Operation Manual

Bedieningsorganen en uitrusting
23
VERWARMING, VENTILATIE EN
AIRCONDITIONING
Buitenlucht
Houd de luchtroosters onder de voor-
ruit altijd vrij van sneeuw, bladeren,
enz. opdat het systeem optimaal kan
functioneren.
Luchtrecirculatie
Wanneer de recirculatiestand is gese-
lecteerd, wordt de lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt gere-
circuleerd. Er stroomt geen buitenlucht
de auto in.
Let op! Het verdient geen aanbeveling
de lucht langer dan 30 minuten te laten
recirculeren omdat de lucht dan niet
wordt ververst en de ruiten kunnen be-
slaan.
Pollenfilter/ actief koolfilter
Het pollenfilter verwijdert de meeste
potentieel schadelijke deeltjes, zoals
pollen, industriële luchtverontreiniging
en straatvuil uit de lucht voordat deze
het interieur binnenstroomt. Het actief
koolfilter verwijdert onaangename
geurtjes.
In een automatische wasstraat verdient
het aanbeveling de aanjager uit te scha-
kelen om te voorkomen dat zich deel-
tjes was in het filter verzamelen.
Aanjager
De aanjagermotor kan wat lawaai ver-
oorzaken.
Ventilatieroosters
Dicht Open
Op
Neer
Links Rechts
Verwarming
De mate van verwarmingis afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur. Daar-
door kan de verwarming alleen effectief
werken wanneer de motor warm is.
Airconditioning
De lucht wordt door de warmtewisse-
laar geleid waar deze wordt gekoeld
wanneer de airconditioning is ingescha-
keld. Bovendien wordt vocht aan de
lucht onttrokken om de ruiten vrij van
condens te houden.
Het condenswater wordt naar buiten
afgevoerd. Daarom is het normaal dat
wanneer u de auto parkeert zich een
plasje water onder de auto vormt.
Let op! De airconditioning werkt alleen
bij temperaturen boven +4 ºC, draai-
ende motor en ingeschakelde aanjager.
Het inschakelen van de airconditioning
heeft een hoger brandstofverbruik tot
gevolg.