is aangebracht met de juiste zijde naar boven is gekeerd. Reinig de CD of reinig deze opnieuw of vervang de CD door een exemplaar met voor u bekende muziek.
Telefoon ALGEMENE INFORMATIE SETUP BLUETOOTH Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Telefoons bedienen Er kunnen maximaal zes Bluetooth apparaten aan het systeem in de auto worden gekoppeld. In dit hoofdstuk worden de functies en eigenschappen van het handsfree systeem voor de Bluetooth mobiele telefoon beschreven. N.B.
Telefoon Van een telefoon een actieve telefoon maken 3. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon. Wanneer geen codenummer wordt weergegeven op de display, voer dan het Bluetooth PIN nummer 0000 in met behulp van de toetsen van de telefoon. Voer nu het op de voertuigdisplay weergegeven Bluetooth PIN-nummer in. 4. Als de mobiele telefoon om goedkeuring van de automatische verbinding vraagt, selecteer dan JA. N.B.
Telefoon Bellen BEDIENINGSELEMENTEN TELEFOON Een nummer kiezen m.b.v. spraakbesturing Afstandsbediening Telefoonnummers kunnen m.b.v. spraakbesturing worden gekozen. Zie Commando’s telefoon (bladzijde 196). Voice en mode toets Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek 1. Druk op de toets PHONE. 2. Druk op de pijltjestoetsen omhoog/omlaag tot PHONEBOOK wordt weergegeven. 3. Druk op de toets OK. N.B.: U kunt tevens het telefoontoetsenblok gebruiken om de eerste letter van de gewenste invoer te selecteren.
Telefoon Een inkomend gesprek ontvangen N.B.: Als u bij het kiezen van een telefoonnummer een onjuist cijfer intoetst, druk dan op functietoets 3 om het laatste cijfer te wissen. Wanneer de toets lang wordt ingedrukt, wordt de complete serie cijfers gewist. Een inkomend gesprek beantwoorden Inkomende gesprekken kunnen worden beantwoord door op de toets omlaag zoeken of de OK toets te drukken.
Telefoon Actieve telefoon afmelden Een tweede inkomend gesprek weigeren Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. Tweede inkomende gesprekken kunnen worden geweigerd door: • te drukken op de toets omhoog zoeken, of • te drukken op de pijltjestoets omlaag om REJECT te markeren en vervolgens te drukken op de OK toets. 1. Druk op de toets PHONE. 2.
Spraaksturing Probeer geen nieuwe commando's te geven voordat u de piep hebt gehoord. Het spraakbesturingssysteem herhaalt elk gesproken commando. WERKING LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Wanneer u niet precies weet hoe u moet doorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of "CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
Spraaksturing • • • • • Spraaklabel telefoon: "MOBILE NAME", "DIAL NUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL" automatische klimaatregeling: "TEMPERATURE", "AUTO MODE", "DEFROSTING/DEMISTING ON" en "DEFROSTING/DEMISTING OFF" radio: "TUNE NAME" extern apparaat (USB): "TRACK" extern apparaat (iPod): "TRACK" Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan).
Spraaksturing "CD PLAYER" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt 1 "CD PLAYER" Systeem antwoordt "CD PLAYER" 2 "TRACK NUMBER PLEASE" "TRACK" 3 "" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max.
Spraaksturing "RADIO" "HELP" "AM" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" "FM FREQUENCY PLEASE" 3 "TUNE " * "" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd.
Spraaksturing • • "Fifteen zero three" (1503) "Ten eighty" (1080) Naam opslaan Wanneer u op een radiostation hebt afgestemd, kunt u deze met een naam in het bestand opslaan. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "NO" "COMMAND CANCELLED" Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen.
Spraaksturing Auxiliary ingang Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op het aangesloten apparaat met auxiliary ingang. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "LINE IN" "LINE IN" Overzicht Externe apparaten - USB Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Afspelen USB Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op het aangesloten USB-apparaat. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE PLAYLIST" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 203). iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 4 "" "PLAYLIST " * Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 203). Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Telefoonfuncties Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen. Nummer kiezen Stappen Gebruiker zegt 1 "TELEFOON" Systeem antwoordt "TELEFOON" 2 "DIAL NUMBER" "NUMBER PLEASE" 3 "" " CONTINUE?" 4 "DIAL" "DIALLING" "CORRECTION" " CONTINUE?" * * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "REDIAL" "REDIAL" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * * Kan als short cut worden gebruikt. Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "MOBILE NAME" "MOBILE NAME" "" * * Kan als short cut worden gebruikt. N.B.
Spraaksturing Een telefoonboek aanleggen Nieuwe spraaklabels kunnen worden opgeslagen met het commando "STORE NAME". Deze functie kan worden gebruikt voor het kiezen van een nummer door de naam in plaats van het complete telefoonnummer uit te spreken.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S KLIMAATREGELING Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Airconditioning Met gesproken commando's voor de klimaatregeling kunnen het aanjagertoerental, de temperatuur en de modus worden ingesteld. Niet alle functies zijn in alle autotypen beschikbaar.
Spraaksturing Ontdooien/ontwasemen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" "DEFROSTING ON/DEMISTING * 2 ON" "DEFROSTING OFF/DEMISTING * OFF" "DEFROSTING ON/DEMISTING ON" "DEFROSTING OFF/DEMISTING OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. Temperatuur Met deze functie kunt u de temperatuur instellen.
Verbinding N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de bestanden van het externe apparaat variëren afhankelijk van factoren zoals de bestandsstructuur, de grootte van het bestand en de inhoud van het apparaat. ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden.
Verbinding Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN WAARSCHUWING Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren.
Verbinding Toegang tot nummers kan worden verkregen door vooruit en achteruit te navigeren met behulp van de knoppen op het stuur of rechtstreeks via de knoppen van de audio-unit. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN - AUTO'S MET BLUETOOTH Bluetooth audio-apparaat aansluiten Bediening van de audio-installatie Druk op de toetsen opwaarts/neerwaarts zoeken om achteruit en vooruit door de nummers te gaan.
Verbinding Bestandsnaam Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de pijltjestoets omhoog/omlaag om door de lijsten te bladeren en de pijltjestoets links/rechts om binnen de mapstructuur omhoog of omlaag te bladeren. Druk op de OK toets om afspelen te selecteren nadat het gewenste nummer of de gewenste afspeellijst of map is gemarkeerd. E100026 Titel van nummer E100027 Informatie niet beschikbaar E100028 N.B.
Verbinding Afspeellijst iPod De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding Druk op de toets INFO of functietoets 4 om het volgende weer te geven: • titel • artiest • album.
Introductie navigatie RIJVEILIGHEID WAARSCHUWINGEN Het systeem levert informatie waarmee u veilig en snel uw bestemming kunt bereiken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het systeem alleen bij stilstaande wagen programmeren. Het systeem biedt geen hulp met betrekking tot stopborden, verkeerslichten of wegwerkzaamheden en biedt evenmin andere belangrijke veiligheidsinformatie. Gebruik het systeem niet voordat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bediening ervan.
Navigatiesysteem Micro SD-kaart installeren INTRODUCTIE LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. 1 N.B.: Aan het versturen en ontvangen van tekstberichten zijn kosten verbonden. N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw telefoon voor alle telefoonfuncties en de werking van de functies. 2 N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt op de gebruikershandleiding) op een veilige plaats. E114212 1. Verwijder de micro SD-kaart uit de adapter. 2.
Navigatiesysteem E114213 2. Schakel uw mobiele telefoon in en start de Ford Mobile Navigation. 3. Kies Selecteer navigatie. 4. Kies Adres. 5. Wijzig de route-opties indien nodig en start de routebegeleiding. 6. De bochtinformatie wordt weergegeven in de voertuigdisplay. De gesproken instructies zijn hoorbaar via de voertuigluidsprekers. N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige positie weer. 7. U kunt de applicatie verlaten en verder gaan met de routebegeleiding na het herstarten van de applicatie.
Bijlagen www.novero.com/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen E114220 WAARSCHUWINGEN ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT Radiofrequentie (RF) zenders (bijv. mobiele telefoons, amateur radiozenders, enz.) mogen alleen in uw auto worden gemonteerd wanneer deze voldoen aan de in onderstaande tabel vermelde parameters. Er zijn geen bijzondere voorzieningen of voorwaarden voor het monteren of gebruiken ervan.
Bijlagen WAARSCHUWINGEN Houd antenne- en voedingskabels op een afstand van tenminste 10 WAARSCHUWINGEN centimeter van elektronische modules en airbags.
Bijlagen Controleer of de elektromagnetische velden die door de gemonteerde zender in het interieur van de auto worden opgewekt niet de grenzen overschrijden waaraan het menselijk lichaam mag worden blootgesteld.
216
Index A Alarm uitschakelen.........................................41 Uitvoeringen met sleutelloze toegang..........41 Uitvoeringen zonder sleutelloze toegang................................................................41 A/C Zie: Klimaatregeling............................................78 Algemene informatie over radiofrequenties...........................................31 Alternatieve frequenties.............................173 Audiobediening...............................................
Index Banden Commando’s audio-unit ..........................188 Zie: Velgen en banden......................................145 Auxiliary ingang...................................................193 CD-speler..............................................................188 Externe apparaten - iPod................................194 Externe apparaten - USB................................193 Radio.......................................................................
Index E G Een benzinemotor starten..........................93 Koude of warme motor.....................................94 Gebruik maken van de parkeerhulp Auto's met Parkeerhulp achteruit.......................................................106 Gebruik maken van de parkeerhulp Auto's met Parkeerhulp voor en achter ..........................................................................107 Een koplamp verwijderen............................51 Een wiel vervangen......................................
Index I Gloeilampen vervangen...............................52 Achterlichtunits....................................................54 Achtermistlichten................................................55 Derde remlicht.......................................................55 Interieurverlichting...............................................55 Kentekenplaatverlichting..................................55 Koplampen.............................................................52 Leeslampen......................
Index iPod-aansluiting Motorkapslot Zie: Extern apparaat aansluiten .................204 Zie: Extern apparaat aansluiten - Auto's met Bluetooth.........................................................205 Zie: De motorkap openen en sluiten...........132 Motorkoelvloeistof controleren...............137 Bijvullen...................................................................137 Koelvloeistofpeil controleren..........................137 iPod gebruiken .............................................
Index R Onderhoud.......................................................131 Algemene informatie..........................................131 Technische specificatie....................................139 Regeling functie verkeersinformatie.......171 Opbergruimtes...............................................88 Over deze handleiding ....................................7 Overzicht audio-installatie.......................
Index Shuffle/random (door elkaar/willekeurig).....................................175 Stabiliteitsregeling.......................................105 Werking..................................................................105 Starten met hulpstartkabels Type 1.......................................................................175 Type 2 en 3.............................................................175 Zie: Starten met hulpstartkabels ................143 Sleeppunten...............................
Index Trekhaak ...........................................................113 Vergrendelen en ontgrendelen..................35 Onderhoud.............................................................116 Rijden met een aanhanger...............................115 Rijden zonder aanhanger.................................116 Trekhaakkogel aanbrengen.............................114 Trekhaakkogel ontgrendelen..........................114 Trekhaakkogel verwijderen..............................
Index W Z Waarschuwings- en indicatielampen...........................................62 Zekeringen........................................................119 Zonnekleppen.................................................88 Berichtenindicator...............................................65 Controlelamp 'Vorst'..........................................64 Controlelamp ABS...............................................63 Controlelamp airbag...........................................
226
CG3545nl