07/2004 nl Belangrijke gegevens bij het tanken Motorkap openen. Draai het Ford embleem in de radiateurgrille naar boven. Steek, om de motorkap te openen, de sleutel in het slot en draai hem eerst linksom. Trek de motorkap iets omhoog en draai de sleutel volledig rechtsom. Verwijder de sleutel direct na het openen van de motorkap en draai het Ford embleem weer terug. Klep van brandstofvulopening openen. Draai de sleutel rechtsom om de klep te ontgrendelen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
De afbeeldingen, technische informatie, gegevens en beschrijvingen in deze uitgave waren correct bij het ter perse gaan. Wij behouden ons het recht voor, in het kader van de voortdurende ontwikkelingen en technische vooruitgang, wijzigingen door te voeren.
Inhoud Kennismaking met uw auto Inleiding 2 Instrumenten 4 Bedieningsorganen en uitrusting 15 Stoelen en veiligheidsuitrusting 75 Starten en rijden Starten 95 Rijden 98 Wat te doen bij pech 114 Belangrijke informatie en specificaties Onderhoud en verzorging 145 Inhouden en technische gegevens 158 Index 179
Inleiding VOORWOORD Van harte gelukgewenst met uw nieuwe Ford. Neem alstublieft de tijd om uw auto goed te leren kennen door deze handleiding zorgvuldig te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan. En dat komt de veiligheid, het rijplezier en het brandstofverbruik ten goede. In deze handleiding worden alle opties en uitrustingsniveaus beschreven die in Europa leverbaar zijn. Het kan dus voorkomen dat sommige punten niet van toepassing zijn voor uw auto.
Inleiding VOOR UW VEILIGHEID EN TER BESCHERMING VAN HET MILIEU Waarschuwingssymbolen in deze handleiding Hoe kunt u uzelf en uw passagiers beschermen? Hoe voorkomt u schade aan uw auto? Aanwijzingen hiervoor zijn in deze handleiding gemarkeerd met een gevarendriehoek.
Instrumenten 4
Instrumenten Plaats Beschrijving Zie blz.
Instrumenten Standaard instrumentengroep ST170 INSTRUMENTENGROEP De diverse instrumenten, waarschuwings- en controlelampen worden op de volgende pagina’s beschreven.
Instrumenten Waarschuwingslamp motor (afhankelijk van het land en het motortype) Multifunctionele controlelamp: automatische transmissie/ koelsysteem Deze lamp gaat branden wanneer het contact wordt aangezet. Direct na het aanslaan van de motor moet de lamp uitgaan. Bij het aanzetten van het contact (stand II), brandt deze controlelamp kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. Wanneer de lamp bij draaiende motor brandt, duidt dit op een storing.
Instrumenten Controlelamp niet goed gesloten portieren Deze lamp brandt als één van de portieren of de bagageruimte niet goed is gesloten. Traction Control System (TCS)/ Controlelamp Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) Controlelamp BTCS/ TCS Controlelamp richtingaanwijzers Controlelamp ESP Een plotselinge toename van de knipperfrequentie waarschuwt voor een defecte gloeilamp. Controlelamp grootlicht Het symbool in de controlelamp is afhankelijk van het type systeem waarmee de auto is uitgerust.
Instrumenten Let op! Wanneer het systeem handmatig is uitgeschakeld door op de schakelaar van het Traction Control System (TCS)/ Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) te drukken, gaat de controlelamp branden en blijft deze branden tot het systeem weer is ingeschakeld of het contact wordt afgezet. Let op! Het Brake Traction Control System (BTCS) kan niet worden uitgeschakeld.
Instrumenten Controlelamp remsysteem Controlelamp ABS Bij het aanzetten van het contact (stand II), brandt deze controlelamp kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. Bij het aanzetten van het contact (stand II), brandt deze controlelamp kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. Deze controlelamp blijft branden wanneer de handrem is aangetrokken. Gaat de lamp tijdens het rijden branden, dan duidt dit op een storing. Laat de auto door een deskundige controleren.
Instrumenten Controlelampen remsysteem en ABS Controlelamp automatische snelheidsregeling Deze lamp brandt wanneer het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld. Wanneer beide controlelampen tegelijkertijd branden, breng dan de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. Laat voordat u de reis hervat het remsysteem eerst door een deskundige controleren. Verlaag geleidelijk uw snelheid. Druk het rempedaal voorzichtig in. Druk het rempedaal vooral niet abrupt in.
Instrumenten Wanneer de wijzer in het rode gebied komt, treedt het Fail Safe systeem van het koelsysteem in werking. Dit systeem zorgt ervoor dat met een leeg koelsysteem nog enige tijd kan worden doorgereden. Snelheidsmeter Bovendien brandt de multifunctionele controlelamp: automatische transmissie/ koelsysteem. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek Fail Safe koelsysteem.
Instrumenten Brandstofmeter Oliedrukmeter Leeg De pijl naast het symbool van de benzinepomp duidt aan, aan welke zijde zich de brandstofvulklep bevindt. EXTRA INSTRUMENTENGROEP ST170 Deze meter geeft de oliedruk tot de aanbevolen veilige maximum waarde van 5 bar aan. Tijdens het rijden is de oliedruk afhankelijk van het motortoerental, de druk stijgt wanneer het motortoerental toeneemt en daalt wanneer het toerental afneemt.
Instrumenten Olietemperatuurmeter Extra instrumentengroep ST170 Bij het aanzetten van het contact (stand II), branden deze lampen kort. Geeft de temperatuur van de motorolie aan. Laag vloeistofpeil ruitensproeiers Wanneer de olie op bedrijfstemperatuur is, staat de wijzer in het gebied ’normaal’. Wanneer de wijzer in het rode gebied komt, is de motor oververhit. Stop zodra dit veilig kan, zet de motor onmiddellijk af en laat de motor afkoelen.
Bedieningsorganen en uitrusting BEDIENINGSORGANEN OP HET INSTRUMENTENPANEEL Mistlampen, vóór Lichtschakelaar Wanneer bij ingeschakelde verlichting het contact wordt afgezet, gaat de interieurverlichting branden. Bovendien klinkt bij het openen van het bestuurdersportier een akoestisch signaal. Schakel de verlichting in en trek de schakelaar één stand uit. Verlichting uitgeschakeld Stads- en achterlichten Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, brandt de controlelamp.
Bedieningsorganen en uitrusting Mistlampen en mistachterlichten Bagageruimte elektrisch ontgrendelen Druk op de toets om de bagageruimte te openen. Regelknop instrumentenverlichting Schakel de verlichting in en trek de schakelaar twee standen uit. Bij auto’s die niet zijn voorzien van mistlampen kan de schakelaar slechts één stand worden uitgetrokken. Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels Wanneer de mistlampen en mistachterlichten zijn ingeschakeld branden beide controlelampen.
Bedieningsorganen en uitrusting Zonder hoogteverstelling van de koplamplichtbundels Met hoogteverstelling van de koplamplichtbundels Aanbevolen regelknopstanden Belading Aantal personen Regelknopstand Gewicht in de bagageruimte 1 3-/5-deurs 4-deurs Wagon – – 0 0 0 2 – – 0 0 0 2 3 – 1,0 1,0 1,0 2 3 max.1 1,5 1,5 1,5 1 – max.1 2,5 2,5 2,5 Voorstoelen Achterbank 1 1 Wagengewichten kunt u vinden in het hoofdstuk Inhouden en technische gegevens.
Bedieningsorganen en uitrusting Aansteker Houd de aansteker nooit met de hand ingedrukt met het oog op brandgevaar. Verwijder de aansteker wanneer kinderen alleen in de auto achterblijven. De aansluiting voor de aansteker en tevens elektrisch aansluitpunt kan ook worden gebruikt voor het aansluiten van accessoires van 12 volt en maximaal 10 ampère. Wanneer de motor niet draait, wordt door het gebruik hiervan de accu ontladen.
Bedieningsorganen en uitrusting Schakelaar waarschuwingsknipperlichten Voor- en achterruitverwarming Voor het snel ontdooien en ontwasemen van de voor- en achterruit. Schakel het systeem alleen in wanneer het noodzakelijk is. Schakelaar voorruitverwarming Druk op de schakelaar om de het systeem in of uit te schakelen. De waarschuwingsknipperlichten werken ook wanneer het contact is afgezet.
Bedieningsorganen en uitrusting Schakelaar achterruitverwarming BOORDCOMPUTER Uitvoeringen met handbediende airconditioning Uitvoeringen met elektronische temperatuurregeling Bij aangezet contact zijn de volgende functies beschikbaar: • Buitentemperatuur • Gemiddelde snelheid • Momentaan brandstofverbruik • Gemiddeld brandstofverbruik • Actieradius Toetsen Info-toets Zet eerst het contact aan. Druk op de schakelaar om de het systeem in of uit te schakelen.
Bedieningsorganen en uitrusting Select-toets Buitentemperatuur Druk op deze toets om van metrische eenheden te veranderen naar Engelse eenheden. Geeft de buitentemperatuur weer. Onder de volgende omstandigheden klinkt een kort akoestisch signaal: +4 ºC of lager: waarschuwing voor opvriezen 0 ºC of lager: waarschuwing voor ijsvorming.
Bedieningsorganen en uitrusting Momentaal brandstofverbruik Afstand tot tank leeg is Momentaan brandstofverbruik. Door frequent te meten is de computer in staat onmiddellijk te reageren op veranderingen in de rijomstandigheden. Onder bepaalde omstandigheden kan dit echter grote verschillen op het display tot gevolg hebben. Geeft de afstand weer die bij benadering kan worden afgelegd met de nog in de tank aanwezige hoeveelheid brandstof. De waarde zal variëren naarmate de rijomstandigheden veranderen.
Bedieningsorganen en uitrusting VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING Buitenlucht Ventilatieroosters Dicht Open Op Houd de luchtroosters onder de voorruit altijd vrij van sneeuw, bladeren, enz. opdat het systeem optimaal kan functioneren. Luchtrecirculatie Wanneer de recirculatiestand is geselecteerd, wordt de lucht die zich in het passagierscompartiment bevindt gerecirculeerd. Er stroomt geen buitenlucht de auto in.
Bedieningsorganen en uitrusting Algemene opmerkingen over het regelen van het klimaat in de auto Sluit alle ruiten volledig. Om het interieur effectief te verwarmen moet de verwarmde lucht op de beenruimte worden gericht. Richt bij koud of vochtig weer een gedeelte van de luchtstroom op de voor- en zijruiten. Om de aanjager met een hogere snelheid te laten draaien moet de aanjagerschakelaar in een hogere stand worden geplaatst. Bij uitgeschakelde aanjager kan de voorruit beslaan.
Bedieningsorganen en uitrusting Luchtrecirculatie Snelle verwarming van het interieur Druk op de toets om te kiezen tussen toevoer van buitenlucht en het recirculeren van de in het interieur aanwezige lucht. Ventilatie Voorruit ontdooien/ ontwasemen Draai de luchtverdeelknop in de stand of de stand en de aanjagerschakelaar in een willekeurige stand. Open de midden- en zijroosters al naar gelang de behoefte. De recirculatiefunctie wordt automatisch uitgeschakeld.
Bedieningsorganen en uitrusting HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Snel afkoelen van het interieur Airconditioning in- en uitschakelen Druk om te koelen op de A/C schakelaar. De lamp in de schakelaar brandt wanneer het systeem is ingeschakeld. Voorruit ontdooien/ ontwasemen Wanneer de aanjagerschakelaar in de stand 0 wordt gezet, schakelt de airconditioning uit. Wanneer de aanjager weer wordt aangezet, schakelt de airconditioning automatisch weer in.
Bedieningsorganen en uitrusting Luchtvochtigheid verlagen in de stand De aanbevolen systeeminstellingen voor alle seizoenen zijn 22 ºC en de AUTO modus (de airconditioning is ingeschakeld). Individuele voorkeuren kunnen zo nodig worden ingesteld. Verander de instellingen niet wanneer het interieur extreem warm of koud is. De elektronische temperatuurregeling past deze automatisch aan de huidige omstandigheden aan. De airconditioning onttrekt vocht aan de lucht en de ruiten worden sneller ontwasemd.
Bedieningsorganen en uitrusting Temperatuur instellen Handmatige bediening van de elektronische temperatuurregeling Aanjager Blauwe toets: temperatuur verlagen. Rode toets: temperatuur verhogen. De aanbevolen standaard instelling is 22 ºC. Druk op de toets om het aanjagertoerental te verlagen. Met behulp van de schakelaar kan de individuele temperatuur worden ingesteld tussen 16 ºC en 28 ºC.
Bedieningsorganen en uitrusting Luchtverdeling Druk op de gewenste toets om de luchtverdeling in te stellen. Elke combinatie en kan tegevan de standen , lijk worden gekozen. Hoofdniveau Beenruimte Voorruit Wanneer wordt gekozen, schakelen , en automatisch uit en schakelt de airconditioning in. Buitenlucht stroomt het interieur binnen. De recirculatiestand kan niet worden gekozen. Voorruit ontdooien/ ontwasemen Draai de luchtverdeelknop in de stand . Buitenlucht stroomt nu het interieur in.
Bedieningsorganen en uitrusting Airconditioning in- en uitschakelen Automatische luchtrecirculatie Wanneer het systeem in de AUTO modus staat en de binnen- en buitentemperaturen tamelijk hoog zijn, kiest het temperatuurregelsysteem automatisch de recirculatiestand om de lucht in het interieur zo snel mogelijk af te koelen. Druk op de A/C toets om de airconditioning in/uit te schakelen.
Bedieningsorganen en uitrusting BEDIENINGSORGANEN AAN DE STUURKOLOM Stuurslot/ contactslot Stuurwiel verstellen Verstel het stuurwiel nooit wanneer de auto in beweging is. 0 Contact af. Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen treedt het stuurslot in werking en kan het stuurwiel niet meer worden gedraaid. Bij uitvoeringen met automatische transmissie kan de contactsleutel alleen in de stand 0 worden teruggedraaid wanneer de keuzehendel in de parkeerstand P staat. I Stuurwiel ontgrendeld.
Bedieningsorganen en uitrusting Claxon Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag waarna de richtingaanwijzer drie keer knippert. Grootlicht/ dimlicht Trek bij ingeschakelde koplampen de hendel naar het stuurwiel om af te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Lichtsignaal De claxon werkt ook bij afgezet contact. Multifunctionele schakelaar Trek de hendel iets naar het stuurwiel. Info-toets De volgende functies kunnen alleen worden ingeschakeld wanneer het contact aanstaat.
Bedieningsorganen en uitrusting Ruitenwisserschakelaar Achterruit De volgende functies kunnen alleen worden ingeschakeld wanneer het contact aanstaat. • Wissen met intervallen Voorruit • Standen van de hendel: Beweeg de schakelaarhendel naar het stuurwiel.
Bedieningsorganen en uitrusting Sproeiers Nadat de wis/sproeicyclus is voltooid pauzeren de ruitenwissers kortstondig om daarna nog één wisbeweging te maken. Bij ingeschakelde koplampen treden dan ook de koplampsproeiers in werking (afhankelijk van land en uitvoering). Na het loslaten van de knop blijven de ruitenwissers nog enige tijd werken. Schakel de ruitensproeiers niet langer dan tien seconden achtereen in; schakel de ruitensproeiers nooit in als het reservoir leeg is.
Bedieningsorganen en uitrusting Afstandsbediening audio-installatie Selecteer de radio, CD of cassettemodus op de audio-installatie. • In de CD modus wordt het volgende of vorige nummer gekozen. Modus Met de afstandsbediening kunnen de volgende functies worden bediend: Volume Druk de " toets op de zijkant kort in: Meer volume: trek de VOL + schakelaar naar het stuurwiel. Minder volume: trek de VOL - schakelaar naar het stuurwiel.
Bedieningsorganen en uitrusting Automatische snelheidsregeling Schakel de automatische snelheidsregeling niet in onder drukke verkeersomstandigheden, op trajecten met veel bochten en op gladde wegen. De controlelamp op het instrumentenpaneel brandt. Snelheid wijzigen Inschakelen Druk op de te voeren. toets om de snelheid op Druk op de – toets om snelheid te minderen. De rijsnelheid verandert zonder het gaspedaal in te drukken. De ingestelde snelheid wordt de nieuwe, in het geheugen opgeslagen snelheid.
Bedieningsorganen en uitrusting Uitschakelen Bij sommige modellen blijft de interieurverlichting na het sluiten van de portieren nog enige tijd branden wanneer de schakelaar in de stand "Portiercontact" staat. Bij het aanzetten van het contact gaat de verlichting onmiddellijk uit. Wanneer de auto voor langere tijd met geopende portieren wordt geparkeerd, gaat de verlichting na 30 minuten automatisch uit. De in het geheugen opgeslagen snelheid wordt gewist. De controlelamp gaat uit.
Bedieningsorganen en uitrusting Binnenspiegel Om verblinding door achteropkomend verkeer te voorkomen kan de spiegel met de hendel worden gekanteld. Verlichting make-up spiegels Aan Uit Zonnekleppen Schuifdak Het elektrisch bedienbare schuifdak kan alleen worden bediend bij aangezet contact. Let op! Het schuifdak kan ook bij afgezet contact worden bediend met behulp van de functie integraal openen/ sluiten. Raadpleeg de rubriek Integraal openen/ sluiten.
Bedieningsorganen en uitrusting Schuifdak openen en sluiten Druk om het schuifdak te openen op . Het schuifdak schuift weg onder het dak. Het schuifdak wordt bediend met een schakelaar die zich tussen de zonnekleppen bevindt. Druk om het schuifdak te sluiten . op Let op! Wanneer de schakelaar continu wordt ingedrukt, schakelt het systeem korte tijd uit om te voorkomen dat de schuifdakmotor oververhit raakt.
Bedieningsorganen en uitrusting Antiklemfunctie van het schuifdak Geheugen opnieuw instellen Wanneer het schuifdak tijdens het sluiten met een obstakel in aanraking komt, stop het automatisch en schuift het een stukje terug. Om deze veiligheidsvoorziening uit te schakelen wanneer er meer weerstand is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt te werk: Het onvoorzichtig sluiten van het schuifdak kan deze veiligheidsvoorziening te niet doen en verwondingen tot gevolg hebben.
Bedieningsorganen en uitrusting Wanneer de schakelaar niet continu wordt ingedrukt, wordt de programmeermodus afgebroken. Begin opnieuw met de procedure. BEDIENINGSORGANEN OP DE PORTIEREN Met de hand verstelbare buitenspiegels De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet. Let erop dat er tijdens het sluiten van het schuifdak geen obstakels in de weg kunnen zitten. Veiligheidsmodus Wanneer het systeem een storing vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in werking.
Bedieningsorganen en uitrusting Elektrisch verstelbare en verwarmde buitenspiegels Groothoek buitenspiegels Het zicht naar achteren wordt vergroot om de dode hoeken schuin achter de auto te verkleinen. Alles wat u in deze spiegels waarneemt, ziet er kleiner uit en lijkt verder weg te zijn dan in werkelijkheid het geval is. Daarom kunt u zich in de geschatte afstand vergissen.
Bedieningsorganen en uitrusting Elektrisch bedienbare ruiten De ruiten kunnen alleen worden bediend bij aangezet contact. Let op! Het elektrisch bedienbare ruiten kunnen ook bij afgezet contact worden bediend met behulp van de functie integraal openen/ sluiten. Raadpleeg de rubriek Integraal openen/ sluiten. Controleer voordat u de elektrisch bedienbare ruiten bedient, of deze vrij zijn van obstructies en zorg ervoor dat kinderen en/of huisdieren zich niet in de nabijheid van de ruitopeningen bevinden.
Bedieningsorganen en uitrusting • Ruiten automatisch openen en sluiten De ruiten van de achterportieren kunnen altijd vanaf het portier aan bestuurderszijde worden bediend. • Antiklemfunctie ruiten Bij uitvoeringen met vier elektrisch bedienbare ruiten, stoppen de ruiten automatisch bij het sluiten wanneer ze met een obstakel in aanraking komen en schuiven ze weer een klein stukje terug.
Bedieningsorganen en uitrusting De ruit zal sluiten tot kort voor het weerstandspunt en vervolgens geheel dichtschuiven. Terwijl de ruit voor de derde keer sluit, wordt de antiklemfunctie uitgeschakeld. Let erop tijdens het sluiten van de ruit dat er geen obstakels in de weg kunnen zitten. • Geheugen opnieuw instellen Nadat de accukabels zijn losgenomen moet het geheugen van elke ruit afzonderlijk opnieuw worden ingesteld: Druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend.
Bedieningsorganen en uitrusting BEDIENINGSORGANEN OP DE CONSOLE Achteruit - 5-versnellingsbak (Type B) Handgeschakelde versnellingsbak Schakel de achteruit alleen in bij stilstaande auto. Voor het geruisloos inschakelen van de achteruit moet nadat de auto tot stilstand is gebracht en het koppelingspedaal is ingedrukt ongeveer drie seconden worden gewacht met het inschakelen van de achteruit.
Bedieningsorganen en uitrusting Automatische transmissie Vergrendeling van de keuzehendel De viertraps automatische transmissie wordt elektronisch geregeld. De vierde versnelling – overdrive functie – kan zo nodig handmatig worden in- en uitgeschakeld. Om de keuzehendel te verplaatsen in de standen R, 2 (behalve vanuit de stand 1 naar stand 2) en P moet eerst de knop op de zijkant van de greep van de keuzehendel worden ingedrukt.
Bedieningsorganen en uitrusting Indien de stand P niet is gekozen klinkt een waarschuwingssignaal als het bestuurdersportier wordt geopend. De accu-saver schakelt na de standaard ingestelde tijd van 30 minuten de gong uit. De sleutel kan alleen uit het contactslot worden genomen wanneer de keuzehendel in de stand P staat. In noodgevallen kan de keuzehendel op mechanische wijze uit de stand P worden gezet.
Bedieningsorganen en uitrusting • 2 = 2e versnelling Handschoenenkastje De transmissie blijft continu in de tweede versnelling. Kies deze stand tijdens het afdalen van hellingen om de remmen niet te veel te belasten en bij het beklimmen van lange hellingen en bochtige wegen. Bovendien kan deze versnelling op gladde wegen worden gebruikt om het wegrijden te vergemakkelijken. • 1 = 1e versnelling Deze stand is bedoeld voor het beklimmen of afdalen van extreem steile hellingen.
Bedieningsorganen en uitrusting Handrem • Druk het rempedaal krachtig in. Schakelaar elektrisch verwarmbare voorstoelen • Terwijl u het rempedaal indrukt, trekt u de handremhefboom stevig maximaal aan. • Druk de ontgrendelknop tijdens het aantrekken niet in. • Wanneer u uw auto opwaarts op een helling parkeert, schakel dan de eerste versnelling in en draai het stuurwiel van de stoeprand af.
Bedieningsorganen en uitrusting Traction Control System (TCS)/ Schakelaar Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) Controlelamp BTCS/TCS Controlelamp ESP Schakelaar TCS Schakelaar ESP De controlelamp van het Traction Control System (TCS)/ Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) op het instrumentenpaneel brandt continu wanneer het systeem is uitgeschakeld. Het symbool op de schakelaar is afhankelijk van het systeem waarmee de auto is uitgerust.
Bedieningsorganen en uitrusting Multifunctioneel opbergvak • Elektrisch aansluitpunt achterin Het opbergvak bevindt zich in de middenconsole. Het kan worden gebruikt als: • Opbergvak • Asbak achterin Openen: trek het deksel omhoog. De asbak voor de passagiers achterin kan worden verwijderd en de opening kan dienen als bekerhouder. De asbak kan ook in één van de bekerhouders voorin worden geplaatst. Plaats tijdens het rijden geen hete dranken in de bekerhouders - gevaar van verbranden.
Bedieningsorganen en uitrusting Kangaroo net/ opbergtas/ kaartentas Voor het opbergen van kleine voorwerpen is op de achterzijde van de rugleuning van de rechter voorstoel een opbergnet of tas aangebracht. Het net/ de tas kan worden verwijderd zodat wanneer de rugleuning van de voorstoel is neergeklapt een tafel ontstaat. Bovendien is aan de binnenzijde van de rugleuning een kaartentas aangebracht.
Bedieningsorganen en uitrusting BAGAGERUIMTE Wagon Bagageafdekpaneel Plaats geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. 3- en 5-deurs • Verwijderen Trek de bagageafdekhoes naar achteren en zet hem in de haken vast. De hoes kan volledig worden verwijderd door de uiteinden van de koker naar elkaar toe te drukken. Maak de twee koorden los van de achterklep. Maak het paneel aan de zijkanten los en trek het horizontaal naar buiten zonder het te kantelen.
Bedieningsorganen en uitrusting Bagagenet Aan de vier bevestigingspunten op de laadvloer kan een bagagenet worden bevestigd. Dit bagagenet is bij uw Ford dealer verkrijgbaar. Opbergbox (5-deurs) Ga, om de opbergbox aan te brengen, als volgt te werk: schuif de voorzijde op zijn plaats en druk de achterzijde naar beneden tot hij vastklikt. Druk om de opbergbox te verwijderen, de gele drukknoppen in en trek de box los.
Bedieningsorganen en uitrusting Bagageafdeknet (5-deurs) Hangmat (5-deurs en Wagon) Maak de lussen bij de hoeken los door ze naar de zijkant van de auto te drukken, om de voorzijde van het net te kunnen laten zakken. Maak de lussen bij de hoeken los en druk het draadframe naar achteren zodat het loskomt, om het net te verwijderen. Haak de lussen aan de gele paddestoelvormige knoppen om het net te bevestigen.
Bedieningsorganen en uitrusting Scheidingsnet in bagageruimte (Wagon) Druk, om de cassette met het scheidingsnet aan te brengen, de schuiven naar elkaar toe en breng de telescopische stang aan in de openingen in de zijpanelen achter de rugleuningen van de achterbank. Tijdens het rijden met uitgetrokken scheidingsnet, moet de rand van het bagageafdekhoes 180º worden omgeslagen zodat het zicht naar achteren niet wordt belemmerd.
Bedieningsorganen en uitrusting EHBO-doos en gevarendriehoek Wagon 3-, 4- en 5-deurs Afhankelijk van het land bevinden zich voor de EHBO-doos en de gevarendriehoek aan weerszijden in de bagageruimte opbergplaatsen. Afhankelijk van de uitvoering is aan de linkerzijde in de bagageruimte een bevestigingsriem voor het vastzetten van een EHBO-doos en is op de onderzijde van het achterpaneel een riem voor het vastzetten van de gevarendriehoek aangebracht.
Bedieningsorganen en uitrusting SLEUTELS Bij verlies zijn vervangingssleutels bij uw Ford dealer verkrijgbaar nadat u het sleutelnummer hebt opgegeven. Dit nummer staat op het plaatje, dat bij de originele sleutels werd geleverd. Om de houder uit de sleutelgreep te verwijderen moet u het Ford ovaal indrukken en de houder uit de greep trekken. Open de houder met behulp van een muntstuk en vervang de batterij en/of de gloeilamp.
Bedieningsorganen en uitrusting SLOTEN Kinderveiligheidssloten op de achterportieren Portiersloten De voorportieren kunnen van buitenaf van buitenaf met de autosleutel worden vergrendeld en ontgrendeld. Indrukken (portier vergrendelen) Wanneer het kinderveiligheidsslot in werking is gesteld kan het portier alleen van buitenaf worden geopend. Uittrekken (portier openen) Van binnenuit kunnen de portieren worden vergrendeld met de vergrendelknop en ontgrendeld met de portierkruk.
Bedieningsorganen en uitrusting Bagageruimte Slot van brandstofvulklep Draai de sleutel rechtsom om de klep te ontgrendelen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt. Druk de tankdop in en draai hem linksom terwijl u hem ingedrukt houdt. Draai de sleutel rechtsom om de klep te ontgrendelen. Wanneer u de tankdop losdraait is soms een sissend geluid hoorbaar. Dit is echter volkomen normaal. Tankdop sluiten: draai de dop rechtsom vast tot hij klikt.
Bedieningsorganen en uitrusting Motorkap CENTRAAL VERGRENDELINGSSYSTEEM Draai het Ford logo in de radiateurgrille opzij en draai de sleutel eerst linksom . Til de motorkap iets op en draai de om de mosleutel volledig linksom torkap te openen. Verwijder de sleutel onmiddellijk na het openen en draai het Ford logo terug. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk Onderhoud en verzorging. Het centrale vergrendelingssysteem kan vanaf beide voorportieren in werking worden gesteld.
Bedieningsorganen en uitrusting Centraal vergrendelingssysteem met dubbele vergrendeling Inschakelen Linker portier Onmogelijk van binnenuit te openen De dubbele vergrendeling is een extra beveiliging welke voorkomt dat de portieren van binnenuit kunnen worden geopend. De dubbele vergrendeling mag niet worden ingeschakeld wanneer zich personen in de auto bevinden. De dubbele vergrendeling kan alleen worden ingeschakeld bij gesloten voorportieren.
Bedieningsorganen en uitrusting Na het vergrendelen wordt ook de alarminstallatie (indien gemonteerd) ingeschakeld. Radiografische afstandsbediening De alarminstallatie kan ook onafhankelijk van de dubbele vergrendeling worden ingeschakeld door de sleutel in de te draaien. stand Raadpleeg voor meer informatie de rubriek Alarminstallatie. Uitschakelen Open één van de voorportieren met de sleutel om de dubbele vergrendeling uit te schakelen. De richtingaanwijzers knipperen eenmaal.
Bedieningsorganen en uitrusting De bagageruimte kan handmatig met de sleutel of met de afstandsbediening worden geopend. De radiofrequentie van de afstandsbediening kan ook worden gebruikt door bijvoorbeeld radioamateurs, medische apparatuur, draadloze hoofdtelefoons, afstandsbedieningen, alarmsystemen, enz. Wanneer de frequentie van de afstandsbediening wordt gestoord, kunt u geen gebruik meer maken van functies als het vergrendelen en ontgrendelen of de alarminstallatie inschakelen.
Bedieningsorganen en uitrusting Achterklep ontgrendelen Wanneer bij uitvoeringen met dubbele toets tweemaal vergrendeling de binnen drie seconden wordt ingedrukt, worden de dubbele vergrendeling en het ultrasone alarmsysteem ingeschakeld. De richtingaanwijzers knipperen tweemaal ter bevestiging dat het systeem is ingeschakeld. Druk op de toets tweemaal binnen drie seconden in. Vergrendelen Druk de toets tweemaal in. De centrale vergrendeling en de alarminstallatie worden nu ingeschakeld.
Bedieningsorganen en uitrusting Integraal openen/ integraal sluiten Met dit systeem kunnen van buitenaf alle ruiten en het schuifdak worden geopend en gesloten. Controleer voordat u de elektrisch bedienbare ruiten of het schuifdak bedient, of deze vrij zijn/is van obstructies en zorg ervoor dat kinderen en/of huisdieren zich niet in de nabijheid van de ruitopeningen of schuifdakopening bevinden. Het nalaten hiervan kan ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben.
Bedieningsorganen en uitrusting Sleutels programmeren Maximaal kunnen vier sleutels met radiografische afstandsbediening (inclusief de bij de auto geleverde sleutels) worden geprogrammeerd. 1. Zet, om nieuwe sleutels met radiografische afstandsbediening te programmeren de contactsleutel vier keer binnen zes seconden in stand II. 2. Zet het contact af. Er klinkt een signaal om aan te geven dat het nu gedurende 10 seconden mogelijk is nieuwe sleutels te programmeren.
Bedieningsorganen en uitrusting Sleutels Uw auto werd afgeleverd met gecodeerde sleutels met een gekleurd merkteken. • Maak de batterij voorzichtig met een plat voorwerp los. Breng de nieuwe batterij met het (+) teken naar boven gekeerd tussen de contacten aan. Breng de zender in omgekeerde volgorde weer aan. Vervangingssleutels moeten samen met de andere sleutels worden gecodeerd.
Bedieningsorganen en uitrusting Automatisch uitschakelen Het systeem wordt uitgeschakeld zodra het contact wordt aangezet en het systeem de juiste code heeft herkend. De controlelamp brandt ongeveer drie seconden en gaat vervolgens uit. Als de startmotor dan nog niet kan worden ingeschakeld, is er sprake van een storing in het systeem. Laat het systeem onmiddellijk door een vakman controleren.
Bedieningsorganen en uitrusting Sleutels coderen Met behulp van twee gecodeerde sleutels kunnen maximaal acht sleutels worden gecodeerd. Voer elke volgende handeling binnen vijf seconden uit. 6. Neem na de coderingsprocedure de sleutel uit het contactslot. Wacht vijf seconden met het inschakelen van het systeem. Indien het inlezen van de code niet correct is verlopen, knippert de controlelamp nadat het contact met de nieuw gecodeerde sleutel is aangezet en kan de motor niet worden gestart.
Bedieningsorganen en uitrusting Code wissen Met behulp van twee voor uw auto gecodeerde sleutels kunt u alle andere gecodeerde sleutels onbruikbaar maken, bijvoorbeeld na verlies: Voer elke volgende handeling binnen vijf seconden uit. 5. Wanneer het wissen van de sleutelcodes is voltooid, kunnen alle overige sleutels met uitzondering van de twee die voor het wissen zijn gebruikt, niet langer worden gebruikt, tenzij ze opnieuw worden gecodeerd. Extra sleutels kunnen nu worden gecodeerd.
Bedieningsorganen en uitrusting Automatische vertraging van de inschakeling ULTRASOON ALARMSYSTEEM Twintig seconden nadat de motorkap, de bagageruimte en alle portieren zijn afgesloten, wordt het systeem ingeschakeld. Alarmsignaal Wanneer door onbevoegden een portier, de bagageruimte of de motorkap wordt geopend, klinkt het alarmsignaal gedurende 30 seconden. De waarschuwingsknipperlichten knipperen vijf minuten.
Bedieningsorganen en uitrusting Inschakelen Het ultrasoon alarmsysteem kan alleen worden ingeschakeld in combinatie met de dubbele vergrendeling. Dit alarmsysteem kan alleen correct functioneren wanneer alle ruiten en het schuifdak volledig zijn gesloten. Bovendien mogen de sensoren, die zich aan de bovenzijden van de portierstijlen bevinden, niet worden afgedekt. Het systeem moet niet worden ingeschakeld wanneer er zich personen, dieren of andere bewegende voorwerpen in de auto bevinden.
Stoelen en veiligheidsuitrusting STOELEN De juiste zitpositie innemen max.30 Breng geen extra stoelhoezen aan die niet speciaal zijn ontworpen voor het gebruik op stoelen met zij-airbags. Laat het aanbrengen van deze stoelhoezen over aan het geschoolde personeel van uw Ford dealer. Verstel de stoelen nooit tijdens het rijden. Stoelen naar voren of naar achteren schuiven • Ga zoveel mogelijk rechtop zitten met de onderzijde van uw rug zover mogelijk naar achteren.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Lendensteun afstellen • Trek de armleuning langzaam tot in . de gewenste stand omhoog Let op! Wanneer de armleuning te hoog staat, moet de procedure worden herhaald. Hoogte instellen van de met de hand verstelbare bestuurdersstoel Wanneer de bestuurdersstoel is voorzien van een armleuning, bevindt de knop van de lendensteun zich aan de zijkant van de armleuning.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Elektrisch verwarmbare voorstoelen De stoelverwarming wordt in- en uitgeschakeld met een schakelaar op de middenconsole. De lamp in de schakelaar brandt wanneer het systeem is ingeschakeld. De maximum temperatuur wordt bereikt na vijf tot zes minuten. De temperatuur wordt door een thermostaat geregeld. Hellingshoek van rugleuning instellen Wanneer de voorstoelen helemaal naar voren worden geschoven kunnen de rugleuningen in horizontale stand worden gekanteld.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Passagiersstoel volledig neerklappen Raadpleeg voor meer informatie de rubriek Kangaroo net/ opbergtas in het hoofdstuk Bedieningsorganen en interieuruitrusting. Hoofdsteunen Trek, om de passagiersstoel volledig neer te klappen, de ontgrendelhendel uit en klap de rugleuning tot in horizontale stand naar voren. Om de achterzijde van de neergeklapte rugleuning als tafel te kunnen gebruiken kan het net of de tas worden verwijderd.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Zijsteunen De zijsteunen aan weerszijden van de hoofdsteunen, voor- en achterin, kunnen naar voren worden gedraaid. Rugleuningen van de achterbank naar voren klappen 3-, 5-deurs en Wagon 4-deurs Trek één of beide ontgrendelknop(pen) in de bagageruimte uit en kantel de rugleuning naar voren. Rugleuning in oorspronkelijke stand terugklappen Beide rugleuningdelen moeten door de sloten aan de zijkanten worden vergrendeld.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Middendeel van rugleuning neerklappen Zitting en rugleuning van achterbank naar voren klappen Trek de ontgrendelknop op de rugleuning uit en kantel het middendeel van de rugleuning naar voren. Let erop, dat de rugleuning bij het terugklappen goed wordt vergrendeld. Trek aan de lus tussen de zitting en de rugleuning en kantel de zitting naar voren. Verwijder de hoofdsteun(en) van de achterbank en klap de rugleuning naar voren.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Bagage vervoeren Plaats bagage en andere zware voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte. Rijden met een geopende bagageruimte kan gevaarlijk zijn. De uitlaatgassen kunnen het interieur in worden gezogen. Wanneer voorwerpen in het passagierscompartiment moeten worden geplaatst, zet deze dan vast met de veiligheidsgordels.
Stoelen en veiligheidsuitrusting VEILIGHEIDSGORDELS • Draag altijd veiligheidsgordels. • Een veiligheidsgordel mag nooit door meer dan één persoon tegelijk worden gedragen. • Draag geen dikke kleding. • De veiligheidsgordels moeten strak om het lichaam worden gedragen. Veiligheidsgordels vastmaken Let erop dat elke slottong in het correcte gordelslot wordt gestoken. Om ervoor te zorgen dat de middelste veiligheidsgordel goed werkt moet de rugleuning van de achterbank goed zijn vergrendeld.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Hoogte van de voorste veiligheidsgordels afstellen Zwangere vrouwen Druk, om de veiligheidsgordel in hoogte af te stellen, de knop op het verstelmechanisme in en schuif het mechanisme in een zodanige stand dat de veiligheidsgordel over het midden van de schouder komt te liggen. Zwangere vrouwen moeten een correct aangebrachte veiligheidsgordel dragen; dit is veiliger voor zowel de moeder als het ongeboren kind.
Stoelen en veiligheidsuitrusting De heupgordel moet comfortabel over de heupen liggen, laag onder de zwangere buik. De schoudergordel moet tussen de borsten liggen, boven en aan de zijkant van de zwangere buik. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel altijd strak en niet gedraaid zit. Voor een optimale veiligheid moeten de veiligheidsgordels nauwsluitend rond het lichaam liggen. De veiligheidsgordels bieden maximale bescherming wanneer de rugleuningen zich in bijna verticale stand bevinden.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Onderhoud van de veiligheidsgordels Controleer de gordels regelmatig op beschadiging of slijtage. Zowel het oprol- als het vergrendelmechanisme mogen niet worden gesmeerd of gerepareerd. Ook wijzigingen aan de gordels zijn niet toegestaan. Veiligheidsgordels die – als gevolg van een ongeluk – aan hoge spanningen hebben blootgestaan, moeten worden vervangen en de bevestigingspunten moeten door een deskundige worden gecontroleerd.
Stoelen en veiligheidsuitrusting AIRBAG Het systeem • Twee fasen airbags met gasgeneratoren. • Zij-airbags. • Gordelslotspanners. • Een aantal crashsensoren. • Een controlelamp op het instrumentenpaneel. • Een elektronisch regel- en diagnosesysteem. Let op! Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een luide knal. Het is normaal dat een onschadelijke, poederachtige stof achterblijft. 86 Front-airbags Voor een optimale werking van de airbag moet u de zitting en de rugleuning correct instellen.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Draag altijd de veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tot het stuurwiel. Alleen wanneer de veiligheidsgordel op de juiste wijze wordt gedragen, kan het lichaam op zijn plaats worden gehouden, waardoor de airbag volledig kan worden opgeblazen en maximale bescherming kan bieden. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat het gevaar van verwonding.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Houd het gebied vóór de airbags altijd vrij. Breng nooit iets op of over deze gebieden aan. Zij-airbags Een label aan de rugleuning duidt aan dat zij-airbags zijn gemonteerd. Deze gebieden mogen uitsluitend worden gereinigd met een vochtige doek; nooit met een natte doek! Laat reparaties aan het stuurwiel, de stuurkolom en het airbagsysteem over aan gedegen getrainde monteurs. 88 De zij-airbags bevinden zich in de zijkant van de rugleuningen van de voorstoelen.
Stoelen en veiligheidsuitrusting In opgeblazen toestand bevindt de airbag zich tussen het portier en de persoon op de stoel. Zodra deze persoon in aanraking komt met de airbag, stroomt deze weer leeg, waardoor het lichaam soepel wordt opgevangen. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen en bij aanrijdingen van voren of van achteren, worden de zij-airbags niet geactiveerd. De crashsensoren van de zij-airbags bevinden zich aan de buitenzijde naast de stoelen op de vloer.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Controlelamp airbag/ gordelslotspanner Kinderveiligheidszitjes Babyzitje Wanneer de contactsleutel in stand II wordt gedraaid, brandt de controlelamp in de instrumentengroep ongeveer drie seconden om te bevestigen dat het systeem operationeel is. Brandt de controlelamp niet, of blijft hij branden, of brandt hij met intervallen of continu tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Laat het systeem door een deskundige controleren.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Volg bij het aanbrengen van een kinderveiligheidszitje/ babyzitje altijd de aanwijzingen van de fabrikant op. Er bestaat gevaar van overlijden of ernstig lichamelijk letsel indien de aanwijzingen van de fabrikant niet stipt worden opgevolgd of wanneer het kinderveiligheidszitje op enige wijze wordt gewijzigd. Neem tijdens het rijden geen kinderen op schoot.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Plaatsing van kinderveiligheidszitjes Indien uw auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde mogen kinderen met een lengte van 150 cm of minder of van 12 jaar en jonger alleen stevig vastgegespt op de achterbank worden vervoerd – nooit op de voorstoel. Plaatsen voor kinderveiligheidszitjes Gewichtsgroepen 0 Zitplaatsen tot 10 kg (ca. 0-9 maanden) 0+ I II III tot 13 kg (ca. 0-2 jaar) 9-18 kg (ca. 9 maanden 4 jaar) 15-25 kg (ca. 3!/2-12 jaar) 22-36 kg (ca.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Kindervieligheidszitjes voor verschillende gewichtsgroepen Kinderveiligheidszitje met veiligheidskussen De juiste keuze van een kinderveiligheidszitje is afhankelijk van de leeftijd en het gewicht van het kind: Babyzitje Rijrichting Rijrichting • Baby’s jonger dan ongeveer twee jaar en/of een lichaamsgewicht van minder dan 13 kg worden het best beschermd wanneer ze in een achterwaarts gekeerd babyzitje op de achterbank worden vervoerd.
Stoelen en veiligheidsuitrusting Kinderveiligheidskussen (zitverhoger) Een zitverhoger mag nooit worden gebruikt met alleen een heupgordel. Leg de schoudergordel nooit onder de arm van het kind of achter de rug langs. Gebruik nooit kussens, boeken of handdoeken om het kind hoger te laten zitten. Rijrichting • Kinderen tussen drieënhalf en twaalf jaar en lichter dan tussen 15 en 36 kg moeten gebruikmaken van een zitverhoger op de achterbank.
Starten ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET STARTEN MOTOR STARTEN Schakel de startmotor niet langer dan 15 seconden achtereen in of 30 seconden voor uitvoeringen met een dieselmotor. Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Uitvoeringen met benzinemotor Wanneer de motor niet is aangeslagen, draai dan de contactsleutel in de stand 0 en herhaal de startprocedure. Wanneer de motor niet aanslaat, raadpleeg dan de instructies met betrekking tot de veiligheidsschakelaar van het inspuitsysteem op bladzijde 115.
Starten Uitvoeringen met automatische transmissie Uitvoeringen met een dieselmotor Koude/ warme motor • Druk het koppelingspedaal in zonder het gaspedaal aan te raken. Rempedaal • Draai de contactsleutel in de stand II en controleer of de controlelamp van het voorgloeisysteem brandt. Controlelamp voorgloeien uit De motor kan alleen worden gestart wanneer de keuzehendel in de stand N of P staat.
Starten De motor afzetten Wacht tot de motor stationair draait ... ... en druk nooit het gaspedaal in. Wacht tot de motor stationair draait en zet het contact af. Als de motor bij een hoger toerental wordt afgezet, zal de turbocompressor nog draaien terwijl de oliedruk al tot nul is gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van de compressorlagers tot gevolg.
Rijden RIJDEN MET EEN AUTO MET AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Wegrijden in zand, modder of sneeuw Wegrijden Plaats, terwijl de motor stationair draait en het rempedaal ingedrukt wordt gehouden, de keuzehendel in een rijstand. Laat het rempedaal los. De auto zal langzaam in de gekozen richting wegrijden. Druk het gaspedaal in om de snelheid op te voeren. Indien uw auto is uitgerust met een automatische transmissie kan de motor niet worden gestart door aanduwen of aanslepen.
Rijden Geforceerd terugschakelen (kickdown) De automatische transmissie kan extra trekkracht leveren voor het beklimmen van steile hellingen of het uitvoeren van inhaalmanoeuvres. Druk, om de kickdown in te schakelen, het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt terwijl de keuzehendel in de stand D staat. De transmissie schakelt pas naar een hogere versnelling zodra het maximum toerental is bereikt.
Rijden Stoppen Laat het gaspedaal los en druk het rempedaal in. Laat de keuzehendel in de eerder gekozen stand staan. Om weer weg te rijden hoeft u alleen uw voet van het rempedaal te nemen. Onjuiste brandstofsoort Wanneer u uw tank hebt gevuld met de onjuiste brandstofsoort of additieven, probeer dan niet de motor te starten. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. TANKEN Raadpleeg tevens de rubriek Brandstof in het hoofdstuk Inhouden en specificaties.
Rijden RIJDEN MET EEN AANHANGER Afneembare trekhaakkogel Wanneer uw auto is uitgerust met een trekhaak met afneembare kogel, verwijder deze dan altijd wanneer u zonder aanhanger rijdt. Het maximum toelaatbaar wagengewicht en het aanhangergewicht geven de technische eisen weer, die worden gesteld voor hellingen tot 12% en bij hoogten van 1 000 meter boven de zeespiegel. In hoger geleden gebieden worden de prestaties van de motor door de lagere luchtdruk nadelig beïnvloed.
Rijden Voor en na de winter moeten de schroeven van het paneel met vet worden ingesmeerd. Indien de trekhaak niet wordt gebruikt moet de kogel altijd stevig in de bagageruimte worden bevestigd. De trekhaakkogel mag alleen worden aangebracht wanneer het mechanisme correct is ontgrendeld. Het aanbrengen van de afneembare trekhaakkogel moet bijzonder zorgvuldig plaatsvinden aangezien de juiste bevestiging bepalend is voor de veiligheid van uw auto en de aanhanger.
Rijden Afneembare trekhaakkogel aanbrengen Breng de trekhaakkogel alleen aan wanneer de koppeling volledig is ontgrendeld. • Verwijder de plug. Rijden met een aanhanger Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer: • Of het groene vlak tegenover het witte merkteken staat. • Of de draaiknop correct op de trekhaakkogel is aangebracht. • Of de sleutel is verwijderd. • Of de trekhaakkogel stevig vastzit.
Rijden Afneembare trekhaakkogel verwijderen • Koppel de aanhanger af. • Verwijder de beschermkap. Steek de sleutel in het slot en draai hem linksom. • Houd de trekhaakkogel vast. Trek de draaiknop naar buiten en draai hem rechtsom. Verwijder de trekhaakkogel. • Laat de draaiknop los. Wanneer de trekhaakkogel op deze wijze wordt ontgrendeld, kan hij te allen tijde weer worden aangebracht. • Breng het paneel (alleen 3- en 5-deurs uitvoeringen) onder de achterbumper aan en zet het met twee schroeven vast.
Rijden IMPERIAAL 3-, 4- en 5-deurs Draai de pluggen weer in de draadgaten nadat de imperiaal is verwijderd. De bevestigingspunten voor de Ford imperiaal bevinden zich midden boven de portieren en zijn bereikbaar nadat de rubber afdichtstrip van de dakrand is losgetrokken. (Bij driedeurs uitvoeringen bevinden de achterste bevestigingspunten zich bij de achterklep.) Verwijder de pluggen. Wagon met geïntegreerde dakrails De zijrails zijn ontworpen voor het bevestigen van racks (voor fietsen, ski’s, enz.
Rijden De maximaal toelaatbare dakbelasting bedraagt 100 kg. REMMEN De lading moet gelijkmatig worden verdeeld over de dwarsstangen en/of de dakrails. Plaats nooit lading direct op het dakpaneel. Tweekrings remsysteem 550 mm 700 mm Let op! Vergrendelbare dwarsstangen uit het Ford Accessoires Programma zijn bij uw Ford dealer verkrijgbaar. Breng nooit dwarsstangen aan boven de achterzijde van het schuif/kanteldak, waardoor het kantelmechanisme wordt geblokkeerd.
Rijden Controlelamp remsysteem Bij aangetrokken handrem brandt de controlelamp. Als de controlelamp na het loszetten van de handrem blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, laat het systeem dan onmiddellijk door een deskundige controleren. Hoewel het ABS een zo effectief mogelijke remwerking garandeert, blijft de remweg toch ook afhankelijk van de conditie van het wegdek en de rijomstandigheden.
Rijden TRACTION CONTROL SYSTEM (TCS)/ ELEKTRONISCH STABILITEITS PROGRAMMA (ESP) Het systeem kan worden geactiveerd tijdens het accelereren op een glad wegdek of op losse ondergrond, of tijdens het optrekken op een helling. Traction control system Dit model is leverbaar met twee verschillende typen Traction Control. Hoewel het Traction Control System een grote mate van veiligheid biedt, mag dit nooit een aansporing zijn om onnodige risico’s te nemen.
Rijden Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) Hoewel het Elektronisch Stabiliteits Programma een grote mate van veiligheid biedt, mag het nooit een aansporing zijn onnodige risico’s te nemen. met ESP zonder ESP Controlelamp ESP Werkingsprincipe Het Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) helpt de bestuurder bij het handhaven van de stabiliteit en de bestuurbaarheid van de auto.
Rijden Wanneer de auto naar links of rechts begint te draaien, wegslipt, of zijdelings begint te schuiven, zal het systeem trachten deze beweging te corrigeren. Wanneer de auto niet op stuurwielbewegingen reageert, zal het systeem trachten de draaiende beweging van de auto te veranderen. ESP werkt niet tijdens het achteruitrijden. Bij ingeschakelde achteruit blijven het ABS en het TCS werken.
Rijden Traction Control System (TCS)/ Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) uitschakelen Let op! Het Brake Traction Control System (BTCS) kan niet worden uitgeschakeld. Wanneer u met sneeuwkettingen of een reservewiel rijdt, of een auto uit de sneeuw wilt ’losschommelen’, verdient het aanbeveling het systeem uit te schakelen. Controlelamp BTCS/TCS Controlelamp ESP Wanneer het systeem is uitgeschakeld, brandt de controlelamp continu.
Rijden ULTRASONE PARKEERHULP Het systeem bestaat uit ultrasone sensoren in de achterbumper, een regelunit en een luidspreker. Het systeem meet tijdens het achteruitrijden de afstand tot het dichtstbijzijnde obstakel en helpt met geluidssignalen de bestuurder bij het correct schatten van de afstand. De parkeerhulp is een extra systeem dat niet bedoeld is om de bestuurder van zijn plicht te ontheffen om tijdens het achteruitrijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Rijden Storingen worden aangeduid door een ononderbroken laag signaal of door een laag signaal dat elke drie seconden wordt onderbroken. In beide gevallen is het systeem niet betrouwbaar. Laat het systeem door een deskundige controleren. Houd de sensoren altijd vrij van vuil, sneeuw en ijs om een goede werking te waarborgen (reinig de sensoren niet met een scherp voorwerp). De meetafstand is onderverdeeld in vijf waarschuwingszones.
Wat te doen bij pech SCHAKELAAR WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN Indien de motortemperatuur blijft stijgen zorgt het systeem ervoor dat de cilinders afwisselend van brandstof worden voorzien. De cilinders die geen brandstof krijgen toegevoerd, werken als luchtpompen en zorgen ervoor dat de motor afkoelt. Druk op de schakelaar om de knipperlichten in of uit te schakelen. De waarschuwingsknipperlichten werken ook bij afgezet contact.
Wat te doen bij pech Indien het ’Fail Safe’ systeem is geactiveerd: • Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. VEILIGHEIDSSCHAKELAAR BRANDSTOFSYSTEEM (uitvoeringen met benzinemotor) • Zet, om ernstige beschadiging van de motor te voorkomen, onmiddellijk het contact af. • Laat de motor afkoelen. • Controleer het koelvloeistofpeil. Raadpleeg hoofdstuk Onderhoud en verzorging. • Laat de auto onmiddellijk door een deskundige controleren.
Wat te doen bij pech Stel de veiligheidsschakelaar van het brandstofsysteem niet terug wanneer u brandstof ziet of ruikt. Schakelaar terugstellen • Draai de contactsleutel in de stand 0. • Controleer het brandstofsysteem op lekkage. • Als u geen lekkage hebt geconstateerd, kunt u de knop op de veiligheidsschakelaar indrukken (zie afbeelding). • Draai de contactsleutel in de stand II. Draai na een paar seconden de sleutel terug in de stand I. • Controleer het brandstofsysteem opnieuw op lekkage.
Wat te doen bij pech Koplampen, stadslichten, richtingaanwijzers, voor Koplamp – dimlicht 55 watt H7 halogeen gloeilamp Open de motorkap. Verwijder aan de linkerzijde de kap van de accu om de gloeilampen beter te kunnen bereiken. Maak de draadklem los en verwijder de kap. Let er bij het aanbrengen van de kap op, dat de nokken op de kap stevig in de uitsparingen komen te zitten en dat de draadklem weer goed op zijn plaats wordt gedrukt. Trek de stekker los, druk op de draadklem en draai hem terzijde.
Wat te doen bij pech Koplamp – grootlicht Stadslicht 55 watt H1 halogeen gloeilamp 5 watt lampje met glazen voet Druk de klemmen aan weerszijden van de lamphouder in en trek hem los. Verwijder voorzichtig de gloeilamp uit de houder. Trek de stekker los, druk op de draadklem en draai hem terzijde. Aan de linkerzijde moet de gloeilamp 180º worden gedraaid. Verwijder de gloeilamp. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Wat te doen bij pech Richtingaanwijzer, voor Mistlamp, vóór 21 watt kogellamp H11, 55 watt halogeen gloeilamp Werk de rand van de mistlamp los. Draai de kruiskopschroef los en trek de mistlamp uit de opening. Draai de lamphouder 30 graden linksom en trek hem los. Draai voorzichtig de gloeilamp linksom en verwijder hem. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Draai de lamphouder een kwart slag linksom en trek hem los.
Wat te doen bij pech Mistlamp, vóór (ST170) Zijknipperlicht H3, 55 watt halogeen gloeilamp 5 watt lampje met glazen voet Draai de kap linksom en verwijder hem. Maak zo nodig de stekkers los om de kap volledig te kunnen verwijderen. Schuif het lamphuis naar beneden en trek hem uit de opening. Houd de lamphouder vast; draai het lamphuis linksom los en verwijder het. Trek de gloeilamp uit de houder. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Wat te doen bij pech Achterlichtunits (3- en 5-deurs) Achterlicht, remlicht en richtingaanwijzer Draai de lamphouder zover mogelijk linksom en neem hem uit het lamphuis. Open de achterklep. Verwijder vanuit de bagageruimte de moer op de kap van de achterlichtunit. Verwijder de schroef en trek voorzichtig het lamphuis los. Druk voorzichtig de gloeilamp in en draai hem linksom los. Verwijder de gloeilamp. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Wat te doen bij pech Achteruitrijlamp en mistachterlicht Mistachterlicht 21 watt Achteruitrijlamp, 21 watt Achterlichten (4-deurs) Druk de klem aan de achterzijde van het lamphuis naar beneden en druk het lamphuis naar buiten. Trek de stekker los. Draai de lamphouder zover mogelijk linksom en trek hem los. Druk voorzichtig de gloeilamp in en draai hem linksom los. Verwijder de gloeilamp. Het aanbrengen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
Wat te doen bij pech Rem-/ achterlicht 5/21 watt Richtingaanwijzer 21 watt Rem-/ achterlicht 5/21 watt Achteruitrijlamp, 21 watt Richtingaanwijzer 21 watt Mistachterlicht 21 watt Mistachterlicht 21 watt Achterlichten (Wagon) Achteruitrijlamp, 21 watt Kentekenplaatverlichting 5 watt buislamp Verwijder bij geopend achterlicht de schroeven. Druk voorzichtig het lamphuis naar buiten. Druk de klemmen naar elkaar toe en neem de lamphouder los van het lamphuis.
Wat te doen bij pech Derde remlicht 3-/5-deurs en Wagon 5 watt lampje met glazen voet (5x) Maak de lamphouder los. Trek de gloeilamp uit de houder. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Interieurverlichting 10 watt buislamp Verwijder de schroeven en neem het lampglas los. Maak de lamphouder los van de reflector. Trek de gloeilamp uit de houder. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. 4-deurs Schakel de interieurverlichting uit (middelste stand).
Wat te doen bij pech Interieurverlichting (optie op de ST170) Leeslampen (optie op de ST170) 10 watt buislamp 6 watt lampje met glazen voet Deze gloeilamp kan worden vervangen zonder het lamphuis van het dak los te maken. Controleer of de schakelaar in de stand OFF (uit) staat. Steek een schroevendraaier in de opening en werk voorzichtig het lamphuis los uit het dak. Maak de metalen klemveer los. Steek een schroevendraaier in de opening tussen het lamphuis en het glas en werk het glas voorzichtig los.
Wat te doen bij pech Verlichting make-up spiegels 5 watt lampje met glazen voet Werk het lamphuis met een schroevendraaier los. Vervang de gloeilamp. Breng het lamphuis aan de zijde tegenover de schakelaar het eerst in de opening aan. Bagageruimteverlichting 5 watt lampje met glazen voet Maak voorzichtig met een dun schroevendraaiertje de lamp uit de houder los en verwijder de gloeilamp. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Wat te doen bij pech ZEKERINGEN Extra zekeringenkast Zet het contact af en schakel alle elektrische verbruikers uit alvorens een zekering te vervangen. Let er bij het vervangen op dat de nieuwe zekering hetzelfde vermogen heeft als de oude zekering. De extra zekeringenkast bevindt zich aan de linkerzijde in het motorcompartiment. Trek de borglip op en trek het deksel van de zekeringenkast omhoog om een zekering te controleren of te vervangen.
Wat te doen bij pech Zekeringen in de extra zekeringenkast (in het motorcompartiment) Zekering 1 1 2 3 41 51 61 71 81 91 10 11 12 13 14 15 16 17 Ampère Kleur Beveiligde circuits 40 – 40 50 60 30 40 30 20 1 30 15 30 10 10 15 15 oranje – oranje rood blauw groen oranje groen geel zwart groen blauw groen rood rood blauw blauw Hoofdvoeding van de elektrische installatie Wordt niet gebruikt Gloeibougie verwarming 2 Voorruitverwarming Voorgloeibougie Koelventilateur (airconditioning) Hoofdvoeding van de el
Wat te doen bij pech Zekeringen in de extra zekeringenkast (in het motorcompartiment) Zekering 18 Ampère 10 Kleur rood 19 20 21 22 – 10 20 20 – rood geel geel 23 24 20 30 geel groen 25 15 blauw 26 27 28 10 10 10 rood rood rood 29 64 65 30 30 30 groen groen groen Beveiligde circuits Zender lambdasonde (H02S sensor) (katalysator) Wordt niet gebruikt Motormanagement ABS-kleppen Verlichting overdag (alleen HID koplampen) Standverwarming (dieselmotor) Gloeibougie 1; subwoofer (alleen ST170) Ver
Wat te doen bij pech Centrale zekeringenkast Deze bevindt zich aan de linkerzijde onder het instrumentenpaneel.
Wat te doen bij pech Centrale zekeringenkast Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits 30 31 32 33 34 35 10 15 15 20 20 7,5 rood blauw blauw geel geel bruin 36 7,5 bruin 37 25 wit 38 25 wit 39 40 41 42 43 – 10 7,5 15 15 – rood bruin blauw blauw 44 45 20 7,5 geel bruin 46 47 48 49 50 7,5 15 10 25 7,5 bruin blauw rood wit bruin Lichtschakelaar Radio Richtingaanwijzer (GEM) Claxon; elektrisch verstelbare stoel Elektrisch bedienbaar schuifdak Interieurverlichting; elektrisch verstelbare
Wat te doen bij pech Centrale zekeringenkast Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits 51 52 53 – 15 10 – blauw rood 54 55 56 57 58 59 60 61 – 25 20 7,5 7,5 10 7,5 7,5 – wit geel bruin bruin rood bruin bruin 62 63 7,5 20 bruin geel Wordt niet gebruikt Verwarming voorstoelen Achteruitrijlamp; verwarming ruitensproeiers Wordt niet gebruikt Elektrisch bedienbare ruiten, voor Voorruitwissers Stadslicht, links Stadslicht, rechts Lichtschakelaar Airbag module Elektronische modules; instrumentengroep
Wat te doen bij pech VERWISSELEN VAN EEN WIEL Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van wielen. Voer geen werkzaamheden uit onder de auto wanneer deze alleen door de krik wordt ondersteund. Wanneer uw auto is uitgerust met richtinggebonden banden, let er dan op dat de pijlen op de banden in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt. De pijlen op beide bandwangen geven de draairichting weer.
Wat te doen bij pech Reservewiel Het reservewiel bevindt zich onder het deksel in de bagageruimte. Monteer alleen banden en velgen waarvan de maat is goedgekeurd. Het gebruik van andere maten kan beschadiging van de auto tot gevolg hebben en maakt het kentekenbewijs ongeldig. Indien het reservewiel afwijkend van de andere gemonteerde wielen, moeten de volgende regels in acht worden genomen: • Til de achterzijde van de vloerbedekking in de bagageruimte op en verwijder het.
Wat te doen bij pech Wagenkrik 3-, 4- en 5-deurs De krik en de wielmoersleutel zijn in de reservewielkuip opgeborgen. Draai de bevestigingsbout linksom los en verwijder de krik met de wielmoersleutel. Wiggen (Wagon met verhoogde laadcapaciteit) Wagon • Draai de bout geheel linksom los. • Verwijder het reservewiel. • Verwijder de krik (en eventuele wiggen) die onder het reservewiel zijn opgeborgen. • Breng het defecte wiel in de omgekeerde volgorde in de reservewielhouder aan.
Wat te doen bij pech Kriksteunpunten De krik mag alleen worden geplaatst onder de hiernaast afgebeelde kriksteunpunten. • Wanneer de auto aan de voorzijde op een vlakke weg wordt opgekrikt, leg dan de wig op het wegdek bij het diagonaal tegenoverliggende achterwiel; de wig moet achter het wiel liggen. De voorste kriksteunpunten bevinden zich op 15 cm vanaf de voorzijde van de .
Wat te doen bij pech Wiel verwijderen • Zet de voorwielen in de rechtuitstand. • Zet het contact af. • Trek de handrem aan en schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Zet bij uitvoeringen met een automatische transmissie de keuzehendel in de stand P. • Laat de inzittenden uitstappen. • Plaats zo nodig, om te voorkomen dat de auto wegrolt of wegschuift, wiggen voor de wielen. ST170 • Gebruik bij de ST170 het speciale gereedschap om het naafdeksel op diverse punten langs de omtrek los te werken.
Wat te doen bij pech Vervangingssloten en wielmoeren zijn verkrijgbaar aan de hand van de referentienummers op het certificaat (indien meegeleverd). Een wiel aanbrengen Lichtmetalen velgen mogen nooit worden vastgezet met moeren voor stalen velgen. • Schuif het reservewiel op de tapeinden. Draai de wielmoeren - met de conische zijde naar het wiel gekeerd rechtsom wat aan, maar zet ze nog niet vast.
Wat te doen bij pech • Druk het wieldeksel stevig aan met de palm van uw hand. ACCU • Bewaar de dopsleutel en krik op een veilige plaats. Onderhoud • Berg de krik en het defecte wiel in omgekeerde volgorde op. De accu vraagt zeer weinig onderhoud. Tijdens het uitvoeren van de onderhoudsbeurten wordt het vloeistofpeil in de accu gecontroleerd. Laat het aanhaalmoment van de wielmoeren en de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.
Wat te doen bij pech • Sluit het ene uiteinde van de tweede kabel aan op de minpool (–)van de hulpaccu en het andere uiteinde zover mogelijk verwijderd van de accu op het motorblok of een motorsteun van de te starten motor. Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu. Kabels aansluiten Lege accu • Zorg ervoor dat de hulpstartkabels niet met draaiende onderdelen van de motor in aanraking kunnen komen.
Wat te doen bij pech AUTO SLEPEN Het sleepoog met schroefdraad is onder de vloerbedekking in de bagageruimte opgeborgen met moet altijd in de auto worden meegenomen. Het sleepoog heeft linkse schroefdraad. Breng het sleepoog aan door het linksom te draaien. Gebruik de wielmoersleutel om het sleepoog stevig vast te zetten. 4-deurs, ST170 en 3-/5-deurs met ruimtebesparend reservewiel Werk met een dun schroevendraaiertje het paneel los en breng het sleepoog aan.
Wat te doen bij pech Auto’s met automatische transmissie aanslepen of aanduwen Om te voorkomen dat de katalysator wordt beschadigd mag u de auto niet aanduwen of aanslepen wanneer de motor op bedrijfstemperatuur is. Gebruik hulpstartkabels en een hulpaccu. Het is mogelijk een koude motor te starten door de auto aan te slepen of aan te duwen. Bevestigingspunt voor sleepoog aan achterzijde Wanneer u een auto sleept, rijd dan langzaam en soepel weg zonder de gesleepte auto te laten schokken.
Wat te doen bij pech Auto’s met automatische transmissie slepen Wanneer een auto met een automatische transmissie wordt gesleept, moet de keuzehendel in de stand N (neutraal) worden gezet. Bovendien mag een auto met een automatische transmissie nooit met een snelheid hoger dan 50 km/h worden gesleept. Sleep nooit een auto in achterwaartse richting met de aangedreven wielen op de grond. Wanneer deze richtlijn niet wordt opgevolgd, kan de automatische transmissie worden beschadigd.
Wat te doen bij pech Voorziening voor het ontgrendelen van de keuzehendel (automatische transmissie) Druk met een sleutel (of iets dergelijks) de vergrendelhendel in de uitsparing onder het dopje naar beneden en verplaats tegelijkertijd de keuzehendel uit de stand P. Wanneer de keuzehendel opnieuw in de stand P wordt geplaatst, moet deze procedure worden herhaald.
Onderhoud en verzorging CONTROLES • Controleer regelmatig de vloeistofpeilen en vul zo nodig vloeistof bij. • Controleer de bandenspanning. • Controleer de werking van de remlichten en de verlichting. • Controleer de werking van de controlelampen. Het elektronisch ontstekingssysteem werkt met hoogspanning. Raak deze onderdelen nooit bij draaiende motor of ingeschakeld contact aan. Onderhoudstabel Dagelijkse controles: • Werking van alle gloeilampen. Zorg ervoor dat alle lampenglazen schoon zijn.
Onderhoud en verzorging Motorkap openen • Draai het Ford logo in de radiateurgrille opzij en draai de sleutel eerst . Til de motorkap iets op en linksom om draai de sleutel volledig linksom de motorkap te openen. Verwijder, om beschadiging aan of verlies van de sleutel te voorkomen, deze direct na het openen van de motorkap en draai het Ford logo terug. • Til de motorkap op en ondersteun Zorg ervoor hem met de steunstang. dat hij stevig vastzit.
Onderhoud en verzorging Motorcompartiment Plaats Beschrijving Zie blz. Reservoir stuurbekrachtiging 154 Motorolievuldop 1 152 Reservoir remsysteem en koppeling 152 Extra zekeringenkast 127 Luchtfilter Reservoir ruitensproeiers Accu Geen onderhoud nodig 154 139-140 Identificatieplaatje van de auto 158 Motoroliepeilstaaf 1 151 Expansiereservoir koelsysteem 153 1 Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn de vuldoppen en de motoroliepeilstaaf met een kleur gemarkeerd.
Onderhoud en verzorging 1,6 l Duratec-8V J 1,8 l/2,0 l Zetec-E J 148
Onderhoud en verzorging 2,0 l Duratec-ST J 1,8 l Endura-TDDi Turbodiesel J 149
Onderhoud en verzorging 1,8 l DuraTorq-TDCi Turbodiesel J 150
Onderhoud en verzorging Motoroliepeilstaaf Het olieverbruik van uw motor wordt door tal van factoren beïnvloed. Nieuwe motoren bereiken hun normale verbruiksniveau pas na circa 5 000 km. Dieselmotoren en motoren met een hoog specifiek vermogen verbruiken iets meer olie. Wanneer een motor zwaar wordt belast, zal ook het olieverbruik hoger zijn. Zorg ervoor dat uw auto horizontaal staat. Controleer het oliepiel alvorens de motor te starten.
Onderhoud en verzorging Motorolievuldop Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling Voorkom dat deze vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. (schroefdop) Alleen 1,8 l DuraTorq-TDCi (bajonetsluiting) De olievuldop is voorzien van een schroefsluiting of een bajonetsluiting. Draai de dop linksom om hem los te draaien. Verwijder de dop nooit bij draaiende motor.
Onderhoud en verzorging Koelvloeistofreservoir Over het algemeen moet koelvloeistof worden bijgevuld wanneer de motor koud is. Als u koelvloeistof moet bijvullen terwijl de motor heet is, wacht dan tien minuten om de motor te laten afkoelen. Draai de dop eerst slechts een kwart slag los en laat de druk ontsnappen. Na enkele seconden kunt u de dop dan helemaal losdraaien. Wees bijzonder voorzichtig tijdens het bijvullen van koelvloeistof. Voorkom dat druppels koelvloeistof op de motor worden gemorst.
Onderhoud en verzorging Vloeistofpeil van stuurbekrachtiging controleren Ruitensproeiersystemen De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. Bij koude motor moet het vloeistofniveau tot het MAX merkteken reiken. Vul de voorgeschreven vloeistof bij wanneer het niveau tot onder het MIN merkteken afneemt. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek Vloeistoffen. 154 Druk na het bijvullen de dop van het reservoir stevig vast.
Onderhoud en verzorging Schakel het systeem niet langer dan tien seconden achtereen in; schakel de pomp nooit in wanneer het reservoir leeg is. Ruitenwisserbladen controleren De koplampsproeiers treden alleen in werking wanneer bij ingeschakelde verlichting de ruitensproeiers worden ingeschakeld. Het systeem wordt van vloeistof voorzien door het reservoir van de voorruitsproeiers.
Onderhoud en verzorging BANDEN AUTO WASSEN Voor uw veiligheid De beste methode om de auto te laten wassen is in een wasserette met een borstelloze wasinstallatie. Als u een stoeprand moet oprijden, doe het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo mogelijk haaks het trottoir op. Vermijd het rijden over hoge of scherpe obstakels. Laat de banden bij het parkeren niet langs trottoirbanden schuren. Controleer het loopvlak van de banden regelmatig op beschadigingen, steentjes en onregelmatige slijtage.
Onderhoud en verzorging Reinigen ONDERHOUD VAN DE LAK Gebruik interieurreiniger of schoon warm water. Laat de gordels op natuurlijke wijze drogen, gebruik geen warmtebron. Zet de lak van uw auto één- tot tweemaal per jaar in de was. Hierdoor behoudt de lak zijn glans en stroomt het water makkelijker van het plaatwerk. Gebruik geen chemische reinigingsmiddelen, kokend water, bleek- of verfmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt.
Inhouden en technische gegevens IDENTIFICATIENUMMERS • Zetec-E/Duratec 8V/ Duratec-ST motoren – aan uitlaatzijde van het motorblok, naast de flens van het versnellingsbakhuis. • Endura-TDDi/ DuraTorq-TDCi turbodieselmotoren – aan de linkerzijde boven de brandstofpomp BRANDSTOF Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder extra additieven of andere producten voor de motor toe te voegen.
Inhouden en technische gegevens Brandstofverbruik volgens EC-richtlijn 80/1268/EEC CO2 emissie Stadsverkeer Buitenweg Totaal (g/km) 1,4 l Zetec-SE 55 kW (75 pk) 3-/4-/5-deurs/ Wagon handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 4 06 4,06 88 8,8 54 5,4 66 6,6 158 195/55 R 15 1,6 l Zetec-SE 74 kW (100 pk) 3-/4-/5-deurs/ Wagon handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 195/60 R 15 4 06 4,06 94 9,4 54 5,4 68 6,8 163 205/50 R 16 215/40 R 17 1,6 l Zetec-SE 74 kW (100 pk) 3-/5-deurs automatische transmissie 185/65
Inhouden en technische gegevens Brandstofverbruik volgens EC-richtlijn 80/1268/EEC Brandstofverbruik in liter/100 km Bandenmaat Eindreductie Stadsverkeer Buitenweg Totaal CO2 emissie (g/km) 1,8 l Zetec-E 85 kW (115 pk) Wagon handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 6,0 7,6 181 10 4 10,4 195/60 R 15 6,1 7,7 184 4 06 4,06 205/50 R 16 10 5 62 78 10,5 6,2 7,8 185 215/40 R 17 2,0 l Zetec-E 96 kW (130 pk) 3-/5-deurs handgeschakelde versnellingsbak 195/60 R 15 205/50 R 16 4,06 11,6 6,9 8,7 207 215/40 R 17
Inhouden en technische gegevens Brandstofverbruik volgens EC-richtlijn 80/1268/EEC CO2 emissie Stadsverkeer Buitenweg Totaal (g/km) 1,8 l Endura-TDDi 55 kW (75 pk) 3-/5-deurs handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 3 56 3,56 68 6,8 41 4,1 51 5,1 135 195/60 R 15 1,8 l Endura-TDDi 55 kW (75 pk) 4-deurs handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 3 56 3,56 68 6,8 41 4,1 51 5,1 134 195/60 R 15 1,8 l Endura-TDDi 55 kW (75 pk) Wagon handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 3 56 3,56 68 6,8 41 4,1 51 5,1 13
Inhouden en technische gegevens Brandstofverbruik volgens EC-richtlijn 80/1268/EEC CO2 emissie Stadsverkeer Buitenweg Totaal (g/km) 1,8 l DuraTorq-TDCi 74 kW (100 pk) 4-deurs handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 195/60 R 15 3,41 7,0 4,2 5,2 137 205/50 R 16 1,8 l DuraTorq-TDCi 85 kW (115 pk) 3-/5-deurs/ Wagon handgeschakelde versnellingsbak 185/65 R 14 195/60 R 15 3 41 3,41 72 7,2 44 4,4 54 5,4 143 205/50 R 16 215/40 R 17 1,8 l DuraTorq-TDCi 85 kW (115 pk) 4-deurs handgeschakelde versnellingsbak 185/6
Inhouden en technische gegevens VLOEISTOFFEN Onderdeel Aanbevolen vloeistof Specificatie Stuurbekrachtiging Ford stuurbekrachtigingsvloeistof WSS-M2C 195-A, WSS-M2C 204-A Koelvloeistof Motorcraft SuperPlus antivries WSS-M97 B44-D Inhouden (liter) Motor Motorolie - incl. filter - excl.
Inhouden en technische gegevens WAGENGEWICHT Wagengewichten (kg) 3-deurs 4-deurs 5-deurs Wagon 1,4 l Zetec-SE 16V 55 kW (75 pk) handgeschakelde versnellingsbak EC-rijklaargewicht 1127 1148 1140 1146 Laadvermogen 443 442 445 484-539 Max. toelaatbaar totaalgewicht 1570 1590 1585 1630-1685 Toelaatbare dakbelasting 75 75 75 100 1,6 l Zetec-SE 16V 74 kW (100 pk) handgeschakelde versnellingsbak EC-rijklaargewicht 1131 1152 1144 1150 Laadvermogen 439 443 446 485-535 Max.
Inhouden en technische gegevens Wagengewichten (kg) 3-deurs 4-deurs 5-deurs Wagon 2,0 l Zetec-E 95 kW (130 pk) automatische transmissie EC-rijklaargewicht 1214 1238 1228 1252 Laadvermogen 426 432 442 463-513 Max. toelaatbaar totaalgewicht 1640 1670 1670 1715-1765 Toelaatbare dakbelasting 75 75 75 100 2,0 l Duratec-ST 127 kW (173 pk) handgeschakelde versnellingsbak EC-rijklaargewicht 1260 – 1291 1320 Laadvermogen 380 – 379 395 Max.
Inhouden en technische gegevens BANDEN Bij het gebruik van winterbanden adviseren wij u de door de fabrikant opgegeven richtlijnen betreffende de bandenspanning op te volgen. Bandenspanning Voor het reservewiel moet de hoogste bandenspanning worden aangehouden die is opgegeven voor de banden die op uw auto zijn gemonteerd.
Inhouden en technische gegevens Opmerkingen over de bandenspanning • De binnenzijde van de brandstofvulklep heeft een bandenspanningstabel.
Inhouden en technische gegevens Sneeuwkettingen Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met kleine schakels. De sneeuwkettingen mogen alleen om de aangedreven wielen (voorwielen) worden gemonteerd. Sneeuwkettingen mogen alleen worden gemonteerd op 185/65 R 14 banden. Bij de ST170 mogen alleen sneeuwkettingen worden gemonteerd op 195/55 R 16 banden. Rijd niet sneller dan 50 km/h. Verwijder de sneeuwkettingen onmiddellijk als de weg vrij van sneeuw is.
Inhouden en technische gegevens AFMETINGEN 3-/5-deurs Afmetingen A = Totale lengte B = Totale breedte (inclusief buitenspiegels) C = Totale hoogte (rijklaargewicht) D = Wielbasis E = Spoorbreedte voor achter mm 4174 1998 1440-1481 2615 1484-1502 1 1477-1495 1 1 Afhankelijk van de band/velg combinatie.
Inhouden en technische gegevens 4-deurs Afmetingen mm A = Maximum lengte 4382 B = Totale breedte (inclusief buitenspiegels) C = Totale hoogte (rijklaargewicht) D = Wielbasis E = Spoorbreedte 1 Afhankelijk van de band/velg combinatie.
Inhouden en technische gegevens Wagon Afmetingen mm A = Maximum lengte 4454 B = Totale breedte (inclusief buitenspiegels) 1998 C = Totale hoogte (rijklaargewicht) 1461-1557 D = Wielbasis E = Spoorbreedte 2615 voor 1484-1502 1 achter 1477-1495 1 1 Afhankelijk van de band/velg combinatie.
Inhouden en technische gegevens BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR EEN TREKHAAK Laat de montage van een trekhaak over aan een expert.
Inhouden en technische gegevens 4-deurs Afstanden A = Bumper – einde trekhaakkogel B = Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel C = Grondoppervlak – hart trekhaakkogel 2 D = Hart wiel – hart trekhaakkogel E = Hart trekhaakkogel – langsbalk F = Binnenzijde langsbalk G = Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt G = Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt mm 1 97 36 449-482 980 442 884 430 564 1 Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken. 2 Bij rijklaargewicht.
Inhouden en technische gegevens Wagon Afstanden A = Bumper – einde trekhaakkogel B = Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel C = Grondoppervlak – hart trekhaakkogel 2 D = Hart wiel – hart trekhaakkogel E = Hart trekhaakkogel – langsbalk F = Buitenzijde langsbalk G = Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt G = Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 1 Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken. 2 Bij rijklaargewicht.
Inhouden en technische gegevens RADIOGRAFISCHE AFSTANDSBEDIENING Indien de typegoedkeuring van uw afstandsbediening wordt gecontroleerd, verwijs dan naar onderstaande tabel. Het is raadzaam de afstandsbediening uitsluitend te gebruiken in landen die in de tabel zijn opgenomen. Type approval of the remote control Country Official test number 1 433,92 MHz 5WK4 725/8686/8071 1 433,92 MHz 5WK4 725/8686/8071 BAKOM 97.0946.K.P.
Inhouden en technische gegevens Type approval of the remote control Country Official test number 1 1 1 272/3-1998 1 1 1 433,92 MHz 5WK4 725/8686/8071 1 1 1 542/98 1 433,92 MHz 5WK4 725/8686/8071 Ref.No.: 3K43D/3R1B9/SPLS-RX9/98 1 Hereby, Siemens, declares that this remote control is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
Inhouden en technische gegevens IMMOBILISATIESYSTEEM Wanneer de typegoedkeuring van het immobilisatiesysteem wordt gecontroleerd, verwijs dan naar onderstaande tabel. Type approvals of the engine immobilisation system Country Official test number No number required DRQ-D-PREMIER-10-19963860-LPD2-1387 LPD2-1388 LPD2-1389 3043104475A WT/122/98 II F00053/1/2002 RCPVI9801-607 ENG 3/2/RFS29 MŁ S.H.
Inhouden en technische gegevens Type approvals of the engine immobilisation system IDA approved part LPREQ-0259-2002 171 D.O.1/130/2545 B.61.TK.0.22.00.
Index A B Aanduwen/aantrekken . . . . . . . 141-143 Bagage vervoeren . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Aanjager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 28 Bagageafdekhoes . . . . . . . . . . . . . . . . 57 Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Bagageafdekpaneel . . . . . . . . . . . . . . 54 ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10, 107 Bagageruimte . . . . . . . . . . 16, 54-58, 61 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9, 139-140 Bagageruimte openen . .
Index C E CD−wisselaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 Elektronisch Stabilitiets Programma (ESP) . . . . . . . . . . . . . . . 51 Centrale portiervergrendeling . . 62-63 Claxon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 Controlelamp laadstroom . . . . . . . . . . 9 Elektronische temperatuurregeling . . . . . . . . . . 27-30 Extra waarschuwingslampen . . . . . . 14 Controlelamp remsysteem . . . . 10, 107 Controlelamp voorgloeien . . . . . . . . . 11 Controlelampen . . . . . . . . . .
Index I L Identificatienummer . . . . . . . . . . . . 158 Laadvloer vergroten . . . . . . . . . . . 79-80 Identificatieplaatje van de auto . . . . 158 Lakbeschadigingen . . . . . . . . . . . . . . 157 Immobilisatiesysteem . 69-72, 178-179 Leeslampen . . . . . . . . . . . . . . . . . 37, 125 Imperiaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105-106 Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . 15-16 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . .
Index O R Oliedruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Radiografische afstandsbediening . 59, 64-69, 176-177 Oliesoorten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162 Onderhoud en verzorging . . . . . . . . 145 Onderhoud van de veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . 85 Onderhoudstabel . . . . . . . . . . . . . . . 145 Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 Opbergbox . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55 Opbergtas . . . . . . . . .
Index S T Schijfremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106 Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 Schuifdak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38-41 Tankinhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 Sleepoog . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141-142 Temperatuur instellen . . . . . . . . . 24, 28 Sleutel met ingebouwde verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 Temperatuurmeter . . . . . . . . . . . . 11-12 Sleutelcode wissen . . . . . . . . . . .
Index V Voor- en achterruitverwarming (handbediende airconditioning) . 19-20 Voorruitsproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . 34 Voorruitwissers . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-3 Vulinhouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 W Waarschuwingsknipperlichten . 19, 114 Waarschuwingslamp ijsvorming . . . . 14 Waarschuwingslampen . . . . . . . . . . 6-14 Waarschuwingssymbolen . . . . . . . . . . . 3 Wagengewicht . . . . . . . . . . . . . .