Operation Manual

Rijden
98
RIJDEN MET EEN AUTO MET
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
Wegrijden
Plaats, terwijl de motor stationair draait
en het rempedaal ingedrukt wordt ge-
houden, de keuzehendel in een rijstand.
Laat het rempedaal los. De auto zal
langzaam in de gekozen richting wegrij-
den. Druk het gaspedaal in om de snel-
heid op te voeren.
Indien uw auto is uitgerust met
een automatische transmissie
kan de motor niet worden gestart
door aanduwen of aanslepen. Gebruik
hulpstartkabels en een hulpaccu.
Wegrijden in zand, modder of
sneeuw
Zit de auto vast, probeer dan door wis-
selend voor- en achteruit te rijden los
te komen. Plaats hiertoe de keuzehen-
del achtereenvolgens in de standen D
en R en druk het gaspedaal zo min mo-
gelijk in.
Voor een optimaal resultaat moet de
keuzehendel in de stand R worden ge-
plaatst terwijl de auto nog vooruit rijdt
en omgekeerd.
Om overmatige belasting van de trans-
missie te voorkomen, moet tijdens het
voor- en achteruitrijden (‘schommelen’)
het motortoerental zo laag mogelijk
worden gehouden.
Bij uitzondering mag stand 2 worden
gebruikt voor het wegrijden op een beij-
zeld of besneeuwd wegdek.