Operation Manual

Bedieningsorganen en uitrusting
36
Automatische snelheidsregeling
Schakel de automatische snel-
heidsregeling niet in onder
drukke verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen.
Inschakelen
Het systeem kan een snelheid opslaan.
Snelheid in het geheugen opslaan
Druk op de of schakelaar. De auto-
matische snelheidsregeling handhaaft
de actuele snelheid van de auto.
De automatische snelheidsregeling
treedt pas in werking wanneer de rij-
snelheid hoger is dan 45 km/h.
De controlelamp op het instrumenten-
paneel brandt.
Snelheid wijzigen
Druk op de
toets om de snelheid op
te voeren.
Druk op de toets om snelheid te min-
deren.
De rijsnelheid verandert zonder het
gaspedaal in te drukken.
De ingestelde snelheid wordt de
nieuwe, in het geheugen opgeslagen
snelheid.
De rijsnelheid kan licht worden gewij-
zigd door de betreffende schakelaar en-
kele malen kort achtereen in te
drukken.
Tijdelijk uitschakelen of opnieuw
inschakelen
Druk om de automatische snelheidsre-
geling uit te schakelen het rem- of kop-
pelingspedaal in of druk op de =
schakelaar. De controlelamp in de in-
strumentengroep gaat uit.
Druk op de = toets om de automatische
snelheidsregeling weer in te schakelen
en met de laatst opgeslagen snelheid te
gaan rijden.