Operation Manual

Instrumenten
11
Controlelampen remsysteem en
ABS
Wanneer beide controlelampen tegelij-
kertijd branden, breng dan de auto
tot stilstand zodra dit veilig kan. Laat
voordat u de reis hervat het remsys-
teem eerst door een deskundige contro-
leren.
Verlaag geleidelijk uw snelheid.
Druk het rempedaal voorzich-
tig in. Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Controlelamp voorgloeien
(uitvoeringen met dieselmotor)
Deze lamp gaat branden wanneer het
contact wordt aangezet. Schakel de
startmotor niet in zolang deze lamp
brandt.
Knippert de lamp tijdens het rijden, dan
duidt dit op een storing. Laat dit zo
spoedig mogelijk door een deskundige
controleren.
Raadpleeg voor meer informatie het
hoofdstuk Starten.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
Deze lamp brandt wanneer het snel-
heidsregelsysteem is ingeschakeld.
Raadpleeg voor informatie over de be-
diening de rubriek Automatische snel-
heidsregeling.
Controlelamp overdrive
(automatische transmissie)
De controlelamp brandt wanneer de
keuzehendel in stand D staat en de
overdrive is uitgeschakeld.
Raadpleeg voor meer informatie de ru-
briek Automatische transmissie.
Temperatuurmeter
Bij normale bedrijfstemperatuur be-
vindt de wijzer zich in het centrale ge-
deelte.