FORD GALAXY / S-MAX Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding ....................................7 Overzicht van symbolen.................................7 Aanbeveling nieuwe onderdelen................8 Werking..............................................................47 Gecodeerde sleutels.....................................47 Immobilisatiesysteem inschakelen.........47 Immobilisatiesysteem uitschakelen.......47 In één oogopslag In één oogopslag ..............................................
Inhoudsopgave Koplamphoogte afstellen...........................63 Adaptieve koplampen ................................64 Waarschuwingsknipperlichten.................65 Richtingaanwijzers........................................65 Interieurverlichting........................................66 Een koplamp verwijderen...........................68 Gloeilampen vervangen..............................69 Gloeilampentabel...........................................77 Stoelen De juiste zitpositie innemen.............
Inhoudsopgave Dieselroetfilter................................................157 Motor uitschakelen......................................158 Motorblokverwarming ...............................158 Regeling voor bergop rijden Werking............................................................180 Regeling voor bergop rijden gebruiken....................................................180 Start/stop knop Actieve schokdemperregeling Werking............................................................
Inhoudsopgave Auto op vier wielen slepen.......................244 Waarschuwing rijden buiten baan Onderhoud Werking...........................................................202 Waarschuwing rijden buiten baan gebruiken....................................................203 Algemene informatie.................................245 De motorkap openen en sluiten............246 Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost SCTi (Sigma).............................................
Inhoudsopgave Accu van de auto Werking van de audioinstallatie Starten via starthulp..................................264 12 volt accu vervangen...............................265 Aansluitpunten van de accu ..................265 Aan/uit toets..................................................291 Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling.........................................................291 Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling..............................
Inhoudsopgave Ingangsaansluiting (AUX IN) Bijlagen Typegoedkeuringen....................................349 Typegoedkeuringen....................................349 Typegoedkeuringen....................................349 Typegoedkeuringen....................................350 Elektromagnetische compatibiliteit......351 Ingangsaansluiting (AUX IN)..................307 Storingen verhelpen audioinstallatie Storingen verhelpen audio-installatie......................................
Inleiding OVER DEZE HANDLEIDING Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. We adviseren u, enige tijd te nemen om met uw auto kennis te maken door deze handleiding te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan en dat komt de veiligheid en het rijplezier ten goede. WAARSCHUWING Rijd altijd voorzichtig en oplettend wanneer u de bedieningselementen en functies van uw auto bedient. N.B.
Inleiding Symbolen op uw auto Schadeherstel We hopen dat u nooit bij een aanrijding betrokken raakt, maar ongelukken gebeuren nou eenmaal. Originele Ford vervangingsonderdelen voldoen aan onze strikte eisen voor montage, afwerking, structurele integriteit, corrosiebescherming en deukweerstand. Tijdens de ontwikkeling van de auto valideren we of deze onderdelen het gewenste beschermingsniveau leveren als een geheel systeem.
In één oogopslag Overzicht instrumentenpaneel - stuur links 9 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
In één oogopslag Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 59). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 118). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 65). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 312). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 318). Bedieningstoetsen waarschuwingssysteem verlaten rijstrook.
In één oogopslag K Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 65). L Controlelampje airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 35). M Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). N Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 126). O Bedieningselementen klimaatregeling. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 119). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 122).
In één oogopslag Elektrische kinderveiligheidssloten Auto ontgrendelen Trek een portierkruk uit om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen en het alarmsysteem uit te schakelen. Auto vergrendelen Zie Kindersloten (bladzijde 29). Keyless entry (sleutelloze toegang) Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passive key nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt. Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 43).
In één oogopslag Stuurwiel instellen Automatisch wissen WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in. Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 54). Ruitenwisserbladen vervangen LET OP U kunt de onderhoudsstand in de winter gebruiken om de ruitenwisserbladen eenvoudiger te kunnen bereiken om deze vrij te maken van sneeuw en ijs.
In één oogopslag Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 59). Automatische grootlichtregeling WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Een handmatige deactivering kan nodig zijn indien het systeem het grootlicht niet inof uitschakelt. Het systeem schakelt automatisch grootlicht in indien het voldoende donker is en er geen ander verkeer is.
In één oogopslag Elektrisch bedienbare ruiten Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 81). N.B.: Open de tegenovergestelde ruit enigszins om windgeluiden of schudden door windstoten te voorkomen wanneer één ruit open staat. Informatiesysteem dode hoek (BLIS) WAARSCHUWING Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 79). Gebruik het systeem niet als een vervanging voor de buiten- en binnenspiegels en het over de schouder kijken bij het veranderen van rijstrook.
In één oogopslag Navigeer met de pijltjestoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. Aanbevolen instellingen voor verwarming Zie Infodisplays (bladzijde 94). Handbediende klimaatregeling Interieur snel afkoelen Sluit de middelste luchtroosters en open de luchtroosters aan de zijkant. Richt de luchtroosters aan de zijkant op de zijruiten Voorruit ontdooien en ontwasemen Interieur snel verwarmen Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 119).
In één oogopslag Dieselroetfilter (DPF) Zie Motor starten en stoppen (bladzijde 152). WAARSCHUWING Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de auto niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal. Het DPF-regeneratieproces werkt met bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en na het uitschakelen van de motor en tijdens en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand. Keyless starten Druk de startknop in.
In één oogopslag Handgeschakelde versnellingsbak Achteruitversnelling inschakelen Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit. Breng het vulpistool tot en met de eerste nok op het vulpistool A in. Laat het rusten op de afdekking van de vulbuis. Zie Handgeschakelde versnellingsbak (bladzijde 170).
In één oogopslag P Parkeren R Achteruit N Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus Houd het rempedaal ingedrukt en druk de schakelaar in. Automatisch loszetten - loszetten bij het wegrijden (DAR) N.B.: Bij auto's met een automatische transmissie moet het bestuurdersportier worden gesloten en de veiligheidsgordel van de bestuurder worden vastgemaakt voordat het DAR werkt. Zie Automatische transmissie (bladzijde 170).
In één oogopslag Driver alert S-MAX WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Het systeem berekent een alertheidsscore die kan worden weergegeven in het informatiedisplay. Indien het systeem ontdekt dat u slaperig wordt of dat uw rijstijl verslechtert, geeft het systeem waarschuwingen. Zie Bestuurderswaarschuwing (bladzijde 200).
In één oogopslag De auto op vier wielen slepen LET OP Voor bepaalde motor- en transmissiecombinaties wordt aangeraden de auto niet te slepen met de aandrijfwielen op de grond. Zie Auto op vier wielen slepen (bladzijde 244).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Laat kinderen niet zonder toezicht in uw auto achter. Wanneer uw auto bij een aanrijding betrokken is geweest, dient u het kinderzitje door een hiertoe opgeleide monteur te laten controleren. N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram, maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. LET OP Wanneer u een kinderzitje op de achterbank gebruikt, zorg dan dat het kinderzitje stevig tegen de stoel rust. De hoofdsteun moet wellicht worden opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 136).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger (Groep 3) WAARSCHUWINGEN kan worden gepositioneerd op de vloer van de opbergruimte (bijvoorbeeld vanwege de vorm of de lengte van de steunpoot), vervang dan het schuimrubberen vulstuk en de afdekking van de opbergruimte of kies een andere stoelpositie in de auto. Wilt u een kinderzitje met een steunpoot gebruiken, raadpleeg dan de website van de fabrikant van het zitje of de montagevoorschriften. Overtuig u ervan dat het kinderzitje geschikt is voor uw auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar achteren te verschuiven. Als het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is zonder dat er speling overblijft, zet de rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel in een hogere stand. Zie Handmatig verstelbare stoelen (bladzijde 133). Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 134). N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Gewichtsgroepen Zitplaatsen 0 0+ 1 2 3 Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg 15 - 25 kg 22 - 36 kg Kinderveiligheidszitje Babyzitje Zitverhoger of kussen Derde zitrij Galaxy U U U U U Derde zitrij S-MAX L, UF L, UF UF UF UF X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep. U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Gewichtsgroepen Zitplaatsen Zitplaatsen, derde zitrij Maatklasse 0+ 1 Naar achteren gericht Naar voren gericht Tot 13 kg 9 - 18 kg Niet uitgerust met ISOFIX Stoeltype IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel. Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Verankeringspunten bovenste gordel ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen 3. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. Linkerzijde Draai linksom om te vergrendelen en rechtsom om te ontgrendelen. KINDERSLOTEN Rechterzijde Draai rechtsom om te vergrendelen en linksom om te ontgrendelen.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen 30 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Bescherming van inzittenden N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. WERKING Airbags Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden lichaam van de inzittende, waardoor hij een kussen vormt tussen de knieën van de bestuurder en de stuurkolom. Tijdens het over de kop slaan van de auto, aanrijdingen van achteren en opzij wordt de knieairbag niet geactiveerd. Side curtains Positie van onderdeel: Zie In één oogopslag (bladzijde 9). N.B.: De knieairbag heeft een lagere activeringsdrempel dan de frontairbags. Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk dat alleen de knieairbag wordt geactiveerd.
Bescherming van inzittenden WAARSCHUWINGEN Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet slap of gedraaid zit. Draag geen dikke kleding. De veiligheidsgordels bieden optimale bescherming wanneer ze nauwsluitend worden gedragen. Leg de schoudergordel over het midden van de schouder en leg de heupgordel strak over uw heupen. De oprolmechanismen van de veiligheidsgordels voor de bestuurder en de passagier voorin zijn voorzien van een gordelspanner.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordel op tweede zitrij Druk de rode toets op het linker gordelslot in om de veiligheidsgordel los te maken. Laat de gordel oprollen. Het oprolmechanisme van de veiligheidsgordel van de middelste achterstoel bevindt zich in het dak. Druk op de knop aan de zijkant van het zwarte gordelslot om de gordel los te maken. Laat de gordel helemaal en geleidelijk terugglijden in de oprolautomaat in het dak. Veiligheidsgordel vastmaken: 1.
Bescherming van inzittenden Trek de D-vormige ring uit om het bevestigingspunt te laten zakken, houd de ontgrendelknop ingedrukt en schuif het bevestigingspunt naar beneden. GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS TIJDENS ZWANGERSCHAP N.B.: Door het stelmechanisme iets in te drukken terwijl u de knop indrukt komt het verstelmechanisme makkelijker los.
Bescherming van inzittenden Airbag aan passagierszijde uitschakelen Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren A Uitgeschakeld B Ingeschakeld Zet de schakelaar in stand A. WAARSCHUWING Wanneer u een kinderzitje op een stoel moet plaatsen, waarvoor zich een operationele airbag bevindt, laat dan een schakelaar monteren waarmee de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie.
Sleutels en afstandsbediening 3. Houd de sleutel in stand 0 en druk binnen 10 seconden op een willekeurige toets van de afstandsbediening. Via een signaal of LED ontvangt u bevestiging dat het programmeren is voltooid. N.B.: Tijdens deze fase kunnen meerdere afstandsbedieningen worden geprogrammeerd.
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 4. Draai de afstandsbediening om om de batterij te verwijderen. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar boven gekeerd. 6. Vervang het batterijkapje. Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad 1. Plaats een schroevendraaier op de afgebeelde positie en druk de klem voorzichtig in. 2. Druk de klem naar beneden om het batterijkapje te ontgrendelen. 1.
Sleutels en afstandsbediening 4. Steek de schroevendraaier voorzichtig in de afgebeelde positie om de afstandsbediening te openen. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 5. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 6. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 7. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 8. Breng het sleutelblad aan.
Sloten Dubbele vergrendeling is een voorziening tegen diefstal die voorkomt dat personen de portieren van binnenuit kunnen ontgrendelen. U kunt de portieren alleen dubbel vergrendelen indien ze allemaal zijn gesloten. VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN LET OP Controleer of uw auto vergrendeld is voordat u deze onbeheerd achterlaat. Bevestiging van vergrendelen en ontgrendelen Centrale vergrendeling Wanneer u de portieren ontgrendelt, knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Sloten Portieren met de sleutel dubbel vergrendelen De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Draai de sleutel tweemaal binnen drie seconden in de stand vergrendelen om de portieren dubbel te vergrendelen.
Sloten Achterklep Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren Achterklep openen De ontgrendelfunctie kan zodanig worden geprogrammeerd dat alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld. Zie Programmeren van de afstandsbediening (bladzijde 37). CENTRALE VERGRENDELING U kunt ook bij afgezet contact de elektrisch bedienbare ruiten bedienen met behulp van de functie integraal openen en sluiten. Achterklep openen met de afstandsbediening N.B.
Sloten Integraal sluiten Uitvoeringen met keyless entry systeem Uitvoeringen zonder keyless entry systeem WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in noodgevallen onmiddellijk op een toets om de beweging te stoppen. WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in een noodsituatie op de knop op het bestuurdersportier om de beweging te stoppen. N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier.
Sloten Auto vergrendelen N.B.: Als er binnen een kort tijdsbestek herhaaldelijk aan de portierkrukken wordt getrokken zonder dat er een geldige passive key aanwezig is, wordt het systeem gedurende 30 seconden geblokkeerd. WAARSCHUWING De auto wordt niet automatisch vergrendeld. Indien er geen vergrendelknop wordt ingedrukt blijft de auto ontgrendeld. Het passive entry systeem werkt niet indien: • De frequenties van de passive key worden gestoord. • De batterij van de passive key leeg is. N.B.
Sloten Activeren van centraal vergrendelingssysteem en alarminstallatie: • Druk een vergrendeltoets eenmaal in. Dubbele vergrendeling, alarminstallatie en interieursensoren activeren: • Druk een vergrendeltoets tweemaal binnen drie seconden in. N.B.: Eenmaal geactiveerd, blijft de auto gedurende drie seconden vergrendeld. Hierdoor is het mogelijk een portierkruk uit te trekken om te controleren of de auto is vergrendeld.
Sloten Uitgeschakelde sleutels In de auto achtergebleven sleutels worden uitgeschakeld bij het vergrendelen van de auto. Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer worden gebruikt voor het aanzetten van het contact of het starten van de motor. Om deze passive keys opnieuw te kunnen gebruiken moeten ze opnieuw worden geactiveerd. Ontgrendel de auto met behulp van een passive key of de afstandsbediening om al uw passive keys te activeren.
Motorstartblokkering Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing. Het bericht Immobiliser active verschijnt bij het aanzetten van het contact op het informatiedisplay. Laat het immobilisatiesysteem onmiddellijk controleren. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. GECODEERDE SLEUTELS N.B.
Alarm Auto's met dakconsole WERKING Alarmsysteem Uw auto kan zijn uitgerust met één van de volgende alarmsystemen: • • • • Perimeter alarminstallatie. Perimeter alarminstallatie met interieursensoren. Categorie 1 alarm met interieursensoren en sirene met afzonderlijke accu. Categorie 1 alarm met interieursensors, sirene met afzonderlijke accu en kantelsensors. WAARSCHUWING De sensors mogen niet afgedekt zijn.
Alarm N.B.: Wanneer de auto met ingeschakeld alarm op een veerboot wordt geplaatst, moeten de hellingssensors worden uitgeschakeld door een gereduceerde beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor wordt voorkomen dat het alarmsignaal door de bewegingen in werking treedt. Bij volledige beveiliging worden de interieursensors en de kantelsensors geactiveerd bij het inschakelen van het alarm. N.B.
Alarm Volledige of gereduceerde beveiliging selecteren 3. Selecteer Alarm en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Gereduceerd of Voll. alarm. Wanneer u wenst dat dit telkens wordt gevraagd bij het uitschakelen van het contact, selecteer dan Vragen. 5. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. 6. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. N.B.
Alarm Uitvoeringen met keyless entry systeem N.B.: Voor keyless entry moet zich binnen het detectiegebied van dat portier een geldige passive key bevinden. Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 43). Perimeter alarminstallatie Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de portieren te ontgrendelen en zet het contact aan, of ontgrendel de portieren of de achterklep met de afstandsbediening.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN WAARSCHUWING Duw de ontgrendelingshendel helemaal op zijn plaats wanneer u deze weer in de oude stand zet. WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. AUDIOBEDIENING N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 133). A Volume hoger B Voorwaarts zoeken C Volume lager D Achterwaarts zoeken E Modus Modus Druk de modus toets in en houd deze ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. A Eenmalig wissen B Wissen met intervallen C Normale wissnelheid D Hoge wissnelheid Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen. VOORRUITSPROEIERS AFSTELLEN Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Ruitensproeier RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN WAARSCHUWING Schakel de achterruitsproeier niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen. Controleer met uw vingertoppen de rubber randen van de ruitenwisserbladen op oneffenheden. KOPLAMPSPROEIERS Reinig de ruitenwisserbladen met een in water gedrenkte, zachte spons.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: De bladen van voorruitwissers hebben zijn verschillend qua lengte. Zie Technische specificatie (bladzijde 58). Wanneer u ruitenwisserbladen met een onjuiste lengte aanbrengt, is het mogelijk dat de regensensor niet correct meer werkt. Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. N.B.: Controleer of het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. Achterruitwisserbladen Zet de voorruitwissers in de onderhoudsstand.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. TECHNISCHE SPECIFICATIE Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit Afmeting in mm (inches) Nr.
Verlichting ALGEMENE INFORMATIE VERLICHTINGSBEDIENING Condensvorming in lampen Standen van de lichtschakelaar Lampen van de buitenverlichting hebben ontluchtingsopeningen ten behoeve van normale wijzigingen in de luchtdruk Condensvorming kan een natuurlijke bijkomstigheid van deze constructie zijn. Wanneer vochtige lucht via de ontluchtingsopeningen in de lampeenheid binnendringt, bestaat de mogelijkheid dat condensvorming optreedt wanneer de temperatuur laag is.
Verlichting Een zijde Wanneer alle deuren zijn gesloten en een deur wordt binnen de 30 seconden vertragingstijd weer geopend, start de tijdschakeling van drie minuten opnieuw. De home safe functie kan worden uitgeschakeld door hetzij de richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het stuurwiel te trekken of door het contact aan te zetten. DAGRIJLICHT De lampen gaan branden wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Verlichting AUTOMATISCHE GROOTLICHTREGELING N.B.: Houd de voorruit vrij van belemmeringen zoals uitwerpselen van vogels, insecten en sneeuw of ijs. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Een handmatige deactivering kan nodig zijn indien het systeem het grootlicht niet inof uitschakelt. Het systeem schakelt automatisch grootlicht in indien het voldoende donker is en er geen ander verkeer is.
Verlichting N.B.: Dit is een tijdelijke onderbreking en het systeem keert na een korte periode naar automatische werking terug. Om het systeem permanent te deactiveren, gebruikt u het informatiedisplaymenu of schakelt u de lichtschakelaar van automatisch inschakelende koplampen naar koplampen. VOORSTE MISTLAMPEN Zet de schakelaar in de stand van de automatisch inschakelende koplampen. N.B.
Verlichting WAARSCHUWINGEN Schakel de mistachterlichten niet in bij regen of sneeuwval en wanneer het zicht meer dan 50 meter bedraagt. KOPLAMPEN AFSTELLEN AUTO'S MET: ADAPTIEVE VERLICHTING, VOOR/XENON KOPLAMPEN Ga naar uw dealer voor het instellen van de koplampen voor rechts- of linksrijdend verkeer. KOPLAMPHOOGTE AFSTELLEN A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen. N.B.
Verlichting ADAPTIEVE KOPLAMPEN A zonder AFS B met AFS Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 107). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden in het donker en helpt verblinding van tegenliggers voorkomen.
Verlichting Bochtverlichting A Lichtbundel van koplamp B Lichtbundel van bochtverlichting Bij het nemen van een bocht verlicht de bochtverlichting de binnenzijde van de bocht. RICHTINGAANWIJZERS WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN Voor locatie: Zie In één oogopslag (bladzijde 9). N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar even omhoog of omlaag om de richtingaanwijzers driemaal te laten knipperen.
Verlichting Leeslampen INTERIEURVERLICHTING Instapverlichting Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. A Uit LED-interieurverlichting B Portiercontact C Aan N.B.: Lampen kunnen afzonderlijk van elkaar worden ingeschakeld, maar niet afzonderlijk worden uitgeschakeld als de bestuurder alle lampen heeft ingeschakeld.
Verlichting Zijdelings gemonteerde lamp A Aan/uit-schakelaar leeslamp B Portierfunctieschakelaar C Aan/uit-schakelaar alle lampen Centraal gemonteerde lamp Als u op B drukt blijven alle lampen uitgeschakeld wanneer het portier geopend wordt. Druk nogmaals op de schakelaar om dit ongedaan te maken.
Verlichting Verlichting make-up spiegels A Uit B Aan N.B.: Wanneer u de koplamp verwijderd, controleer dan of de voorste schroef in de koplamprand achterblijft. Wanneer u het contact afzet, gaat de verlichting van de make-up spiegels korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. 2. Verwijder de schroeven.
Verlichting N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat het onderste bevestigingspunt van de koplamp goed op zijn plaats komt te zitten. N.B.: Bij het monteren van de koplamp moet de voorste schroef in de koplamprand zitten alvorens u deze aanbrengt. N.B.: Zet bij het aanbrengen van de koplamp eerst de schroef aan de voorzijde vast en daarna de schroef aan de achterzijde. GLOEILAMPEN VERVANGEN WAARSCHUWINGEN Schakel de verlichting en vervolgens het contact uit.
Verlichting Koplamp, grootlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 68). 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. Dagrijlichten N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. Koplamp, dimlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 68). 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze.
Verlichting Zijknipperlicht 1. 1. Verwijder voorzichtig het huis van het zijknipperlicht. Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 2. Verwijder de lamphouder. 3. Verwijder de gloeilamp. 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. Naderingslicht N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen. Mistlamp en stadslicht (S-MAX) 1.
Verlichting Mistlamp en stadslicht (Galaxy) 2. Trek de multistekker los. N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. 3. Draai de lamphouder van de mistlamp linksom en verwijder hem. 4. Trek de multistekker los. 5. Draai de lamphouder van het stadslicht linksom en verwijder hem. 6. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. 1. Verwijder de schroef. 2. Verwijder de lamp. 3. Trek de stekker van de mistlamp los. N.B.
Verlichting Achterlichten (S-MAX) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. Achteruitrijlamp, achterlicht en mistachterlicht 5. Verwijder de schroeven. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. 1. Verwijder het bekledingspaneel.
Verlichting Achterlicht (Galaxy) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. 1. Verwijder het bekledingspaneel. N.B.: Sommige auto's zijn uitgerust met LED-achterlichten. Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. 2. Verwijder de vleugelmoeren. 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Achteruitrijlamp, achterlicht en mistachterlicht 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Derde remlicht N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. Kentekenplaatverlichting 1. Verwijder het bekledingspaneel. 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3. Draai de lamp linksom en verwijder deze.
Verlichting Leeslampen Auto's zonder interieursensors Auto's zonder interieursensors 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. Auto's met interieursensors Auto's met interieursensors 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze.
Verlichting 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp. Bagageruimtelamp en achterkleplamp 3. Verwijder de gloeilamp. Verlichting make-up spiegel 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Lamp Specificatie Vermogen (watt) Stadslicht W5W 5 Richtingaanwijzer, achter PY21W 21 Mistachterlicht P21W 21 Achteruitrijlamp P21W 21 Kentekenplaatverlichting W5W 5 Interieurverlichting Buislamp 10 Leeslamp BA9s 5 Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagageruimte W6W 6 78 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. N.B.: U kunt de ruiten nog enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen. Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld. N.B.
Ruiten en spiegels Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten Antiklemfunctie uitschakelen LET OP WAARSCHUWING Wanneer u de ruit voor de derde keer sluit, wordt de antiklemfunctie uitgeschakeld. Controleer of er geen obstakels in de weg zitten. Bij sommige auto's worden door drukken op de schakelaar tevens de achterportieren van binnenuit vergrendeld. Zie Kindersloten (bladzijde 29).
Ruiten en spiegels 3. Open de ruit en probeer hem automatisch te sluiten. 4. Herhaal de procedure wanneer de ruit niet automatisch sluit. ELEKTRISCH VERSTELBARE BUITENSPIEGELS Veiligheidsmodus WAARSCHUWING De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet. Wanneer het systeem een storing vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in werking. De ruiten bewegen per keer slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw. Sluit de ruiten door de schakelaar opnieuw in te drukken wanneer deze stopt.
Ruiten en spiegels De spiegels klappen automatisch uit wanneer u de auto vergrendelt met behulp van de sleutel, de afstandsbediening of een verzoek van de sleutelloze toegang. De spiegels klappen uit wanneer u de auto ontgrendelt met behulp van de sleutel, de afstandsbediening, een verzoek van de sleutelloze toegang, de binnenhandgreep van het bestuurdersportier of door de motor te starten. N.B.
Ruiten en spiegels AUTOMATISCH DIMMENDE SPIEGEL De automatisch dimmende achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding door achteropkomend verkeer. Bij ingeschakelde achteruitversnelling werkt hij niet.
Ruiten en spiegels MONITOR DODE HOEK Informatiesysteem dode hoek (BLIS) WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet ontworpen om contact met andere auto's of voorwerpen te voorkomen. Het systeem dient alleen als een waarschuwing om te helpen bij het registreren van auto's in blinde hoeken. Het systeem registreert geen voorwerpen, voetgangers, motorrijders of fietsers.
Ruiten en spiegels Gebruik van het systeem LET OP Breng geen voorwerpen zoals bumperstickers aan in dit gebied. Het systeem geeft een gele indicator weer die is aangebracht in de buitenspiegels. Reparaties aan deze gebieden met behulp van carrosserievulmiddel hebben een nadelige invloed op de prestaties van het systeem. N.B.: Nadat het contact is aangezet branden beide indicatoren kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. N.B.
Ruiten en spiegels Het kan voorkomen dat het systeem een waarschuwing afgeeft wanneer er geen auto in de blinde hoek aanwezig is. Geblokkeerde sensor Gevallen waar dit kan voorkomen: • Vangrails. • Betonmuren bij de snelweg. • Gebieden in aanleg. • Scherpe bochten rond een gebouw. • Struiken en bomen. • Fietsers en motorrijders. • Stoppen met een auto erachter en erg dichtbij. Voordat het systeem een blokkering heeft geregistreerd en een waarschuwing afgeeft, neemt het aantal gemiste voorwerpen toe.
Ruiten en spiegels Als de auto is uitgerust met een trekhaakmodule die door ons is goedgekeurd, registreert het systeem een aangesloten aanhangwagen en wordt gedeactiveerd. Op de informatiedisplay verschijnt ter bevestiging een mededeling. Zie Infoberichten (bladzijde 107). De BLIS-controlelamp gaat branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 90).
Instrumentenpaneel METERS Type 1 en 2 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 88 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Instrumentenpaneel Type 3 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 94). LET OP Koelvloeistoftemperatuurmeter Start de motor niet voordat de oorzaak voor de oververhitting is verholpen. N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven binnen het berichtencentrum; echter alleen wanneer dit nodig is. Zie Infodisplays (bladzijde 94). Wanneer de naald in de richting van 120°C beweegt, is de motor oververhit.
Instrumentenpaneel Brandstofmeter Waarschuwingslampje airbag N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven in het berichtencentrum. Als dit lampje brandt onder het rijden, dan duidt dit op een storing. Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. De pijl naast het symbool van de pomp duidt aan aan welke zijde zich de klep van de brandstofvulopening bevindt.
Instrumentenpaneel Controlelampje Forward Alert Wanneer de lamp na het starten blijft branden of oplicht tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en schakel de motor uit. Controleer het koelvloeistofpeil. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 256). Dit brandt wanneer deze functie wordt uitgeschakeld. Zie Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 196).
Instrumentenpaneel Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane departure) Controlelampje mistachterlicht Brandt wanneer u de mistachterlichten inschakelt. Deze brandt wanneer deze functie wordt uitgeschakeld of in combinatie met een bericht. Het controlelampje dooft wanneer u het systeem weer inschakelt of wanneer u het contact uitschakelt. Zie Waarschuwing rijden buiten baan (bladzijde 202). Zie Infoberichten (bladzijde 107).
Instrumentenpaneel Start/stop-indicatielamp 4. Selecteer de gong en druk op de OK toets om de gong in en uit te schakelen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om terug te keren naar de weergave van het hoofdmenu. Deze lamp brandt om u te informeren over wanneer de motor wordt uitgeschakeld of in combinatie met een bericht. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 159). Zie Infoberichten (bladzijde 107).
Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan.
Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Display-instellingen - X X Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 103).
Infodisplays Menustructuur Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 103).
Infodisplays Menustructuur 97 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Infodisplays 98 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is.
Infodisplays Menustructuur 100 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Infodisplays 101 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Infodisplays 102 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Infodisplays Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer. Gemiddelde snelheid Dagteller Geeft de berekende gemiddelde snelheid aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De dagteller registreert het aantal kilometers van een bepaald traject.
Infodisplays Type 1 en 2 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: 1. 2. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Reset teller met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren. Houd de OK toets ingedrukt.
Infodisplays 1. Selecteer Boordcomputer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. De volgende informatie wordt op het informatiedisplay getoond wanneer u dit hebt geselecteerd: 3.
Infodisplays Type 1 en 2 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets.
Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. 2. 3. 4. 5. 6. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen.
Infodisplays Actuele berichten bekijken Type 3 Type 1 en 2 1. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Informatie met de op- en neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Berichten en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Bekijk de actuele berichten m.b.v. de op- en neer-pijltjestoetsen. 2. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan.
Infodisplays Alarmsignaal Bericht Controlelampje Alarm in werking gezet oranje Alarmsysteem: Onderh. nodig - Te verrichten handeling Zie Alarm (bladzijde 48). Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Automatische grootlichtregeling, waarschuwingssysteem verlaten rijstrook en waarschuwingssysteem bestuurder Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Bestuurder moe Rusten nu! rood Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en pauzeer. Frontcamera Ruit schoonm.
Infodisplays Dodehoekmonitor Bericht Controlelampje BLIS sensor geblokk. Te verrichten handeling oranje Zie Monitor dode hoek (bladzijde 84). BLIS: storing rechter sensor oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. BLIS: storing linker sensor oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. BLIS storing oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ACC niet beschikbaar - Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC) (bladzijde 191). Cruise control actief - Zie Snelheidsregeling (Cruise Control) (bladzijde 189). Cruise control standby - Zie Snelheidsregeling (Cruise Control) (bladzijde 189). Portieren open Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Portier open bestuurder rood Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit de motorkap.
Infodisplays Hellingstart Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Hellingstart niet beschikb. oranje Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Haal parkrem aan! oranje Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 180). Hellingstart actief - Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 180). Hellingstart uit - Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 180).
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Lamp defect: remlicht - Een of beide gloeilampen van de remlichten is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 69). Lamp defect: rem aanhang. - Een of beide gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger.
Infodisplays Handrem Bericht Controlelampje Parkrem aangehaald Te verrichten handeling rood Zie Parkeerrem (bladzijde 173). Parkrem aangehaald oranje Zie Parkeerrem (bladzijde 173). Elektrische parkeerrem (EPB) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Park brake malfunction rood Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Release park brake rood Zie Elektronische parkeerrem (bladzijde 174).
Infodisplays Stabiliteitsregeling (ESP) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ESP storing - Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. ESP uit - Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 178). Start/stop Bericht Auto StartStop Contact Uit Berichtenindicator Te verrichten handeling rood Schakel het contact uit voordat u uit het voertuig stapt als het systeem de motor uitgeschakeld heeft. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 159).
Infodisplays Bandenspanningscontrolesysteem Bericht Controlelampje Te verrichten handeling rood De spanning van aangegeven band is afgenomen. Controleer de band en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 276). Controleer bandenspanning rood De spanning van een of meer banden is aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen nadat een nieuwe sensor is gemonteerd. Controleer de banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde.
Infodisplays Bericht Pomp banden op v. hoge snelheid Bandensensor niet herkend Controlelampje Te verrichten handeling oranje De bandenspanning is niet geschikt voor het rijden met snelheden van 160 km/h (100 mph). Breng de spanning van alle banden op de voorgeschreven waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 276). Dit bericht wordt samen met de waarschuwing voor een te lage bandenspanning slechts enkele seconden weergegeven. U hebt velgen en banden gemonteerd die niet zijn voorzien van sensors.
Klimaatregeling Het interieur verwarmen WERKING Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen. Buitenlucht Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur afkoelen Laat de lucht naar het hoofdniveau stromen.
Klimaatregeling Luchtroosters tweede zitrij Gebruik de bovenste luchtroosters om de zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
Klimaatregeling E Hoofdniveau F Hoofdniveau en voorruit Ventilatie De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Aanjager Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. Airconditioning Airconditioning in- en uitschakelen Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in. A Uit Koelen met buitenlucht N.B.
Klimaatregeling Interieur snel afkoelen Wanneer u de luchtverdeelknop in een andere stand dan stand A zet, blijft de A/C ingeschakeld. U kunt de airconditioning en luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl de luchtverdeelknop in de stand A staat. Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 126). N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen de luchtroosters bij de tweede zitrij in de ontdooi- en ontwasemstand.
Klimaatregeling AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Twee zones Drie zones 122 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Klimaatregeling Uw auto heeft een systeem met twee of drie zones. Wanneer het systeem in de mono modus staat, worden alle temperatuurzones gekoppeld aan de zone aan bestuurderszijde. Wanneer u de mono modus uitschakelt, kunt u met het twee zone systeem verschillende temperaturen instellen voor de bestuurder en passagier. Bij auto's met een systeem met drie zones, kunt u een derde temperatuur voor de achterpassagiers instellen. U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en 28 ºC met stappen van 0,5 ºC instellen.
Klimaatregeling Voorruit ontdooien en ontwasemen Druk op de MONO toets. MONO verschijnt op de display en de temperatuur aan passagierszijde wordt aangepast aan de temperatuur aan bestuurderszijde. Aanjager Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen kiest schakelen A, B en C automatisch uit en wordt de airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht stroomt nu het interieur in. U kunt de recirculatiestand niet selecteren.
Klimaatregeling Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones) N.B.: In de auto modus wordt bij hoge binnen- en buitentemperaturen voor een maximale koeling van het interieur automatisch de recirculatiestand ingeschakeld. Wanneer de ingestelde temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert het systeem automatisch toevoer van buitenlucht. N.B.: Dit is alleen een koelingssysteem. U kunt het gebruiken om de ruimte achterin te koelen.
Klimaatregeling Temperatuur achterin Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, drukt u op de AUTO toets om terug te gaan naar de auto modus. In de auto modus wordt het aanjagertoerental automatisch geregeld. AUTO verschijnt op de display. N.B.: U kunt verschillende temperaturen voor de bestuurderszijde en achterin kiezen, de mono modus wordt dan uitgeschakeld. N.B.: Wanneer u op de MONO toets drukt, worden alle drie temperatuurzones gewijzigd in te temperatuur voor de bestuurderszijde.
Klimaatregeling Achterruitverwarming N.B.: De standverwarming werkt alleen wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof in de tank bevindt en de buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De standverwarming werkt niet wanneer de accu slecht geladen is. Verwarmbare buitenspiegels N.B.: De verwarming werkt afhankelijk van de buitentemperatuur. IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels is een verwarmingselement gemonteerd dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Klimaatregeling • • • Met de functies Program 1 en Program 2 kunt u twee verwarmingscycli per dag programmeren. Deze tijden blijven in het geheugen opgeslagen en de verwarming schakelt elke dag van de week op deze tijden in. Met de functie One-Time kunt u een verwarmingscyclus voor één specifieke dag programmeren. De functie Active now schakelt de verwarming automatisch in. De functies Program 1 en Program 2 programmeren 1.
Klimaatregeling 5. Selecteer, om de tijd in te stellen waarop de auto moet zijn verwarmd, de tijd aan de bovenzijde van het display en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Druk op de OK toets en de uren knipperen. Voer met behulp van de op en neer pijltjestoetsen de individuele instellingen in en ga met de linker en rechter pijltjestoetsen naar de volgende of de vorige instelling. 7. Wanneer alle instellingen zijn ingevoerd, drukt u nogmaals op de OK toets om de keuze te bevestigen.
Klimaatregeling Starten De LED op de afstandsbediening licht rood op gedurende ongeveer twee seconden. Dit geeft aan dat het signaal is ontvangen door de auto en dat de verwarming is uitgeschakeld. Houd de afstandsbediening met de antenne naar boven gericht en druk minimaal 2 seconden op de toets ON. De LED van de afstandsbediening licht groen op ter bevestiging dat het signaal is ontvangen. De LED op de afstandsbediening knippert groen of rood gedurende ongeveer twee seconden.
Klimaatregeling 1. Steek een schroevendraaier of een ander geschikt gereedschap in de opening aan de achterzijde van de afstandsbediening en schroef de batterij-afdekking los. 4. Sluit de voeding naar de ontvanger aan door de zekering te plaatsen en binnen vijf seconden op de OFF toets van de nieuwe afstandsbediening te drukken tot de LED dooft. 5. De nieuwe afstandsbediening is nu geprogrammeerd. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan.
Klimaatregeling 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Aux. Heater en druk nogmaals op de OK toets om de verwarming in of uit te schakelen. Wanneer de verwarming is ingeschakeld verschijnt in het vak ernaast een kruis. 4. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten.
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt. HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Stoelen naar voren en achteren schuiven WAARSCHUWINGEN Verstel de stoelen nooit tijdens het rijden.
Stoelen Lendensteun afstellen Hellingshoek van de rugleuning verstellen Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN In twee richtingen elektrisch verstelbare stoel 134 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 135 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen Stoelen tweede zitrij De stoelen naar achteren en naar voren bewegen WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. WAARSCHUWING Beweeg de stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel hebt losgelaten om te controleren of de stoel goed is vergrendeld. Wanneer een voorwaarts gericht kinderzitje op een stoel van de tweede of derde zitrij wordt geplaatst, verwijder dan altijd de hoofdsteun van die stoel.
Stoelen De rugleuning verstellen 1. Trek, om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen, de hendel aan de buitenzijde of aan de lus bij de stoel in het midden en beweeg de rugleuning in de gewenste stand. Trek eenmaal aan de handgreep. Klap de rugleuning in de afgebeelde stand naar voren en schuif de complete stoel naar voren. Trek, om de rugleuning omhoog te bewegen, de hendel omhoog en druk de zitting met uw lichaamsgewicht naar voren.
Stoelen 4. Klap de rugleuning ophoog tot deze wordt vergrendeld. 5. Trek de hendel onder de voorzijde van de stoel omhoog om de stoel verder naar achteren te schuiven. De rugleuningen neerklappen WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, houd de rugleuning dan vast om te voorkomen dat uw vingers tussen de rugleuning en het stoelframe komen. 5. Trek de hendel opnieuw omhoog en klap de rugleuning naar beneden. 6.
Stoelen De stoelen neerklappen WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, houd de rugleuning dan vast om te voorkomen dat uw vingers tussen de rugleuning en het stoelframe komen. De rugleuning verstellen (Galaxy) 1. Trek, om de rugleuning in te stellen, de lus naar boven en leun naar achteren tegen de rugleuning tot deze zich in de gewenste stand bevindt. Trek aan lus A aan de achterzijde van het stoelkussen. 2. Het stoelkussen wordt automatisch omgedraaid en plat op de vloer gelegd (1).
Stoelen De vloerbedekking wordt op de plaats gehouden door magneten; klap de vloerbedekking naar voren om de ingeklapte stoelen te bedekken. N.B.: Wanneer alleen de stoelen van de derde zitrij plat worden neergeklapt, klap dan de vloerbedekking naar voren zodat de onderzijde van de stoelen op de tweede zitrij worden bedekt. De kleinere delen aan de voorzijde moeten verticaal tegen de rugleuningen van de stoelen van de tweede zitrij staan. 3. De stoel weer omhoog kantelen.
Stoelen N.B.: Het aantal lampjes dat naast de toets brandt geeft het geselecteerde niveau aan. N.B.: De verwarming wordt in rood aangeduid. N.B.: Wanneer er geen lampje brandt, is de verwarming uitgeschakeld. N.B.: Alleen de voorstoelinstellingen worden opgeslagen wanneer de auto van contact wordt gezet. Temperatuur verhogen en verlagen Druk op de betreffende toets of druk hier herhaaldelijk op om de gewenste temperatuur te selecteren. GEVENTILEERDE STOELEN N.B.
Stoelen N.B.: Voor het ventileren van de stoelen wordt gebruik gemaakt van de lucht in het passagierscompartiment. Het koelende effect is daarom afhankelijk van de temperatuur in het interieur. Schakel zo nodig de airconditioning in en richt de luchtstroom op de beenruimte. Zie Klimaatregeling (bladzijde 118). Temperatuur verhogen en verlagen Druk op de betreffende toets of druk hier herhaaldelijk op om de gewenste temperatuur te selecteren.
Gemaksfuncties N.B.: Wanneer de schakelaar gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. ZONNEKLEPPEN Zijruiten N.B.: Het zonnescherm kan alleen worden bediend wanneer de auto op contact staat. Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). Dak (Galaxy) Het zonnescherm wordt bediend via een schakelaar tussen de zonnekleppen.
Gemaksfuncties Zonnescherm automatisch openen en sluiten Volg de volgende procedure voor opnieuw leren als het scherm niet correct opent of sluit: 1. Druk tweemaal op schakelaar B tot de eerste aanslag en laat deze binnen twee seconden los. 2. Druk tweemaal op schakelaar A tot de eerste aanslag en laat deze binnen twee seconden los. 3. Houd schakelaar B ingedrukt tot de eerste aanslag en tot het scherm volledig is geopend. 4.
Gemaksfuncties KLOK N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 94). 1. 2. 3. 4. 5. Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. Kies de gewenste optie. Druk op OK. Gebruik de pijlen (rechts/links, omhoog/omlaag) om de waarde te selecteren en te veranderen. Druk op OK. Druk het verwarmingselement in om de aansteker te laten gloeien. Hij springt automatisch in de oorspronkelijke stand terug.
Gemaksfuncties Galaxy Open de asbak om deze te verwijderen, druk hem tegen de veerdruk in en verwijder hem. EXTRA VOEDINGSAANSLUITINGEN LET OP Wanneer u het aansluitpunt gebruikt terwijl de motor niet draait, wordt hierdoor de accu ontladen. N.B.: U kunt het elektrisch aansluitpunt bij afgezet contact gebruiken. BEKERHOUDERS N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère.
Gemaksfuncties Opbergvakken voorin DASHBOARDKASTJE Gekoeld handschoenenkastje N.B.: U kunt het handschoenenkastje koelen met behulp van de lucht uit de airconditioning. OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak.
Gemaksfuncties Opbergvak onder de stoel Opbergvak onder de vloer WAARSCHUWING Wilt u een kinderzitje met een steunpoot gebruiken, raadpleeg dan de website van de fabrikant van het zitje of de montagevoorschriften. Overtuig u ervan dat het kinderzitje geschikt is voor uw auto. Kijk of er speciale montagevoorschriften zijn om de afdekking van de opbergruimte onder de vloer te verwijderen of voor de positie van de stoelen op de tweede zitrij. Zie Plaatsing van kinderzitjes (bladzijde 24).
Gemaksfuncties WEGENKAARTOPBERGVAKKEN GLASHOUDER GEHEUGENFUNCTIE RUGLEUNINGTAFELTJES WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. A Bedieningsorganen stoelverstelling. B Insteltoetsen geheugen In het geheugen kunnen maximaal vier verschillende stoelinstellingen en buitenspiegelstanden worden opgeslagen. Ook kan de kantelstand van de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden worden opgeslagen.
Gemaksfuncties Een stand in het geheugen opslaan Wanneer u de auto ontgrendeld met de afstandsbediening of door aan de portierkruk te trekken terwijl een passive key zich binnen de detectiezone bevindt, zullen de stoel en de spiegels in de stand worden versteld, die in de betreffende afstandsbediening of passive key is opgeslagen. Passieve instelling De auto slaat de standen van de stoel en de buitenspiegels in de vier afstandsbedieningen of de passive keys op.
Gemaksfuncties KINDER OBSERVATIESPIEGEL CD-WISSELAAR Deze bevindt zich onder de voorste passagiersstoel. AANSLUITING AUXILIARY INGANG De aansluiting vindt u in het dashboardkastje of de middenconsole. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 307). USB-POORT De aansluiting vindt u in het dashboardkastje of de middenconsole. Zie Verbinding (bladzijde 337).
Motor starten en stoppen N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwingsen controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
Motor starten en stoppen Een dieselmotor starten N.B.: De startmotor kan pas worden ingeschakeld wanneer de het voorgloeien is voltooid. Onder extreem koude omstandigheden kan dit enkele seconden duren. N.B.: Houd het koppelings- of rempedaal ingetrapt tot de motor wordt gestart. Motor slaat niet aan. Contact aan Druk de toets eenmaal in. Alle elektrische circuits zijn operationeel, de waarschuwings- en controlelampjes branden.
Motor starten en stoppen Type 2 3. Met de sleutel in deze stand kunt u de knop indrukken om het contact aan te zetten en de motor te starten. Motor stoppen bij stilstaande auto N.B.: Het contact, alle elektrische circuits, waarschuwings- en controlelampen worden uitgeschakeld. Handgeschakelde versnellingsbak Druk de knop kortstondig in. Automatische transmissie 1. Zet de keuzehendel in de stand "P". 2. Druk de knop kortstondig in. 1. Werk voorzichtig de kap los.
Motor starten en stoppen Uitvoeringen zonder keyless startsysteem Koude of warme motor Stuurslot activeren: Auto's met handgeschakelde versnellingsbak 1. Neem de sleutel uit het contactslot. 2. Draai het stuurwiel. N.B.: Raak het gaspedaal niet aan. Uitvoeringen met keyless startsysteem N.B.: Door tijdens het starten het koppelingspedaal op te laten komen, kan de startmotor uitgeschakeld maar blijft het contact aan. N.B.
Motor starten en stoppen Auto's met automatische transmissie Indien de buitentemperatuur lager dan -10°C blijft, is het raadzaam ongelode benzine met een octaangetal van 95 bij te tanken indien de tank niet geheel gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾ gevulde tank van 85% naar 70% terug, waardoor de koude-starteigenschappen aanzienlijk worden verbeterd. 1. Zet de keuzehendel in stand "P" of "N". 2. Druk het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt. 3.
Motor starten en stoppen Regeneratie EEN DIESELMOTOR STARTEN WAARSCHUWING Koude of warme motor Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de auto niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal. Het DPF-regeneratieproces werkt met bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en na het afzetten van de motor en tijdens en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand. Alle auto's N.B.
Motor starten en stoppen • • • • Rijd tot 20 minuten met een constante snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg of snelweg. Voorkom langdurig stationair draaien en neem altijd snelheidslimieten en het type wegdek in acht. Zet de auto niet van contact. Kies zo nodig een lagere versnelling dan normaal om tijdens deze rit een hoger motortoerental te verkrijgen. MOTOR UITSCHAKELEN Auto's met turbocompressor Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan, voordat u de motor start.
Start/stop knop N.B.: Het systeem werkt alleen wanneer de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt en de buitentemperatuur tussen 0 °C en 30 °C ligt. WERKING LET OP Voor auto's met start/stop-schakelaar verschillen de accuvereisten. De accu moet worden vervangen door een accu met exact dezelfde specificatie als de originele. N.B.: Als u de motor laat afslaan en vervolgens binnen een paar seconden het koppelingspedaal intrapt, dan wordt de motor automatisch opnieuw gestart. N.B.
Start/stop knop Het systeem zet de motor wellicht niet af onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld: • • • • • • • • Om het interieurklimaat te behouden. Lage accuspanning. De buitentemperatuur is te laag of te hoog. Het bestuurdersportier is geopend. Lage bedrijfstemperatuur motor. Weinig vacuüm in remsysteem. Als een snelheid van 5 km/u niet is overschreden. De veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel is niet vastgemaakt. Motor starten N.B.: De keuzehendel moet in de neutraalstand staan.
Eco-modus Anticipatie WERKING Door uw rijsnelheid aan te passen en de afstand tot voertuigen voor u aan te passen zodat hard remmen of versnellen niet nodig is, verbetert het brandstofverbruik. Het systeem assisteert de bestuurder bij het efficiënter rijden door voortdurend de karakteristieken van het schakelen, het anticiperen op verkeersomstandigheden en de snelheid op autosnelwegen en buitenwegen te controleren. Efficiënte snelheid N.B.
Brandstof en tanken VEILIGHEIDSMAATREGELEN BRANDSTOFKWALITEIT - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) WAARSCHUWINGEN Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers. WAARSCHUWINGEN Breng geen wijzigingen aan het brandstofsysteem of onderdelen ervan aan.
Brandstof en tanken Opslaan voor de lange termijn Opslaan voor de lange termijn Vanwege kleine hoeveelheden corrosiebevorderende verontreinigingen in E85 wordt aanbevolen de tank alleen te vullen met ongelode benzine met een octaangetal van 95 alvorens de auto voor een langere periode niet te gebruiken.
Brandstof en tanken TANKKLEP WAARSCHUWINGEN Voorkom dat tijdens het tanken brandstof wordt gemorst, die zich in het vulpistool bevindt. Vermijd open vuur of hittebronnen in de nabijheid van het brandstofsysteem. Het brandstofsysteem staat onder druk. Wanneer het brandstofsysteem lekt, bestaat het gevaar van verwonding. LET OP Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw auto te wassen, spuit dan kort op de brandstofvulklep vanaf een afstand van niet minder dan 200 millimeter. N.B.
Brandstof en tanken WAARSCHUWINGEN Verwijder tijdens de gehele tankprocedure het vulpistool niet uit de volledig geplaatste positie. A Incorrecte positie B Correcte positie 5. Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. 3. Til tijdens het tanken het vulpistool niet op. Dit kan de brandstofstroom beïnvloeden en het vulpistool afsluiten voordat de brandstoftank vol is. Tanken met een jerrycan Gebruik de trechter in de opbergruimte onder de vloer achter de voorstoelen.
Brandstof en tanken Laat de motor na het tanken 5 minuten met een rijsnelheid van boven de 48 km/h werken om het risico van een langere herstarttijd van de motor te verkleinen. Deze gegevens zijn bedoeld voor het vergelijken van merken en modellen. Ze zijn niet bedoeld als weergave van het werkelijke brandstofverbruik van uw wagen.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L EcoBoost (149 kW/203 pk), 6-traps automatische transmissie 11 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 189 2.0L EcoBoost (177 kW/240 pk), 6-traps automatische transmissie 11,5 (24,6) 6,5 (43,5) 8,3 (34) 194 2.3L Duratec-HE (118 kW/160 pk), 6-traps automatische transmissie 13,7 (20,6) 7,4 (38,2) 9,7 (29,1) 232 1.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratorq-TDCi -DW fase V (120 kW/163 pk), 6traps automatische transmissie 7,4 (38,2) 5,2 (54,3) 6 (47,1) 159 2.2L Duratorq-TDCi -DW fase IV (129 kW/175 pk), Durashift handgeschakelde 6-versnellingsbak 8,9 (31,7) 5,2 (54,3) 6,6 (42,8) 174 2.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.6L Duratorq-TDCi fase V (85 kW/115 pk), handgeschakelde 6-versnellingsbak zonder start/stop-systeem 6,2 (45,6) 5 (56,5) 5,4 (52,3) 144 1.6L Duratorq-TDCi fase V (85 kW/115 pk), handgeschakelde 6-versnellingsbak met start/stop-systeem 5,9 (47,9) 4,9 (57,6) 5,2 (54,3) 139 2.
Versnellingsbak/transmissie HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Keuzehendelstanden LET OP Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit.
Versnellingsbak/transmissie Parkeerstand Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen bij stilstaande auto in. Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. N.B.: Een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt wanneer u het bestuurdersportier opent en de parkeerstand niet hebt ingeschakeld. In deze stand wordt geen kracht op de aangedreven wielen overgebracht en is de transmissie geblokkeerd.
Versnellingsbak/transmissie Tips voor het rijden met een automatische transmissie Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. Stoppen 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen. Laat het gaspedaal opkomen wanneer kickdown niet langer is gewenst.
Remmen Het ABS voorkomt geen risico's die ontstaan wanneer: • u te weinig afstand ten opzichte van voor u rijdend verkeer houdt; • de auto te maken krijgt met aquaplaning; • u bochten te snel neemt; • het wegdek slecht is. WERKING N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw auto oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de remlichten wanneer u krachtig remt. N.B.: Zo nu en dan kunnen remgeluiden hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
Remmen N.B.: Druk de knop niet in wanneer u de handrem aantrekt. N.B.: Onder bepaalde omstandigheden voert de EPB een automatische aantrekfunctie uit, bijvoorbeeld wanneer op een steile helling is geparkeerd met een geactiveerde EPB. Dit gebeurt ongeveer drie minuten nadat de EPB is geactiveerd. 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Trek de handremhefboom zo ver mogelijk naar boven. N.B.: Wanneer de EPB wordt geactiveerd en uitgeschakeld kunt u diverse geluiden waarnemen.
Remmen N.B.: Het controlelampje van het remsysteem blijft korte tijd branden wanneer u de contactsleutel in de stand 0 zet of verwijdert. Automatisch inschakelen van de EPB WAARSCHUWING De EPB wordt niet automatisch ingeschakeld bij auto's met een sleutelloos start- of toegangssysteem. U moet de EPB activeren met de EPB-schakelaar. Houd de schakelaar ingedrukt terwijl u het contact uitschakelt of wanneer u de sleutel uit het contactslot verwijdert.
Remmen Bij snelheden boven 6 km/h wordt remkracht uitgeoefend zolang u de schakelaar in de stand AAN houdt. De EPB blijft ingeschakeld tot u de schakelaar loslaat of indrukt of het gaspedaal dieper indrukt. N.B.: De EPB maakt het wegrijden op een helling eenvoudiger en voorkomt dat de auto in een ongewenste richting wegrolt. De remmen worden automatisch gelost zodra de koppeling in aangrijping is en de motor voldoende vermogen heeft opgebouwd om weg te rijden.
Remmen 1. Trek de schakelaar omhoog en houd hem in deze stand. 2. Trek zoals gebruikelijk op en druk de schakelaar in wanneer u merkt dat de motor voldoende vermogen heeft om weg te rijden. Onderbreking van de stroomtoevoer WAARSCHUWING Het is mogelijk dat u de EPB niet kunt in- of uitschakelen wanneer de stroomtoevoer is onderbroken, bijvoorbeeld bij een lege accu, een defecte dynamo of een storing in de elektronica. Wanneer de accu leeg is, gebruik dan startkabels en een hulpaccu.
Stabiliteitsregeling WERKING Waarschuwingslamp stabiliteitsregeling (ESP) Elektronisch Stabiliteitsprogramma (ESP) Wanneer het systeem tijdens het rijden wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 90). WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Stabiliteitsregeling Uitvoeringen zonder schakelaar stabiliteitsregeling (ESP) Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 94).
Regeling voor bergop rijden WERKING Het systeem maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de auto op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer het systeem actief is, dan blijft de auto korte tijd op de helling stil staan nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken.
Regeling voor bergop rijden 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Wanneer Off is geselecteerd, is de HLA uitgeschakeld en kan deze niet automatisch of handmatig worden geactiveerd. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. • • HLA in de automatische modus activeren: 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen.
Regeling voor bergop rijden WAARSCHUWING Wanneer de HLA actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt de HLA gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A.
Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit.
Parkeerhulp N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. WERKING WAARSCHUWING N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp N.B.: Wanneer een hoge, harde waarschuwingstoon drie seconden lang klinkt en het lampje in de schakelaar knippert, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld. Laat het systeem door goed opgeleide monteurs controleren. U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80 cm tussen een obstakel en de voorbumper of 50 cm aan de zijkanten.
Achteruitkijkcamera S-MAX WERKING De camera is een visueel hulpmiddel bij achteruitrijden. WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. LET OP Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw wagen te wassen, spuit dan kort op de camera vanaf een afstand van niet minder dan 20 centimeter. Galaxy Oefen geen druk op de camera uit. N.B.: Houd de camera vrij van vuil, ijs en sneeuw.
Achteruitkijkcamera De camera werkt wellicht niet correct onder de volgende omstandigheden: • Donkere gebieden. • Fel licht. • Als de buitentemperatuur snel toe- of afneemt. • Als de camera nat is (bijvoorbeeld tijdens regen of een hoge vochtigheid). • Als het zicht van de camera is geblokkeerd (bijvoorbeeld door modder). Display gebruiken LET OP Voorwerpen boven de camera worden niet weergegeven. Controleer indien nodig het gebied achter de auto.
Achteruitkijkcamera D Anber - 2 meter A Toont de middenlijn van de geprojecteerde route van de auto N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhanger geven de lijnen op het scherm de autorichting aan en niet de richting van de aanhanger. Achteruitkijkcamera deactiveren N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De display blijft een korte periode aan alvorens deze wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de voertuigsnelheid ongeveer 15 km/u is.
Snelheidsregeling (Cruise Control) Druk op de SET+ of de SET- schakelaar om de snelheid in het geheugen op te slaan en met de actuele snelheid te blijven rijden. De cruise control-controlelamp brandt. WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h.
Snelheidsregeling (Cruise Control) Cruise control opnieuw inschakelen Druk op de RES schakelaar. De controlelamp van de cruise control gaat branden en het systeem zal proberen de wagen met de eerder door u ingestelde snelheid te laten rijden. Cruise control uitschakelen Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WERKING LET OP De radarsensor heeft een beperkt gezichtsveld. In sommige situaties kan het een andere wagen dan verwacht registeren of helemaal geen. WAARSCHUWINGEN Het systeem is geen aanrijdingswaarschuwings- of aanrijdingsvoorkomingssysteem. De afzonderlijke forward alert functie waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt de rijsnelheid. Zie Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 196).
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties Automatisch remmen met ACC WAARSCHUWINGEN U dient dan onmiddellijk te reageren, omdat adaptive cruise control onvoldoende remt om een veilige afstand tot uw voorligger aan te houden. In sommige gevallen kan de waarschuwing ontbreken of vertraag worden. U moet altijd remmen indien dit nodig is. Wanneer u een auto volgt dan remt adaptive cruise control niet automatisch tot stilstand af.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Auto's zonder snelheidsbegrenzer D ACC afstand vergroten E ACC afstand verkleinen Het systeem inschakelen Druk op de schakelaar A. Het systeem wordt in de stand-by modus geschakeld. Snelheid instellen N.B.: Het systeem moet in de standby-modus staan.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: De ingestelde afstand is tijdafhankelijk en daarom zal de afstand automatisch de rijsnelheid aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt ingesteld op vier balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat bij een snelheid van 100 km/u (62 mph) de afstand tot uw voorligger wordt gehandhaafd op 50 meter (164 feet). N.B.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Systeem uitschakelen Wanneer een voertuig door de sensor wordt geregistreerd. geeft het display een ander voertuig boven de horizontale balken weer: Auto's zonder snelheidsbegrenzer Druk op schakelaar C om het systeem uit te schakelen. N.B.: Bij deactiveren van het systeem door op schakelaar C te drukken, wordt de opgeslagen snelheid niet behouden. Auto's met snelheidsbegrenzer Druk op schakelaar A om het systeem uit te schakelen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) • • • • • • de snelheid afneemt tot onder 30 km/u (20 mph) de wielen de grip op het wegdek verliezen de temperatuur van de remmen hoog is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door de bergen of over heuvelachtige wegen het motortoerental te laag is de radarsensor is afgedekt de handrem of elektrische parkeerrem (EPB) wordt gebruikt. LET OP Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control en heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 90). N.B.: De systeemstatus en instellingen blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli. Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Algemene informatie (bladzijde 94).
Snelheidsbegrenzer Snelheidslimiet instellen WERKING Gebruik de cruise control schakelaars om de instelling van de maximumsnelheid te wijzigen. WAARSCHUWING Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de snelheid hoger worden dan de ingestelde snelheid. Het systeem bedient de remmen niet, maar geeft een waarschuwing af. Via het systeem kan een snelheid worden ingesteld waar de auto vervolgens op wordt begrensd.
Snelheidsbegrenzer De snelheidslimiet doelbewust overschrijden Trap het gaspedaal stevig in (bijna volledige pedaalslag), waarna de snelheidslimiet tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd nadat de voertuigsnelheid onder de ingestelde snelheid is gedaald. Systeemwaarschuwingen Als de ingestelde limiet per ongeluk wordt overschreden, dan knippert de ingestelde snelheid in de informatiedisplay en wordt een hoorbare waarschuwing afgegeven.
Bestuurderswaarschuwing WERKING LET OP Voer geen voorruitreparaties uit in de directe omgeving van de sensor. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt.
Bestuurderswaarschuwing Het waarschuwingssysteem werkt in twee fasen. In eerste instantie geeft het systeem een tijdelijke waarschuwing dat een rustpauze moet worden genomen. Dit bericht verschijnt slechts gedurende een korte periode. Wordt geen rustpauze genomen, dan kan een tweede waarschuwing worden gegeven die in het informatiedisplay blijft weergegeven totdat ze geannuleerd wordt. Zie Infoberichten (bladzijde 107).
Waarschuwing rijden buiten baan WERKING LET OP Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. N.B.: Houd de voorruit vrij van belemmeringen zoals uitwerpselen van vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Waarschuwing rijden buiten baan Systeemwaarschuwingen WAARSCHUWING RIJDEN BUITEN BAAN GEBRUIKEN Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 90). Een kolom wordt weergegeven aan weerszijden van een tekening van de auto, die de rijstrookmarkeringen voorstellen. N.B.: De systeemstatus en instellingen blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli.
Waarschuwing rijden buiten baan Indien de rijstrookmarkeringen rood worden of indien een trilling in het stuurwiel voelbaar is, moet u meteen veilige actie ondernemen om de auto in het juiste spoor te brengen en onbedoeld afdrijven te corrigeren.
Transport ALGEMENE INFORMATIE LET OP Laat geen items in contact komen met de achterruiten. WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Gebruik geen schurende materialen voor het reinigen van de binnenzijde van de achterruiten. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Breng geen stickers of labels aan op de binnenzijde van de achterruiten.
Transport BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Galaxy 206 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Transport S-MAX B1 Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking omhoog om de verankeringspunten te kunnen bereiken. B2 Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij.
Transport SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg. Het maximum toelaatbare gewicht op het uiteinde van de schuifbare laadvloer bij volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120 kg.
Transport 3. Druk de vloer naar voren tot deze aan de voorzijde (2) tegen de aanslag komt. 4. Maak de steun los van de klem op de onderzijde van de vloer. 5. Breng het uiteinde aan in de vierkante houder in de rail aan de linkerzijde (3). 6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus omhoog. Laadvloer in de normale stand terugbrengen: 1. Houd de vloer met een hand vast en maak de steun aan de andere zijde los. 2. Breng de steun weer in de klem aan. 3. Laat de vloer zakken. 4.
Transport S-MAX Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij BAGAGENETTEN Bagagenet - type 1 WAARSCHUWING Wanneer het bagagenet is aangebracht, ga dan niet op de stoelen erachter zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het bagagenet en de stoelen ervoor.
Transport Net aanbrengen C Ontgrendeltoets 211 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Transport 1. 2. 3. 4. 5. 6. Bagagenet - type 2 Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 136). Wanneer het bagagenet is opgevouwen, druk dan op de ontgrendeltoets C op de scharnieren van de bovenste en onderste stang 1 en vouw het uit Druk de uiteinden van de bovenste stang naar elkaar toe en steek deze in de houders tegen het dak A of B. Zorg ervoor dat de rand voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Transport BAGAGEAFDEKKINGEN DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS WAARSCHUWING Imperiaal Leg geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn. Wanneer u een imperiaal aanbrengt, lees dan de instructies van de fabrikant en volg deze op. LET OP Overschrijd de maximum toelaatbare dakbelasting van 75 kg (inclusief de imperiaal) niet. Rijd niet harder dan 130 km/h.
Transport WAARSCHUWINGEN Zorg ervoor dat de pakkingen correct onder de voeten van de dakdragers zijn geplaatst. Verdeel de lading gelijkmatig over de laadvloer en houd het zwaartepunt zo laag mogelijk. Zet de lading goed vast om te voorkomen dat deze kan verschuiven. Plaats nooit de lading direct op het dakpaneel. 1. Ontgrendel de kappen. LET OP Verwijder de dakdragers voordat u een automatische wasstraat binnenrijdt. N.B.
Transport BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING WAARSCHUWINGEN Klap de leuning niet omhoog wanneer een ladingsteun is aangebracht. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de klemhaak correct is gepositioneerd. Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun. N.B.: Voor het sluiten van de kap is een kracht van ca. 100 newton vereist. 4. Breng de klemhaak in de aangegeven positie en sluit de kap.
Transport Ladingsteunen monteren Vloer van bagageruimte (uitvoeringen met vijf stoelen) Rugleuning 216 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Transport Verankeringspunten monteren Uitschuifbare laadvloer 217 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Transport 1. Draai de box om. 2. Breng de ladingsteun aan. 3. Zet de ladingsteun met vier schroeven vast. De ladingsteun monteren WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de wagen gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. Monteer de ladingsteun niet op een rugleuning van de tweede zitrij. Hij kan op deze plaats niet correct worden gemonteerd.
Transport 5. Breng de ladingsteun op de neergeklapte rugleuning aan zodat de bouten door de twee gaten in het langste deel van de ladingsteun steken. 6. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 7. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. HONDENREK WAARSCHUWING Wanneer het hondenrek is aangebracht, ga dan niet op de stoelen ervoor zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het hondenrek en de stoelen ervoor.
Transport Hondenrek aanbrengen C Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de voorstoelen D Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de stoelen op de tweede zitrij 1. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 136). 2. Bevestig de stang (C of D) aan de bevestigingspunten voor de bagage 1. Zie Bagageverankeringspunten (bladzijde 206). Zet de bouten niet vast.
Transport 3. Druk de uiteinden van de stang op het rek naar elkaar toe en breng de stang in de houders tegen het dak (A of B) aan. Zorg ervoor dat de klep voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt. 4. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders 2. 5. Zet het rek met de draaiknoppen 3 op de onderste stang vast. Zet de draaiknoppen niet vast. 6. Zet de schroeven aan de verankeringspunten voor de bagage vast. 7. Zet de draaiknoppen 3 vast. 1.
Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 100 km/h (62 mph). De bandenspanningen achter moeten worden vermeerderd met 0,2 bar (3 psi) boven de specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 276). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3. Houd de trekhaakkogel vast.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL LET OP Beweeg de trekhaakkogel alleen met uw hand. Gebruik nooit uw voet of gereedschap omdat dan het mechanisme kan worden beschadigd. 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld. Onderhoud WAARSCHUWING Verwijder voordat u uw auto met een hogedrukreiniger reinigt de afneembare trekhaakkogel en sluit de opening met de dop af.
Aanhangers trekken Een 13-pins stekkerdoos B bevindt zich naast de trekhaakkogel onder de achterbumper C. N.B.: Wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt, breng dan de sleutel aan de rechterzijde van het kartelwiel in de opslagstand D. Trekhaakkogel inklappen WAARSCHUWINGEN Houd uw handen weg van het kartelwiel, omdat deze tijdens het vergrendelen draait. 1. Steek de sleutel in het kartelwiel en draai deze rechtsom om hem te ontgrendelen. 2.
Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de opslagstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. Het vergrendelingsproces is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan. 1.
Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de werkstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. De vergrendelingsprocedure is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan.
Tips voor het rijden INRIJDEN LET OP De motor kan beschadigd raken als water het luchtfilter binnendringt. Banden WAARSCHUWING In noodsituaties kan de auto met een maximumsnelheid van 10 km/u (6 mph) door water met een maximale diepte van 200 mm (8") rijden. Tijdens rijden door stromend water moet extra worden opgelet. Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer. Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen.
Tips voor het rijden WAARSCHUWINGEN Gebruik uitsluitend vloermatten die zijn ontworpen om te passen in de voetruimte van uw auto. Gebruik uitsluitend vloermatten die het gebied rondom de pedalen vrijlaten. Gebruik uitsluitend vloermatten die stevig bevestigd zijn aan bevestigingspennen zodat ze niet van hun plaats kunnen schuiven en ze de pedaalbediening niet hinderen of anderszins de bediening van de auto kunnen hinderen.
Wat te doen bij pech EERSTEHULPSET In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een EHBO doos op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). GEVARENDRIEHOEK In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een gevarendriehoek op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147).
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in het motorcompartiment 2. Verwijder het paneel. 3. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 4. Laat de zekeringenkastafdekking zakken en trek deze naar u toe. 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Centrale zekeringenkast Zekeringenkast achterin Alle modelvarianten Maak de klemmen los en verwijder het deksel. 1. Knijp in de klemmen om de afdekking los te maken.
Zekeringen EEN ZEKERING VERVANGEN LET OP Breng een vervangingszekering met hetzelfde vermogen aan als van de verwijderde zekering. WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren. N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering herkennen aan de gebroken smeltdraad. N.B.
Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in motorruimte Zekering Amperage F1 10 Transmissieregelmodule (AWF21) Beveiligde circuits F1 15 Transmissieregelmodule (MPS6) F2 5 Voorgloeicontrole (dieselmotoren) 234 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F2 5 Controlefunctie gloeibougie verdamper (2.0L DuratorqTDCi Ftage V en 2.2L Duratorq-TDCi Fase V) F3 70 F3 1 Koelventilator - dubbele ventilator (2.3L Duratec-HE en 2.2L Duratorq-TDCi met automatische transmissie) 80 1 Elektrohydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (1.6L EcoBoost SCTi, 2.0L EcoBoost SCTi, 1.6L DuratorqTDCi Fase V en 2.0L Duratorq-TDCi Fase V) F4 60 Gloeibougies F5 60 Koelventilator (1.6L Duratorq-TDCi, 2.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F9 7,5 Ontluchtingsklep, TMAF-sensor, actieve afsluitklep radiateurgrille, omloopklep, relaisspoel, extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi) F10 10 Motorregelmodule (2.0L Duratorq-TDCi) F10 7,5 Extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi) F11 10 PCV-klep, VCV-klep, sensor water-in-brandstof, sonische ontluchtklep, wervelregelklep, variabele inlaatklep, EGR-klep, IVVT-olieregelklep (motorregeling). T.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F15 40 Startmotorrelais F16 80 Extra verwarming dieselmotor (PTC) F17 60 Voeding A centrale zekeringenkast F18 60 Voeding B centrale zekeringenkast F19 60 Voeding C zekeringenkast achterin F20 60 Voeding D zekeringenkast achterin F21 30 VQM/niet-VQM: Instrumentengroep/Audio/AC/FLR F22 30 Ruitenwissermodule F23 25 Verwarmde achterruit F24 30 Koplampsproeiers F25 30 Kleppen van ABS F26 40 Pomp van ABS F27 25 Standverwarm
Zekeringen 1 Zekering Amperage Beveiligde circuits F41 20 Instrumentenpaneel F42 5 Instrumentengroep F43 15 Module audio/BVC / module DAB F44 5 Automatische AC / handmatige AC F45 5 FLR (start/stop) Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
Zekeringen A Stuur links B Stuur rechts Zekering Amperage Beveiligde circuits F1 7,5 F2 5 Instrumentengroep Stuurwielmodule F3 10 Interieurverlichting F4 5 Startblokkeringssysteem F5 7,5 F6 5 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Regensensor F7 20 Aansteker F8 10 Voeding brandstofvulklep ontgrendelen F9 15 Ruitensproeiers, achter F10 15 Ruitensproeiers, voor F11 10 Voeding bagageruimte ontgrendelen F12 10 Voeding brandstofvulklep vergrendelen F13 20 Brandstofpomp F13
Zekeringen Zekering Amperage F22 5 F23 20 F24 5 Beveiligde circuits Remlichtschakelaar Zonnedak Voeding klimaatregelmodule en stuurkolomeenheid Zekeringenkast achterin 240 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA3 25 Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) FA4 25 Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) FA6 15 Extra elektrische aansluiting FA7 5 Relaisspoelen
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FC2 30 Elektrische parkeerrem (EPB) FC3 30 Elektrische parkeerrem (EPB) FC4 10 Airconditioning, achter FC5 20 Sleutelloos voertuig FC6 20 Aanjager airconditioning, achter FC7 5 FC8 7,5 Entertainment-systeem achterin/CD-wisselaar Module stoelgeheugen FC9 20 Versterker van geluidsinstallatie FC10 10 Sony audiophile FC11 – Wordt niet gebruikt FC12 – Wordt niet gebruikt 242 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, V
Bergen van de auto Sleepoog, voor SLEEPPUNTEN Locatie sleepoog Sleepoog, achter Het afneembare sleepoog bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer achter de voorstoelen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). Het sleepoog moet altijd in de auto worden meegenomen. Sleepoog aanbrengen A LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het vast te zetten. Zorg ervoor dat het sleepoog volledig wordt vastgezet.
Bergen van de auto AUTO OP VIER WIELEN SLEPEN LET OP Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek. Alle modelvarianten WAARSCHUWINGEN Zet het contact aan wanneer uw auto wordt gesleept. Bij afgezet contact treedt het stuurslot in werking en werken de richtingaanwijzers en de remlichten niet. Sleep uw wagen niet achterwaarts. Zet de versnellingsbak in neutraal wanneer uw auto wordt gesleept. Voertuigen met 2.
Onderhoud Dagelijkse controles ALGEMENE INFORMATIE • • • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN Motorkap openen Open de motorkap en ondersteun hem met de steunstang. Motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 264). A Zekeringenkast in motorruimte.
Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 257). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 256). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). B Motorolievuldop .
Onderhoud 1 H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 257). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 256). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4) A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).
Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 258). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 257). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 256). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd.
Onderhoud F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 258). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 257). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 256). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning.
Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 264). A Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 232). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 258). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). I Reservoir stuurbekrachtiging.
Onderhoud A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). D Accu. Zie Starten via starthulp (bladzijde 264). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 234).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 256). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 257). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 264). E Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 232).
Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) A MIN B MAX OLIEPEILSTAAF - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4) OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)/2,3 L DURATEC-HE (MI4) A MIN B MAX OLIEPEILSTAAF - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL /2,0 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL /2,2 L DURATORQTDCI (DW) DIESEL A MIN B MAX 255 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013 A MIN B MAX
Onderhoud Verwijder de vuldop. MOTOROLIE CONTROLEREN WAARSCHUWING LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Gebruik geen additieven of andere smeermiddelen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze de motor beschadigen. N.B.: Neem onmiddellijk gemorste olie op met een absorberende doek. N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren bereikt zijn normale waarden na ongeveer 5000 kilometer. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie.
Onderhoud Bijvullen CONTROLE VLOEISTOFPEIL KOPPELING EN REMSYSTEEM WAARSCHUWINGEN Vul alleen bij wanneer de motor koud is. Wacht wanneer de motor heet is tien minuten om de motor te laten afkoelen. WAARSCHUWINGEN Het gebruik van een andere vloeistof dan de aanbevolen remvloeistof kan de werking van het remsysteem reduceren en voldoet niet aan de prestatiestandaard van Ford. Verwijder de vuldop niet bij draaiende motor. Verwijder de vuldop niet wanneer de motor heet is. Laat de motor eerst afkoelen.
Onderhoud RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. Gebruik voor het bijvullen een mengsel van sproeiervloeistof en water om bevriezing bij koude weersomstandigheden te voorkomen en het reinigende effect te verbeteren.
Onderhoud Specificatie Viscositeitsgraad WSS-M6C65-A2 of ISO 4925 klasse 6 - Motorcraft of Ford DOT 4 LV High Performance remvloeistof WSS-M2C204-A2 - Ford stuurbekrachtigingsvloeistof Item Remvloeistof Stuurbekrachtigingsvloeistof Aanbevolen vloeistof Uw auto is ontworpen voor gebruik van Castrol en Ford motorolie voor een gunstig brandstofverbruik met behoud van de duurzaamheid van de motor.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.0L Duratec-HE Koelsysteem 6,2 (1,4) 2.0L EcoBoost SCTi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 5,4 (1,2) 2.0L EcoBoost SCTi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,1 (1,1) 2.0L EcoBoost SCTi Koelsysteem 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,3 (1,0) 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto Lichtmetalen velgen en wieldeksels zijn voorzien van een blanke laklaag. Om de goede staat van de velgen en wieldeksels te behouden wordt het volgende aangeraden: • • • REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO Veiligheidsgordels Wekelijks reinigen met behulp van de aanbevolen wielen- en bandenreiniger. Een spons gebruiken om zware afzettingen (vuil en remmenstof) te verwijderen. Grondig afspoelen met een hogedrukspuit nadat de reinigingsprocedure is voltooid.
Verzorging van de auto KLEINE LAKSCHADE REPAREREN LET OP Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk onschadelijke substanties van het lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen van vogels, boomsappen, dode insecten, teervlekken, wegenzout en industriële neerslag). Lakbeschadigingen door steenslag of kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een grote keuze aan producten. Lees en volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant op.
Accu van de auto Hulpstartkabels aansluiten STARTEN VIA STARTHULP WAARSCHUWING Gebruik brandstofleidingen, motorafdekkingen of inlaatspruitstuk nooit als massapunten. LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar. Gebruik altijd hulpstartkabels met geïsoleerde klemmen en een voldoende dikke kern. Koppel de ontladen accu niet los van de elektrische installatie van de auto. 1.
Accu van de auto AANSLUITPUNTEN VAN DE ACCU LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu. Zorg ervoor dat de kabels niet met draaiende onderdelen en onderdelen van het brandstoftoevoersysteem in aanraking kunnen komen. Motor starten 1. Start de motor van auto B en laat deze met een matig hoog toerental draaien. 2. Start de motor van auto A. 3. Laat beide motoren minimaal drie minuten draaien alvorens de kabels los te koppelen.
Velgen en banden Het verdient aanbeveling een hydraulische garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de zomerbanden door winterbanden vervangt. ALGEMENE INFORMATIE LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. Kriksteunpunten WAARSCHUWING U mag nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en de auto plaatsen.
Velgen en banden Uitvoeringen met zijskirts Steek de hefplaat door de opening aan de onderzijde van de skirt. Een wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto zodanig dat u noch het verkeer hinder ondervinden of gevaar lopen. Zet een gevarendriehoek neer. Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. Zorg ervoor dat de auto met de wielen in de rechtuitstand op een stevige, vlakke ondergrond staat. Schakel het contact uit en schakel de parkeerrem in.
Velgen en banden 3. Draai de wielmoeren een slag los. 4. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 5. Verwijder de wielmoeren en het wiel. WAARSCHUWINGEN Let erop dat bij richting gebonden banden de pijlen in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel moet worden gemonteerd waarvan de pijlen tegengesteld aan de draairichting wijzen, laat dan de band zo spoedig mogelijk door een deskundige in de juiste richting monteren.
Velgen en banden 7. Druk de naafdop of het wieldeksel met de bal van uw hand vast. WAARSCHUWING Laat het aanhaalmoment van de wielmoeren en de bandenspanning zo spoedig mogelijk controleren. SET TIJDELIJKE MOBILITEIT Deze auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar met een bandenreparatieset, die kan worden gebruikt voor het repareren van één lekke band. De bandenreparatieset bevindt zich in de bergruimte onder de vloer. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). 3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan.
Velgen en banden Met de bandenreparatieset kunt u de meeste gaatjes dichten [tot een diameter van zes millimeter], waarna u tijdelijk verder kunt rijden. • Let op het volgende bij het gebruik van de set: • • • • • • Rijd voorzichtig en maak geen plotselinge stuurbewegingen, vooral wanneer de auto zwaar is beladen of tijdens het rijden met een aanhanger.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Het afdichtmiddel bevat natuurlijk latex. Voorkom contact met huid, ogen of kleding. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. Wanneer de bandenspanning binnen zeven minuten lager wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de band ernstig zijn beschadigd, waardoor een tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk geval uw reis niet met deze band.
Velgen en banden 2. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel. Het label mag niets belangrijks aan het oog onttrekken. 3. Haal de slang C en de stekker met kabel G uit de set. 4. Draai de oranje dop D en de flessendop J los. 5. Draai de fles afdichtmiddel K stevig rechtsom in de flessenhouder E. 6. Draai het ventieldopje van de beschadigde band eraf. 7.
Velgen en banden 5. Controleer de bandenspanning nogmaals met de drukmeter F. Wanneer de spanning te hoog is, laat dan de spanning afnemen met behulp van de aflaatklep B. 6. Zodra u de band op de juiste spanning hebt gebracht: zet de compressorschakelaar H in de stand 0, trek de stekker G uit de contactdoos, draai de slang C los, draai het ventieldopje vast en breng de beschermdop A weer aan. 7. Laat de fles afdichtmiddel K in de flessenhouder E zitten en bewaar de set veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
Velgen en banden Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) GEBRUIK VAN WINTERBANDEN Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) kunnen een wat ongebruikelijke rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan worden verminderd door het aandrijfregelsysteem (traction control) uit te schakelen. Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 178). LET OP Controleer of u de velgen met de winterbanden met het correcte type wielmoeren hebt bevestigd.
Velgen en banden N.B.: Als u banden aanbrengt zonder bewakingssensoren, dan wordt een bericht in de display weergegeven. Zie Infoberichten (bladzijde 107). Bevestig dit bericht om het systeem te deactiveren. 3. Selecteer Band. spann met de op- en neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten.
Velgen en banden TECHNISCHE SPECIFICATIE Aanhaalmoment wielmoeren Velgtype Nm (Ib-ft) Alle 170 (125) Bandenspanning (koude banden) Tot 160 km/u Normale belasting Uitvoering * Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) Bandenmaat 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L EcoBoost SCTi (MI4), 1.
Velgen en banden Snelheid continu hoger dan 160 km/u (100 mph) Normale belasting Uitvoering Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) Bandenmaat 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V en 2.0L Duratorq-TDCi (DW) 215/60 R 16 2,5 (36) 2,4 (35) 2,7 (39) 3,1 (45) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V en 2.
Voertuigidentificatie N.B.: Het ontwerp van het identificatieplaatje kan afwijken van het getoonde plaatje. VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE N.B.: De informatie op het identificatieplaatje is afhankelijk van de vereisten per land.
Voertuigidentificatie CHASSISNUMMER Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Inhouden en specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de auto S-MAX Beschrijving van afmeting Afmeting in mm Maximale lengte - zonder bumper-stylingset 4772 (187,9) Maximale lengte - met bumper-stylingset 4801 (189) Totale breedte inclusief buitenspiegels 2154 (84,8) Totale hoogte - EC rijklaargewicht 1620 - 1660 (63.8 - 65.
Inhouden en specificaties Afstanden trekhaak S-MAX Punt Beschrijving van afmeting A Bumper – achterzijde trekhaakkogel Afmeting in mm 102 (4) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 079 (42,48) D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,2) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,5) 281 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013 16 (0,63)
Inhouden en specificaties Punt Beschrijving van afmeting Afmeting in mm F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 363 (14,29) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 424 (16,69) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 636 (25,04) Galaxy 282 Galaxy/S-MAX (CA1) Vehicles Built From: 20-08-2012, Vehicles Built Up To: 31-12-2013
Inhouden en specificaties Punt Beschrijving van afmeting Afmeting in mm A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 101 (3,98) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63) C Hart wiel – hart trekhaakkogel D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,2) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,5) F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 412 (16,22) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 473 (18,62) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 685 (26,97) 1128 (44,41) 283 Gala
Inleiding audio-installatie Labels op het audiotoestel BELANGRIJKE AUDIOINFORMATIE WAARSCHUWINGEN Door technische verschillen kunnen opneembare CD’s (CD-R's) en opnieuw beschrijfbare CD’s (CD-RW's) mogelijk niet correct functioneren. Op deze toestellen kunnen CD's worden afgespeeld die aan de International Red Book standaard audiospecificatie voldoen. CD’s met kopieerbeveiliging van sommige fabrikanten voldoen niet aan deze standaard; het correct afspelen ervan kan dan ook niet worden gegarandeerd.
Overzicht audio-installatie 6000CD A CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 301). B Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 291). C CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 304). D Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 289). A Verkeersberichten. Zie Regeling functie verkeersinformatie (bladzijde 294). F Map omhoog. G Map omlaag. H Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 310). I Informatie. Zie MP3 weergave-opties (bladzijde 305).
Overzicht audio-installatie O Lage- en hoge-tonenregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 291). Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling (bladzijde 291). P Radio en golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 293). Q Extra ingang en CD selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 307). Zie CD-speler (bladzijde 301). Sony CD en Sony CD DAB A Scannen. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 296).
Overzicht audio-installatie J Aan/uit-regeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 291). K Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling (bladzijde 291). L Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 310). M Volumeregeling, navigatietoetsen en keuzetoets. N Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 310). O Toonregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 291). P Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 310). Q Radio en golfband selecteren.
Beveiliging van uw audio-installatie BEVEILIGINGSCODE ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE Elk toestel bevat een unieke code die moet worden ingevoerd voordat het toestel kan worden gebruikt. Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de unieke code toegestaan, met verschillende consequenties indien u een fout maakt. Is de accu losgekoppeld of is het toestel uit de auto verwijderd geweest, dan moet de code opnieuw worden ingevoerd voordat het toestel kan worden gebruikt.
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding 12/24 uurs modus TIJD EN DATUM VAN DE AUDIO-INSTALLATIE INSTELLEN 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat het 12/24 symbool in het display verschijnt. 2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gewenste instelling te kiezen. 3. Druk enkele malen op de MENU toets of laat het menu de functie afbreken om uw selectie te bevestigen. 6000CD Datum en tijd veranderen Druk op de CLOCK toets om de datum en tijd weer te geven. N.B.
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding 3. Druk op de linker of rechter navigatietoets om de gewenste instelling te selecteren. 4. Druk op de MENU toets of de toets tussen de navigatietoetsen om uw selectie te bevestigen.
Werking van de audio-installatie 1. Druk eenmaal op de TONE knop voor de instelling bass, tweemaal voor middle of driemaal voor treble. 2. Gebruik de navigatietoets opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gewenste aanpassingen door te voeren. AAN/UIT TOETS Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het toestel nog een uur nadat het contact is afgezet worden gebruikt. Na een uur schakelt het radiotoestel automatisch uit.
Werking van de audio-installatie van de bedieningstoetsen gekozen kunnen worden. Druk op de MENU toets voor functies op het eerste niveau, of op de MENU toets en houd deze ingedrukt voor functies op het tweede niveau (niet leverbaar op Sony of Sony DAB toestellen).
Werking van de audio-installatie Menufuncties Tijdens radio-ontvangst AVC Tijdens het afspelen van een CD 1 AVC 2 1 2 AF AF TA volume TA volume Lokale of algemene verkeersberichten Lokale of algemene verkeersberichten Regionaal AAN/UIT Shuffle - Herhalen - Comp AAN/UIT 3 3 N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel of het voertuig. * Automatische volumeregeling. 2 Alternatieve frequenties. 3 Verkeersberichten. 1.
Werking van de audio-installatie Verkeersberichten inschakelen Druk op de RADIO toets om een keuze uit de beschikbare golfbanden te maken. Voordat u verkeersberichten kunt ontvangen, moet u op de TA toets drukken. TA-D dan wel TA-L wordt in het display weergegeven om aan te geven dat de functie is ingeschakeld. AUTOSTORE TOETS N.B.: Met deze functie worden de eerder onder Autostore opgeslagen voorkeuzestations overschreven.
Werking van de audio-installatie Indien een radiostation wordt gekozen of met behulp van de voorkeuzetoetsen wordt opgeroepen dat geen verkeersinformatie uitzendt, dan blijft het toestel op dat radiostation afgestemd tenzij TA uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld wordt. Sony CD 1. Druk op de MENU toets en gebruik de opwaarts of neerwaarts navigatietoets om de TA display te selecteren. 2. Druk op de linker of rechter navigatietoets om de gewenste instelling te selecteren. 3.
Werking van de audio-installatie N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA drukt, worden alle berichten uitgeschakeld. Sony CD Kies een golfband en druk kort op de navigatietoets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken. Het toestel stopt bij het eerste radiostation dat in de door u gekozen richting wordt gevonden. STATION AFSTEMTOETSEN DAB-service linking N.B.: De DAB-service linking is standaard uitgeschakeld. Handmatig afstemmen 6000CD N.B.
Werking van de audio-installatie 6000CD 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat SCAN in het display wordt weergegeven. 2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gekozen golfband omhoog of omlaag af te zoeken. 3. Afhankelijk van het audiotoestel drukt u op de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken of op de MENU toets om verder te luisteren naar een radiostation. Sony en Sony DAB 1. Druk op de SCAN toets. SCAN knippert of SCANNING wordt in het display weergegeven. 2.
Menu's audio-installatie DSP-instellingen wijzigen AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING 1. Druk eenmaal op de DSP toets voor bezette zitplaatsen en tweemaal voor de equalizer. Positie van onderdeel: Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 285). 2. Gebruik de navigatietoets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gewenste instelling te kiezen. 3. Druk op de toets tussen de navigatietoetsen om uw keuze te bevestigen.
Menu's audio-installatie Sony en Sony DAB Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar alternatieve frequenties gezocht wanneer op een voorkeuzetoets wordt gedrukt. 1. Druk kort op de MENU toets. 2. Gebruik de navigatietoets omhoog of omlaag om CLIP te selecteren. 3. Druk enkele malen op de MENU toets of laat het systeem de functie afbreken om uw selectie te bevestigen.
Menu's audio-installatie een aantal kleinere regionale netwerken, die bijvoorbeeld in grotere plaatsen of steden zijn gevestigd. Wanneer het netwerk niet in regionale zenders wordt opgesplitst, zendt het complete netwerk hetzelfde programma uit. NIEUWSBERICHTEN Sommige radiotoestellen onderbreken de normale ontvangst voor nieuwsberichten van radiostations op de FM band of RDS of EON geschakelde stations op dezelfde wijze als bij verkeersberichten.
CD-speler Sony en Sony DAB CD'S AANBRENGEN 1. Druk eenmaal op de navigatietoets voor opwaarts zoeken om naar het volgende nummer te gaan of druk er meerdere malen op om naar daaropvolgende nummers te gaan. 2. Druk eenmaal op de navigatietoets voor neerwaarts zoeken om het huidige nummer te herhalen. Wanneer binnen twee seconden vanaf het begin van een nummer op deze toets wordt gedrukt, dan wordt het vorige nummer gekozen. 3.
CD-speler 6. Herhaal stap vier en vijf om de resterende CD's te verwijderen. 7. Breng het magazijn in de door de pijl aangegeven richting aan. Er is een duidelijke klik hoorbaar ter bevestiging van correct laden. 8. Sluit het portier. CD AFSPELEN N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het nummer en de tijd die is verstreken sinds de start van het nummer in het display weergegeven. Open het portier. Druk de toets. Verwijder het magazijn. Breng in elke sleuf een CD met het label naar boven gekeerd aan.
CD-speler Sony en Sony DAB Sony CD en Sony CD DAB Druk op de linker of rechter navigatietoets en houd deze ingedrukt om voorwaarts of achterwaarts te zoeken binnen de nummers van de CD. 1. Druk op de MENU toets. 2. Scroll met de navigatietoets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken door het display totdat SHUFFLE in het display wordt weergegeven. 3. Gebruik de linker of de rechter navigatietoets om de functie in- of uit te schakelen.
CD-speler 4. Gebruik de linker of de rechter navigatietoets om de functie in- of uit te schakelen. 5. Druk op de MENU toets of de toets tussen de navigatietoetsen om uw selectie te bevestigen. CD'S UITWERPEN N.B.: De radio-ontvangst wordt automatisch hervat wanneer op de toets EJECT wordt gedrukt. N.B.: Wanneer onbedoeld op de EJECT toets wordt gedrukt, kunt u het uitwerpen annuleren door nogmaals op de toets te drukken.
CD-speler Een multi session CD afspelen 3. Kies met behulp van de linker of rechter navigatietoetsen REPEAT TRACK of REPEAT OFF. 4. Druk op de MENU toets om uw keuze te bevestigen. De normale afspeelvolgorde bij CD’s met meerdere mappen is eerst de nummers in de bovenliggende map, dan de nummers in de eerste onderliggende map, vervolgens de nummers in de tweede onderliggende map, etc.
CD-speler Opties weergave CD tekst Wanneer een audio CD met CD tekst wordt afgespeeld, kan een beperkte hoeveelheid informatie, die aan elk nummer is toegevoegd, worden weergegeven. Deze informatie omvat meestal: • • • De naam van de CD De naam van de artiest De naam van het nummer. N.B.: Deze display-opties kunnen op dezelfde wijze worden gekozen als bij MP3 CD’s. NO DISC NAME of NO TRACK NAME wordt weergegeven in de display als geen informatie is gecodeerd.
Ingangsaansluiting (AUX IN) N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het afspelen van een extra apparaat het volume daarvan hoog. Hierdoor worden storingen gereduceerd wanneer het apparaat wordt aangesloten op de aansluiting voor de sigarenaansteker in de auto. Via de extra ingang (AUX IN), indien aanwezig, kan een extra apparaat zoals een MP3-speler op het audiotoestel van de auto worden aangesloten. Het geluid kan via de autoluidsprekers worden weergegeven.
Storingen verhelpen audio-installatie Display van het audiotoestel Remedie CD ERROR PLEASE CHECK CD CDC ERROR Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is, reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 304). Zie CD's aanbrengen (bladzijde 301).
Storingen verhelpen audio-installatie Display van het audiotoestel Remedie LOCKED Bericht dat aangeeft dat de systeembeveiliging het toestel heeft geblokkeerd nadat herhaaldelijk onjuiste Keycodes zijn ingegeven. Neem contact op met uw Ford dealer. KEYCODE.... ENTER KEYCODE.... INCORRECT Bericht dat u vraagt, de Keycode in te geven. Zie Beveiligingscode invoeren (bladzijde 288). Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 288).
Telefoon ALGEMENE INFORMATIE SETUP BLUETOOTH Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Telefoons bedienen Er kunnen maximaal zes Bluetooth apparaten aan het systeem in de auto worden gekoppeld. In dit hoofdstuk worden de functies en eigenschappen van het handsfree systeem voor de Bluetooth mobiele telefoon beschreven. N.B.
Telefoon 3. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon. Wanneer geen codenummer wordt weergegeven op de display, voer dan het Bluetooth PIN nummer 0000 in met behulp van de toetsen van de telefoon. Voer nu het op de voertuigdisplay weergegeven Bluetooth PIN-nummer in. 4. Als de mobiele telefoon om goedkeuring van de automatische verbinding vraagt, selecteer dan JA. Telefoon Mobiel Thuis Kantoor Fax N.B.
Telefoon Telefoons die in het systeem zijn opgeslagen zijn met behulp van de telefoonlijst op de audiounit toegankelijk. GEBRUIK MAKEN VAN DE TELEFOON - AUTO'S ZONDER: NAVIGATIESYSTEEM N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth apparaten zijn gekoppeld, moet er één worden ontkoppeld om een nieuw apparaat te kunnen koppelen. In dit hoofdstuk worden de telefoonfuncties van de audio-unit beschreven. N.B.
Telefoon 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het geselecteerde telefoonnummer te bellen. Een gesprek beëindigen Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek - Sony radio Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. Gesprekken kunnen worden beëindigd door op de toets 'weigeren' te drukken. U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek.
Telefoon 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het telefoonnummer te kiezen. Een tweede inkomend gesprek weigeren Een tweede inkomend gesprek kan worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een tweede inkomend gesprek weigeren door op de toets CD of de toets AM/FM te drukken. Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2.
Telefoon Met behulp van het menu op de audio-unit Een gekoppelde telefoon ontkoppelen - Sony radio N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. 1. 2. 3. 4. 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. Druk op de MENU toets op de audio-unit. Selecteer de ACTIVE PHONE optie op de audio-unit.
Telefoon Een gesprek beëindigen Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Gesprekken kunt u beëindigen door op de toets BEËINDIGEN, de toets MODE op de afstandsbediening of de toets AAN/UIT op het navigatiesysteem te drukken. Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets MODE op de afstandsbediening of de toets PHONE op het apparaat te drukken of door de optie AANNEMEN in het menu te gebruiken. Een nummer herhalen 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2.
Telefoon 2. Selecteer met behulp van de optie BT-INSTELLINGEN in het menu de actvieve telefoon in de lijst. Actieve telefoon afmelden Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN in het menu. 3. Selecteer de AFMELDEN optie in het menu. 4. Selecteer de telefoon in de lijst.
Spraaksturing Reactie van het systeem WERKING Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Probeer geen nieuwe commando's te geven voordat u de piep hebt gehoord. Het spraakbesturingssysteem herhaalt elk gesproken commando.
Spraaksturing Short cuts Druk de toets opnieuw in om de spraakbesturing uit te schakelen. Er zijn een aantal gesproken woorden (short cuts) mogelijk, waarmee u enkele functies van de auto kunt regelen zonder het complete commandomenu te hoeven volgen. Dit zijn: • • • • • • Spraaklabel Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan).
Spraaksturing "CD PLAYER" ** "SHUFFLE FOLDER" "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt 1 "CD PLAYER" Systeem antwoordt "CD PLAYER" 2 "TRACK NUMBER PLEASE" "TRACK" 3 "" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing CD-wisselaar beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht Het onderstaande overzicht toont de "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" * "DISC" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" "TRACK NUMBER PLEASE" 3 "" * "TRACK " ** * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245) Shuffle CD Random afspelen binnen de CD-inhoud instellen.
Spraaksturing "RADIO" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" 3 "" "FM FREQUENCY PLEASE" "TUNE " * * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd. Raadpleeg onderstaande voor representatieve voorbeelden.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "TUNE NAME" 3 "" "NAME PLEASE" * "TUNE " * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "RADIO DIRECTORY DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Afspelen Met deze functie schakelt de audiobron over op de radiomodus.
Spraaksturing Externe apparaten - USB Overzicht Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een extern USB-apparaat dat op de audiounit kan worden aangesloten. Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" 4 "TRACK NUMBER PLEASE" "TRACK " * "" * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 337). iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Spraaksturing het systeem van de auto opgeslagen en niet in dat van uw telefoon. COMMANDO’S TELEFOON Telefoon Overzicht Met uw telefoonsysteem kunt u een extra telefoonboek aanleggen. De opgeslagen nummers kunnen met behulp van Voice Control worden gekozen. Telefoonnummers, die met behulp van Voice Control zijn opgeslagen, worden in Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DIAL NUMBER" "NUMBER PLEASE" 3 "" " CONTINUE?" 4 * "DIAL" "DIALLING" "CORRECTION" " CONTINUE?" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers. Stappen Gebruiker zegt 1 "TELEFOON" 2 "MOBILE NAME" Systeem antwoordt "TELEFOON" "MOBILE NAME" "" * * Kan als short cut worden gebruikt. N.B.
Spraaksturing Een telefoonboek aanleggen opgeslagen met het commando "STORE NAME". Deze functie kan worden gebruikt voor het kiezen van een nummer door de naam in plaats van het complete telefoonnummer uit te spreken.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S NAVIGATIESYSTEEM Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Raadpleeg de afzonderlijke handleiding van het navigatiesysteem voor meer informatie over de commandomenu's.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "FAN" "FAN SPEED PLEASE" "MINIMUM" "FAN MINIMUM" 3 "" "FAN " "MAXIMUM" "FAN MAXIMUM" a * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "" of "" "TEMPERATURE " "MAXIMUM" "TEMPERATURE MAXIMUM" * Kan als short cut worden gebruikt. Automatische functie Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "AUTO MODE" "AUTO MODE" * * Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
Verbinding N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de bestanden van het externe apparaat variëren afhankelijk van factoren zoals de bestandsstructuur, de grootte van het bestand en de inhoud van het apparaat. ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden.
Verbinding Audiobestanden moeten worden gemaakt in .mp3 formaat. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. WAARSCHUWING Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren.
Verbinding EXTERN APPARAAT AANSLUITEN - AUTO'S MET: BLUETOOTH USB-APPARAAT GEBRUIKEN Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. Bluetooth audio-apparaat aansluiten USB-apparaat is de actieve bron LET OP Omdat er verschillende standaarden bestaan, kunnen fabrikanten een groot aantal profielen in hun Bluetooth apparaten implementeren.
Verbinding Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding • • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. Pictogrammen aan de linkerzijde van de nummer-/maptekst geven het type bestand/map aan. Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. IPOD GEBRUIKEN Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. iPod is de actieve bron Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Verbinding De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de radiodisplay. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding • • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. Een pictogram aan de linkerzijde geeft het type van de op dit moment weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Gebruik voor het navigeren door de inhoud van de iPod de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Introductie navigatie RIJVEILIGHEID WAARSCHUWINGEN Het systeem levert informatie waarmee u veilig en snel uw bestemming kunt bereiken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het systeem alleen bij stilstaande wagen programmeren. Het systeem biedt geen hulp met betrekking tot stopborden, verkeerslichten of wegwerkzaamheden en biedt evenmin andere belangrijke veiligheidsinformatie. Gebruik het systeem niet voordat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bediening ervan.
Navigatiesysteem Micro SD-kaart installeren INTRODUCTIE LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. N.B.: Aan het versturen en ontvangen van tekstberichten zijn kosten verbonden. N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw telefoon voor alle telefoonfuncties en de werking van de functies. N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt op de gebruikershandleiding) op een veilige plaats. 1. Verwijder de micro SD-kaart uit de adapter. 2.
Navigatiesysteem 2. Schakel uw mobiele telefoon in en start de Ford Mobile Navigation. 3. Kies Selecteer navigatie. 4. Kies Adres. 5. Wijzig de route-opties indien nodig en start de routebegeleiding. 6. De bochtinformatie wordt weergegeven in de voertuigdisplay. De gesproken instructies zijn hoorbaar via de voertuigluidsprekers. N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige positie weer. 7. U kunt de applicatie verlaten en verder gaan met de routebegeleiding na het herstarten van de applicatie.
Bijlagen www.novero.com/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen Certificaat voor Verenigde Arabische Emiraten TYPEGOEDKEURINGEN EU-verklaring Valeo verklaart hierbij dat dit korte bereik-apparaat voldoet aan de noodzakelijke vereisten en andere relevante bepalingen in Directive 1999/5/EC.
Bijlagen ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT WAARSCHUWINGEN Monteer geen zender/ontvangers, microfoons, luidsprekers en dergelijke in het ontvouwbereik van de airbags. WAARSCHUWINGEN Uw auto is getest en gecertificeerd volgens de wetgeving betreffende elektromagnetische comptabiliteit (72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of andere geldende lokale vereisten). U dient ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft gemonteerd voldoet aan de betreffende lokale wetgeving.
Bijlagen Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 1 – 30 50 W 3, 4 30 – 54 50 W 1, 2, 3 68 – 87,5 50 W 1, 2, 3 142 – 176 50 W 1, 2, 3 380 – 512 50 W 1, 2, 3 806 – 940 10 W 1, 2, 3 1200 – 1400 10 W 1, 2, 3 1710 – 1885 10 W 1, 2, 3 1885 – 2025 10 W 1, 2, 3 N.B.: Controleer na het aanbrengen van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus.
Index 1 Adaptieve snelheidsregeling (ACC).......191 12 volt accu vervangen...............................265 Afneembare trekhaakkogel ....................225 Werking...................................................................191 Onderhoud...........................................................228 Rijden met een aanhanger.............................228 Trekhaakkogel inklappen................................226 Trekhaakkogel uitklappen...............................227 A Aan/uit toets........
Index Automatische klimaatregeling................122 Bagageverankeringspunten....................206 Aanjager.................................................................124 Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones)..............125 Airconditioning in- en uitschakelen.............124 Automatisch temperatuurregelsysteem inen uitschakelen...............................................125 Gerecirculeerde lucht........................................124 Luchtverdeling........
Index Bevestigingspunten voor lading..............215 Commando’s audio-unit ..........................319 De ladingsteun monteren................................218 Ladingsteunen monteren................................216 Verankeringspunten monteren......................217 Auxiliary ingang..................................................325 CD-speler...............................................................319 CD-wisselaar........................................................
Index Een benzinemotor starten........................155 Elektronische parkeerrem..........................174 Koude of warme motor....................................155 Stationair toerental na het starten..............156 Verzopen motor...................................................155 Koude of warme motor.....................................157 Automatische activering van de EPB voorkomen........................................................175 Automatisch inschakelen van de EPB........
Index G Geheugenfunctie..........................................149 Een opgeslagen stoelstand oproepen..........................................................150 Een stand in het geheugen opslaan............150 Geheugen opnieuw programmeren............150 Gebruik maken van de telefoon - Auto's met: Navigatiesysteem ...........................315 Actieve telefoon afmelden..............................317 Bellen......................................................................
Index Hondenrek.......................................................219 Infoberichten..................................................107 Hondenrek aanbrengen..................................220 Accu en laadsysteem.......................................109 Actief veersysteem............................................108 Actuele berichten bekijken.............................108 Airbag.....................................................................108 Alarmsignaal................................
Index Interieurverlichting........................................66 Meters................................................................88 Instapverlichting..................................................66 LED-interieurverlichting....................................66 Leeslampen...........................................................66 Verlichting make-up spiegels.........................68 Brandstofmeter....................................................90 Koelvloeistoftemperatuurmeter........
Index Oliepeilstaaf - 1,6L EcoBoost SCTi (Sigma)........................................................255 Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4)/2,3 l Duratec-HE (MI4)..............255 Oliepeilstaaf - 2,0 l EcoBoost SCTi (MI4)..............................................................255 Onderhoud.....................................................245 Parkeerrem......................................................173 Handrem aantrekken ........................................173 Handrem vrijzetten..
Index Regeling voor bergop rijden gebruiken......................................................180 Setup telefoon................................................311 Regionale modus (REG)...........................299 Een andere Bluetooth telefoon aanmelden........................................................311 Telefoonboek.........................................................311 Telefoonboekcategorieën.................................311 Van een telefoon een actieve telefoon maken...............
Index Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken......................................................318 Tijd en datum van de audio-installatie instellen........................................................289 Spraaklabel...........................................................319 Werking van het systeem................................318 6000CD................................................................289 Sony en Sony DAB............................................289 Spraaksturing...............
Index Velgen en banden.......................................266 Voertuigidentificatie...................................278 Voorkeuzetoetsen.......................................293 Voorruitsproeiers afstellen.........................55 Voorruitsproeiers............................................55 Voorruitwissers...............................................54 Algemene informatie.......................................266 Technische specificatie...................................
Index Waarschuwings- en indicatielampen..........................................90 Berichtenindicator...............................................92 Controlelamp 'Vorst'............................................91 Controlelamp elektrische parkeerrem (EPB)....................................................................91 Controlelamp grootlicht....................................92 Controlelampje Forward Alert.........................91 Controlelampje koplampen..............................
CG3533nl