FORD GALAXY / S-MAX Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding ....................................7 Overzicht van symbolen.................................7 Onderdelen en accessoires...........................7 Werking..............................................................49 Gecodeerde sleutels.....................................49 Immobilisatiesysteem inschakelen........49 Immobilisatiesysteem uitschakelen.......49 In één oogopslag In één oogopslag .........................................
Inhoudsopgave Adaptieve koplampen ................................66 Waarschuwingsknipperlichten.................67 Richtingaanwijzers.........................................67 Interieurverlichting........................................68 Een koplamp verwijderen...........................69 Gloeilampen vervangen...............................70 Gloeilampentabel..........................................78 Handmatig verstelbare stoelen...............133 Elektrisch verstelbare stoelen.................
Inhoudsopgave Motor uitschakelen......................................159 Motorblokverwarming ...............................159 Regeling voor bergop rijden Start/stop knop Werking............................................................182 Regeling voor bergop rijden gebruiken.....................................................182 Werking............................................................160 Start/stop knop gebruiken.......................
Inhoudsopgave Waarschuwing rijden buiten baan Onderhoud Algemene informatie.................................246 De motorkap openen en sluiten.............247 Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost SCTi (Sigma)............................................248 Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratec-HE (MI4)............................................................249 Overzicht motorruimte - 2,0 l EcoBoost SCTi (MI4).................................................
Inhoudsopgave Accu vervangen............................................266 Aansluitpunten van de accu ..................266 Werking van de audioinstallatie Aan/uit toets..................................................292 Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling........................................................292 Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling.............................292 Bediening van de audio-installatie.......292 Voorkeuzetoetsen.......................................
Inhoudsopgave Ingangsaansluiting (AUX IN) Bijlagen Typegoedkeuringen....................................350 Typegoedkeuringen....................................350 Typegoedkeuringen....................................350 Typegoedkeuringen.....................................351 Elektromagnetische compatibiliteit......352 Ingangsaansluiting (AUX IN)..................309 Storingen verhelpen audioinstallatie Storingen verhelpen audio-installatie.......................................
Inleiding OVER DEZE HANDLEIDING LET OP U riskeert beschadiging van uw auto wanneer u niet de instructies opvolgt waarop u door dit waarschuwingssymbool wordt geattendeerd. Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. We adviseren u, enige tijd te nemen om met uw auto kennis te maken door deze handleiding te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan en dat komt de veiligheid en het rijplezier ten goede.
Inleiding Originele Ford Onderdelen voldoen aan de strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten aanzien van pasvorm, afwerking en betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij staan in voor de laagst mogelijke reparatiekosten, inclusief onderdelen en arbeidsloon. Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de volgende onderdelen zichtbaar wanneer Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Inleiding Buitenspiegel E94717 E94716 Verlichting Ruit • • • • • • Achterruit Glazen dak Zijruiten Voorruit 9 Achterlichtunits Koplampen
Inleiding E94718 10
In één oogopslag Overzicht instrumentenpaneel - stuur links A B C D E W V U F T G S E74123 11 H R I Q J K P L M O N
In één oogopslag Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts N M P K L I O J Q H W C D V U E T F S G B A R E75798 A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 61). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 119). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 67). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 314). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 320).
In één oogopslag E Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 89). F Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 95). G Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 56). H Audiosysteem. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 286). H Navigatiecomputer. Zie afzonderlijke handleiding. I Schakelaar stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 180). Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 160).
In één oogopslag Elektrische kinderveiligheidssloten Auto ontgrendelen E78278 Trek een portierkruk uit om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen en het alarmsysteem uit te schakelen. E124779 Auto vergrendelen Zie Kindersloten (bladzijde 30). Keyless entry (sleutelloze toegang) E87384 E78276 Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passive key nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt.
In één oogopslag Automatisch wissen Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 45). Stuurwiel instellen A B WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. 2 C E70315 2 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in. 1 Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 56).
In één oogopslag Afhankelijk van het omgevingslicht gaan de koplampen automatisch aan en uit. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 61). Automatische grootlichtregeling E75184 WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Een handmatige deactivering kan nodig zijn indien het systeem het grootlicht niet inof uitschakelt.
In één oogopslag Elektrisch bedienbare ruiten Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 82). N.B.: Open de tegenovergestelde ruit enigszins om windgeluiden of schudden door windstoten te voorkomen wanneer één ruit open staat. Informatiesysteem dode hoek (BLIS) WAARSCHUWING Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 80). Gebruik het systeem niet als een vervanging voor de buiten- en binnenspiegels en het over de schouder kijken bij het veranderen van rijstrook.
In één oogopslag Informatiedisplays Aanbevolen instellingen voor koeling E131534 Open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant. Richt de middelste luchtroosters naar boven en de luchtroosters aan de zijkant op de zijruiten. E70499 Navigeer met de pijltjestoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. Aanbevolen instellingen voor verwarming Zie Infodisplays (bladzijde 95).
In één oogopslag Automatische klimaatregeling Houd de startknop twee seconden ingedrukt of druk er driemaal binnen drie seconden op. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 153). Dieselroetfilter (DPF) E70304 WAARSCHUWING Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de auto niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal.
In één oogopslag Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. Zie Tankklep (bladzijde 164). Handgeschakelde versnellingsbak A Achteruitversnelling inschakelen A E99067 E139202 Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit. Breng het vulpistool tot en met de eerste nok op het vulpistool A in. Laat het rusten op de afdekking van de vulbuis. Zie Handgeschakelde versnellingsbak (bladzijde 172).
S In één oogopslag E70529 E80836 P Parkeren R Achteruit N Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus Houd het rempedaal ingedrukt en druk de schakelaar in. Automatisch loszetten - loszetten bij het wegrijden (DAR) N.B.: Bij auto's met een automatische transmissie moet het bestuurdersportier worden gesloten en de veiligheidsgordel van de bestuurder worden vastgemaakt voordat het DAR werkt. Zie Automatische transmissie (bladzijde 172).
In één oogopslag Driver alert S-MAX WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Het systeem berekent een alertheidsscore die kan worden weergegeven in het informatiedisplay. Indien het systeem ontdekt dat u slaperig wordt of dat uw rijstijl verslechtert, geeft het systeem waarschuwingen. E99105 Zie Bestuurderswaarschuwing (bladzijde 202).
In één oogopslag De auto op vier wielen slepen LET OP Voor bepaalde motor- en transmissiecombinaties wordt aangeraden de auto niet te slepen met de aandrijfwielen op de grond. Zie Auto op vier wielen slepen (bladzijde 245).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Laat kinderen niet zonder toezicht in uw auto achter. Wanneer uw auto bij een aanrijding betrokken is geweest, dient u het kinderzitje door een hiertoe opgeleide monteur te laten controleren. N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. E133140 Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram, maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. LET OP Wanneer u een kinderzitje op de achterbank gebruikt, zorg dan dat het kinderzitje stevig tegen de stoel rust. De hoofdsteun moet wellicht worden opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 136).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger (Groep 3) WAARSCHUWINGEN kan worden gepositioneerd op de vloer van de opbergruimte (bijvoorbeeld vanwege de vorm of de lengte van de steunpoot), vervang dan het schuimrubberen vulstuk en de afdekking van de opbergruimte of kies een andere stoelpositie in de auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar achteren te verschuiven. Als het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moeilijk vast te zetten is zonder dat er speling overblijft, zet de rugleuning dan recht omhoog en zet de stoel in een hogere stand. Zie Handmatig verstelbare stoelen (bladzijde 133). Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 134). N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen UF Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Verankeringspunten bovenste gordel ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen E75531 3. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. E78298 Linkerzijde Draai linksom om te vergrendelen en rechtsom om te ontgrendelen. KINDERSLOTEN Rechterzijde Draai rechtsom om te vergrendelen en linksom om te ontgrendelen.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen E124779 31
Bescherming van inzittenden N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. WERKING Airbags Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden De zijairbags worden geactiveerd bij zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags worden in enkele milliseconden opgeblazen en stromen weer leeg zodra zij in contact komen met de lichamen van de inzittenden, waardoor zij bescherming bieden aan de omgeving van borst en schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij, het over de kop slaan van de auto, aanrijdingen van voren of van achteren worden de zijairbags niet geactiveerd.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels VEILIGHEIDSGORDELS VASTMAKEN WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 133). WAARSCHUWING Steek de slottong in het gordelslot tot een zachte klik hoorbaar is.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordel op tweede zitrij 1 2 3 E74125 E74127 Het oprolmechanisme van de veiligheidsgordel van de middelste achterstoel bevindt zich in het dak. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren wanneer deze te snel wordt uitgetrokken of wanneer de wagen op een helling staat. Veiligheidsgordel vastmaken: 1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
Bescherming van inzittenden Trek om de hoogte in te stellen de D-vormige ring uit en schuif het bevestigingspunt omhoog. Trek de D-vormige ring uit om het bevestigingspunt te laten zakken, houd de ontgrendelknop ingedrukt en schuif het bevestigingspunt naar beneden. N.B.: Door het stelmechanisme iets in te drukken terwijl u de knop indrukt komt het verstelmechanisme makkelijker los.
Bescherming van inzittenden GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS TIJDENS ZWANGERSCHAP E71313 Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren E68587 WAARSCHUWING WAARSCHUWING Wanneer u een kinderzitje op een stoel moet plaatsen, waarvoor zich een operationele airbag bevindt, laat dan een schakelaar monteren waarmee de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie.
Bescherming van inzittenden Airbag aan passagierszijde uitschakelen A B E71312 A Uitgeschakeld B Ingeschakeld Zet de schakelaar in stand A. Controleer bij het aanzetten van het contact, of de controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld gaat branden. Airbag aan passagierszijde inschakelen WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de airbag aan de passagierszijde is ingeschakeld wanneer zich geen kinderzitje op de passagiersstoel voorin bevindt. Zet de schakelaar in stand B.
Sleutels en afstandsbediening 3. Houd de sleutel in stand 0 en druk binnen 10 seconden op een willekeurige toets van de afstandsbediening. Via een signaal of LED ontvangt u bevestiging dat het programmeren is voltooid. N.B.: Tijdens deze fase kunnen meerdere afstandsbedieningen worden geprogrammeerd.
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 4. Draai de afstandsbediening om om de batterij te verwijderen. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar boven gekeerd. 6. Vervang het batterijkapje. Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad 1 2 E128809 2 1. Plaats een schroevendraaier op de afgebeelde positie en druk de klem voorzichtig in. 2. Druk de klem naar beneden om het batterijkapje te ontgrendelen. 1 1 E87964 1.
Sleutels en afstandsbediening 4 E119190 4. Steek de schroevendraaier voorzichtig in de afgebeelde positie om de afstandsbediening te openen. 5 E125860 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 5. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 6. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 7. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 8. Breng het sleutelblad aan.
Sloten Dubbele vergrendeling is een voorziening tegen diefstal die voorkomt dat personen de portieren van binnenuit kunnen ontgrendelen. U kunt de portieren alleen dubbel vergrendelen indien ze allemaal zijn gesloten. VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN LET OP Controleer of uw auto vergrendeld is voordat u deze onbeheerd achterlaat. Bevestiging van vergrendelen en ontgrendelen Centrale vergrendeling Wanneer u de portieren ontgrendelt, knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Sloten Portieren met de sleutel dubbel vergrendelen De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Draai de sleutel tweemaal binnen drie seconden in de stand vergrendelen om de portieren dubbel te vergrendelen.
Sloten Achterklep Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren Achterklep openen De ontgrendelfunctie kan zodanig worden geprogrammeerd dat alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld. Zie Programmeren van de afstandsbediening (bladzijde 39). CENTRALE VERGRENDELING U kunt ook bij afgezet contact de elektrisch bedienbare ruiten bedienen met behulp van de functie integraal openen en sluiten. E125429 Achterklep openen met de afstandsbediening N.B.
Sloten Integraal sluiten Uitvoeringen met keyless entry systeem Uitvoeringen zonder keyless entry systeem WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in noodgevallen onmiddellijk op een toets om de beweging te stoppen. E87384 WAARSCHUWING Sla het sluiten van de ruiten altijd gade. Druk in een noodsituatie op de knop op het bestuurdersportier om de beweging te stoppen. N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier.
Sloten Auto vergrendelen N.B.: Als er binnen een kort tijdsbestek herhaaldelijk aan de portierkrukken wordt getrokken zonder dat er een geldige passive key aanwezig is, wordt het systeem gedurende 30 seconden geblokkeerd. WAARSCHUWING De auto wordt niet automatisch vergrendeld. Indien er geen vergrendelknop wordt ingedrukt blijft de auto ontgrendeld. Het passive entry systeem werkt niet indien: • De frequenties van de passive key worden gestoord. • De batterij van de passive key leeg is. N.B.
Sloten Activeren van centraal vergrendelingssysteem en alarminstallatie: • Druk een vergrendeltoets eenmaal in. Dubbele vergrendeling, alarminstallatie en interieursensoren activeren: • Druk een vergrendeltoets tweemaal binnen drie seconden in. N.B.: Eenmaal geactiveerd, blijft de auto gedurende drie seconden vergrendeld. Hierdoor is het mogelijk een portierkruk uit te trekken om te controleren of de auto is vergrendeld.
Sloten Uitgeschakelde sleutels In de auto achtergebleven sleutels worden uitgeschakeld bij het vergrendelen van de auto. Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer worden gebruikt voor het aanzetten van het contact of het starten van de motor. Om deze passive keys opnieuw te kunnen gebruiken moeten ze opnieuw worden geactiveerd. Ontgrendel de auto met behulp van een passive key of de afstandsbediening om al uw passive keys te activeren.
Motorstartblokkering Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing. Het bericht Immobiliser active verschijnt bij het aanzetten van het contact op het informatiedisplay. Laat het immobilisatiesysteem onmiddellijk controleren. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. GECODEERDE SLEUTELS N.B.
Alarm Auto's met dakconsole WERKING Alarmsysteem Uw auto kan zijn uitgerust met één van de volgende alarmsystemen: • • • • Perimeter alarminstallatie. Perimeter alarminstallatie met interieursensoren. Categorie 1 alarm met interieursensoren en sirene met afzonderlijke accu. Categorie 1 alarm met interieursensors, sirene met afzonderlijke accu en kantelsensors. E131656 WAARSCHUWING De sensors mogen niet afgedekt zijn.
Alarm N.B.: Wanneer de auto met ingeschakeld alarm op een veerboot wordt geplaatst, moeten de hellingssensors worden uitgeschakeld door een gereduceerde beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor wordt voorkomen dat het alarmsignaal door de bewegingen in werking treedt. Bij volledige beveiliging worden de interieursensors en de kantelsensors geactiveerd bij het inschakelen van het alarm. N.B.
Alarm 3. Selecteer Alarm en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Gereduceerd of Voll. alarm. Wanneer u wenst dat dit telkens wordt gevraagd bij het uitschakelen van het contact, selecteer dan Vragen. 5. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. 6. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. Volledige of gereduceerde beveiliging selecteren N.B.
Alarm Uitvoeringen met keyless entry systeem N.B.: Voor keyless entry moet zich binnen het detectiegebied van dat portier een geldige passive key bevinden. Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 45). Perimeter alarminstallatie Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de portieren te ontgrendelen en zet het contact aan, of ontgrendel de portieren of de achterklep met de afstandsbediening.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN AUDIOBEDIENING WAARSCHUWING A E Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 133). B D C 2 E72288 2 1 A Volume hoger B Voorwaarts zoeken C Volume lager D Achterwaarts zoeken E Modus Modus Druk de modus toets in en houd deze ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS VOORRUITWISSERS D C LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. B Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers A B E70776 C E70315 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid VOORRUITSPROEIERS AFSTELLEN Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen. Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen. ACHTERRUITWISSERS EN SPROEIERS Wissen met intervallen KOPLAMPSPROEIERS Bij ingeschakelde koplampen werken de koplampsproeiers in combinatie met de voorruitsproeiers. N.B.: Om ervoor te zorgen de het ruitensproeierreservoir te snel leegraakt, werken de koplampsproeiers niet telkens wanneer de voorruitsproeiers in werking worden gesteld.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Zet het contact af en zet binnen drie seconden de ruitenwisserhendel in de stand A. Laat de hendel los wanneer de ruitenwissers in de onderhoudsstand staan. RUITENWISSERBLADEN VERVANGEN Voorruitwisserbladen Zet de ruitenwisserarmen omhoog. LET OP Zet om de ruitenwisserbladen te vervangen de voorruitwissers in de onderhoudsstand.
Ruitenwissers en ruitensproeiers 5 3 4 E93785 E93784 6 E93786 Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. TECHNISCHE SPECIFICATIE Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit Afmeting in mm (inches) Nr.
Verlichting Een zijde VERLICHTINGSBEDIENING A Standen van de lichtschakelaar A B C B E75505 A Rechterzijde B Linkerzijde Grootlicht en dimlicht E70718 A Uit B Stads- en achterlichten C Koplampen Parkeerlichten LET OP E70725 Door langdurig gebruik van de parkeerlichten wordt de accu ontladen. Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Zet het contact af. Lichtsignaal Beide zijden Trek de schakelaarhendel naar het stuurwiel toe.
Verlichting Home safe verlichting N.B.: Wanneer u de automatisch in-/uitschakelende verlichting hebt ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht inschakelen wanneer de functie de koplampen heeft ingeschakeld. Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal. Bij een geopende deur gaan de koplampen automatisch na drie minuten uit, of 30 seconden nadat de laatste deur is gesloten.
Verlichting LET OP Breng altijd Originele Ford Onderdelen aan wanneer gloeilampen voor de koplampen worden vervangen. Andere gloeilampen kunnen de prestaties van het systeem verminderen. • • Controleer en vervang ruitenwisserbladen regelmatig om ervoor te zorgen dat de camerasensor vrij zicht door de voorruit heeft. Vervangende ruitenwisserbladen moeten de juiste lengte hebben. Het systeem activeren • Straatverlichting wordt ontdekt. De rijsnelheid minder wordt dan 25 km/u.
Verlichting De gevoeligheid bepaalt de snelheid waarmee het grootlicht wordt hersteld nadat ontdekt verkeer het zichtveld heeft verlaten. WAARSCHUWING Gebruik de mislampen alleen wanneer het zicht ernstig wordt belemmerd door mist, sneeuw of regen. Het systeem handmatig onderbreken MISTACHTERLICHTEN E70720 E70725 WAARSCHUWINGEN Gebruik de mistachterlichten alleen wanneer het zicht minder dan 50 meter bedraagt. Gebruik de grootlichthendel om te schakelen tussen grootlicht en dimlicht. N.B.
Verlichting A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen. A B E70722 Aanbevolen regelknopstanden Belading Voorstoelen Stoelen, tweede zitrij Stoelen, derde zitrij Lading in bagagecompartiment Schakelaarstand 1-2 - - - 0 1-2 - 2 - 0 (0.5) 1-2 3 - - 1 (0.5) 1-2 3 - Max 1 - - Max * Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 279).
Verlichting ADAPTIEVE KOPLAMPEN A A B B E72897 A zonder AFS B met AFS Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 108). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden in het donker en helpt verblinding van tegenliggers voorkomen.
Verlichting Bochtverlichting A A B B E72898 A Lichtbundel van koplamp B Lichtbundel van bochtverlichting Bij het nemen van een bocht verlicht de bochtverlichting de binnenzijde van de bocht. RICHTINGAANWIJZERS WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN E71943 Voor locatie: Zie In één oogopslag (bladzijde 11). E70727 N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar even omhoog of omlaag om de richtingaanwijzers driemaal te laten knipperen.
Verlichting Leeslampen INTERIEURVERLICHTING Instapverlichting A B C E71946 Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. E71945 A Uit B Portiercontact C Aan LED-interieurverlichting Wanneer u de schakelaar in stand B zet, gaat de interieurverlichting branden wanneer u een portier of de achterklep ontgrendelt of opent.
Verlichting De lampen gaan branden wanneer u een portier of de achterklep ontgrendelt of opent. Wanneer u het contact afzet, gaan alle lampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. 1. Open de motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 247). Als u schakelaar B 3 seconden ingedrukt houdt, blijven alle lampen uitgeschakeld ongeacht de positie van de portieren of de achterklep.
Verlichting Koplamp N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat de stekker correct wordt aangesloten. N.B.: Verwijder de kappen om de gloeilampen te kunnen bereiken. N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat het onderste bevestigingspunt van de koplamp goed op zijn plaats komt te zitten. A B C D N.B.: Bij het monteren van de koplamp moet de voorste schroef in de koplamprand zitten alvorens u deze aanbrengt. N.B.
Verlichting 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Bochtverlichting 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 69). Koplamp, grootlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 69). 3 2 2 E72262 3 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. E72261 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. Dagrijlichten N.B.
Verlichting Zijknipperlicht 1 E72264 1. E72263 1. Verwijder voorzichtig het huis van het zijknipperlicht. Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 3 2 E72291 2. Verwijder de lamphouder. 3. Verwijder de gloeilamp. E72265 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. Naderingslicht N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen. Mistlamp en stadslicht (S-MAX) 1. 72 Verwijder de koplamp voor toegang tot de mistlamp.
Verlichting Mistlamp en stadslicht (Galaxy) 6 4 5 4 2 3 2 E126440 2. Trek de multistekker los. N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. 3 3. Draai de lamphouder van de mistlamp linksom en verwijder hem. 4. Trek de multistekker los. 5. Draai de lamphouder van het stadslicht linksom en verwijder hem. 6. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. 1 E126538 1. Verwijder de schroef. 2. Verwijder de lamp. 3. Trek de stekker van de mistlamp los. N.B.
Verlichting Achterlichten (S-MAX) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. E74076 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E126274 Achteruitrijlamp, achterlicht en mistachterlicht E126303 5. Verwijder de schroeven. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. E72271 1.
Verlichting Achterlicht (Galaxy) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht E72792 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E75380 1. Verwijder het bekledingspaneel. E72793 N.B.: Sommige auto's zijn uitgerust met LED-achterlichten. Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. E72791 2. Verwijder de vleugelmoeren. 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7.
Verlichting Achteruitrijlamp, achterlicht en mistachterlicht 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Derde remlicht N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. Kentekenplaatverlichting 2 E72794 1. Verwijder het bekledingspaneel. 3 1 E72789 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3.
Verlichting Leeslampen Auto's zonder interieursensors Auto's zonder interieursensors 3 3 3 2 2 E72788 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. E72796 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. Auto's met interieursensors Auto's met interieursensors 3 1 2 2 2 E72787 E72786 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2.
Verlichting 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp. Bagageruimtelamp en achterkleplamp 3 E73939 3. Verwijder de gloeilamp. Verlichting make-up spiegel E72784 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Lamp Specificatie Vermogen (watt) Stadslicht W5W 5 Richtingaanwijzer, achter PY21W 21 Mistachterlicht P21W 21 Achteruitrijlamp P21W 21 Kentekenplaatverlichting W5W 5 Interieurverlichting Buislamp 10 Leeslamp BA9s 5 Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagageruimte W6W 6 79
Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. N.B.: U kunt de ruiten nog enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen. Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld. N.B.
Ruiten en spiegels Ruiten automatisch openen en sluiten Het lampje in de schakelaar gaat branden en de lampjes in de schakelaars van de achterste ruiten gaan uit wanneer de blokkering is ingeschakeld. Druk de schakelaar tot de tweede aanslag in of til hem tot de tweede aanslag op en laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw in of trek hem opnieuw omhoog om de beweging te stoppen.
Ruiten en spiegels Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen BUITENSPIEGELS WAARSCHUWING Vergis u niet in de afstand van voorwerpen die u in deze groothoekspiegel ziet. Voorwerpen die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit en lijken verder weg te zijn dan in werkelijkheid het geval is. WAARSCHUWING De antiklemfunctie wordt buiten werking gesteld tot het geheugen opnieuw is ingesteld.
Ruiten en spiegels Richtingen waarin de spiegel kan worden gekanteld N.B.: U kunt de spiegels nog gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen (kantelen en inklappen). Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld. E70847 De elektrisch bedienbare buitenspiegels zijn voorzien van een verwarmingselement dat het spiegelglas ontdooit en ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 127). E72623 Druk op de toets om de spiegel in of uit te klappen.
Ruiten en spiegels De buitenspiegel keert in de oorspronkelijke stand terug: • Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h (6 mph). • Ongeveer 10 seconden nadat de achteruit niet langer is ingeschakeld. • Als de schakelaar in stand B wordt teruggezet. De automatisch dimmende achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding door achteropkomend verkeer. Bij ingeschakelde achteruitversnelling werkt hij niet.
Ruiten en spiegels Sluiten 1 E72127 MONITOR DODE HOEK E95384 Informatiesysteem dode hoek (BLIS) WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet ontworpen om contact met andere auto's of voorwerpen te voorkomen. Het systeem dient alleen als een waarschuwing om te helpen bij het registreren van auto's in blinde hoeken. Het systeem registreert geen voorwerpen, voetgangers, motorrijders of fietsers.
Ruiten en spiegels Het systeem is een comfortfunctie die de bestuurder helpt bij het registreren van auto's die de blinde hoek zijn binnengereden (A). Het registratiegebied bevindt zich aan beide zijden van de auto en loopt vanaf de buitenspiegels tot ongeveer 3 meter achter de bumper. Het systeem geeft tijdens het rijden een waarschuwing af wanneer bepaalde auto's de blinde hoek binnenrijden. N.B.
Ruiten en spiegels • • Fietsers en motorrijders. Stoppen met een auto erachter en erg dichtbij. Systeem in- en uitschakelen N.B.: De stand aan of uit blijft behouden tot deze handmatig wordt gewijzigd. Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld met behulp van de informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 95). E124741 Er worden geen meldingen ontvangen nadat het systeem is uitgeschakeld. De BLIS-controlelamp gaat branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 91).
Ruiten en spiegels N.B.: Houd de achterbumper in het gebied van de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Als een sensor geblokkeerd raakt, kunnen de prestaties van het systeem afnemen. Een bericht m.b.t. een geblokkeerde sensor kan worden weergegeven. Het systeem keert automatisch terug naar de normale werking nadat twee andere voertuigen aan beide zijden zijn geregistreerd.
Instrumentenpaneel METERS Type 1 en 2 A B C E72984 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 89 D
Instrumentenpaneel Type 3 A B D E C E130765 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 95). LET OP Koelvloeistoftemperatuurmeter Start de motor niet voordat de oorzaak voor de oververhitting is verholpen. N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven binnen het berichtencentrum; echter alleen wanneer dit nodig is. Zie Infodisplays (bladzijde 95).
Instrumentenpaneel Brandstofmeter Waarschuwingslampje airbag N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven in het berichtencentrum. Als dit lampje brandt onder het rijden, dan duidt dit op een storing. Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. De pijl naast het symbool van de pomp duidt aan aan welke zijde zich de klep van de brandstofvulopening bevindt.
Instrumentenpaneel Controlelampje Forward Alert Wanneer de lamp na het starten blijft branden of oplicht tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en schakel de motor uit. Controleer het koelvloeistofpeil. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 257). Dit brandt wanneer deze functie wordt uitgeschakeld. Zie E124824 Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 198).
Instrumentenpaneel Controlelampje mistachterlicht Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane departure) Brandt wanneer u de mistachterlichten inschakelt. Deze brandt wanneer deze functie wordt uitgeschakeld of in combinatie met een bericht. Het controlelampje dooft wanneer u het systeem weer inschakelt of wanneer u het contact uitschakelt. Zie Waarschuwing rijden buiten baan (bladzijde 204). Zie Infoberichten (bladzijde 108).
Instrumentenpaneel Start/stop-indicatielamp 4. Selecteer de gong en druk op de OK toets om de gong in en uit te schakelen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om terug te keren naar de weergave van het hoofdmenu. Deze lamp brandt om u te informeren over wanneer de motor wordt uitgeschakeld of in combinatie met een bericht. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 160). Zie Infoberichten (bladzijde 108).
Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan.
Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 104).
Infodisplays Menustructuur BLIS ECO MODE Schakelen Anticiperen Snelheid voor nadere info Reset afst. Gereden afst Gem.verbruik Gem.snelheid Alle waarden Informatie Klok E131626 Berichten Auto StartStop Stel klok in 24/h-modus 12/h-modus Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 104). Type 2 09:00 Gem.
Infodisplays Menustructuur ESP BLIS ECO MODE Schakelen Anticiperen Snelheid voor nadere info Dagteller Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle Meldingen Auto StartStop Band.spann. Stel klok in 24/h-modus 12/h-modus Scherm Configureren Reset afst. Informatie Tijd Instellingen Talen Maateenheid A B E131627 98 Help-scherm Radioinfo Telefooninfo NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays A B Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht Forw Alert Laag Normaal Hoog Uit Hellingstart Uit Automatisch Handmatig Band.spann. Alarm Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon E88048 Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is.
Infodisplays Menustructuur Navigatie Naar huis Favor.Gebruik. Favor. A-Z Laatste best. Beg.beëind. Bestemmingen Bestemmingen Bestemmingen CD Map / Tracks CD-wisselaar CD 1 CD 2 CD 3 CD 4 CD 5 CD 6 Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks de radio Lijst zenders FM 1 / FM FM 2 FM 3 FM - AST MW / AM LW / AM-AST Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Telefoon Nummers Telefoonboek Nummerherhaling Ontvang. oproep. Nummers Nummers Gebelde numm.
Infodisplays A Instellingen ESP BLIS ECOMODE Schakelen Anticiperen Snelheid Nadere info Meldingen Driver alert Auto StartStop Band.spann. Koelvloeistoftemp. Informatie Stel klok in 24-uurs 12-uursmodus Driver alert Kleurthema's Scherm Configureren Help-scherm NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays C Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht Forw Alert Laag Normaal Hoog Automatisch LDWA Gevoeligheid Normaal Hoog Intensiteit Hoog Normaal Laag Auto gr. licht Aan Gevoeligheid Hellingstart Automatisch Automatisch Handmatig Band.spann. Controleer Onbeladen Beladen Alarminstallatie Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays A B Parkeerverw. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Eenmalig Nu actief E88067 Aux-ingang Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer.
Infodisplays Type 1 en 2 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: 10:20 Gem.Verbruik l 6,3 100km 1. 2. A 3. 123456 km B 234,2 km C 4. 5. E74428 Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Reset teller met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren.
Infodisplays 1. Selecteer Boordcomputer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. De volgende informatie wordt op het informatiedisplay getoond wanneer u dit hebt geselecteerd: 3.
Infodisplays Type 1 en 2 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets.
Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. 2. 3. 4. 5. 6. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen.
Infodisplays Actuele berichten bekijken Type 3 Type 1 en 2 1. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Informatie met de op- en neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Berichten en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Bekijk de actuele berichten m.b.v. de op- en neer-pijltjestoetsen. 2. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan.
Infodisplays Alarmsignaal Bericht Controlelampje Alarm in werking gezet oranje Alarmsysteem: Onderh. nodig - Te verrichten handeling Zie Alarm (bladzijde 50). Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Automatische grootlichtregeling, waarschuwingssysteem verlaten rijstrook en waarschuwingssysteem bestuurder Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Bestuurder moe Rusten nu! rood Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en pauzeer. Frontcamera Ruit schoonm.
Infodisplays Dodehoekmonitor Bericht Controlelampje BLIS sensor geblokk. Te verrichten handeling oranje Zie Monitor dode hoek (bladzijde 85). BLIS: storing rechter sensor oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. BLIS: storing linker sensor oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. BLIS storing oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ACC niet beschikbaar - Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC) (bladzijde 193). Cruise control actief - Zie Snelheidsregeling (Cruise Control) (bladzijde 191). Cruise control standby - Zie Snelheidsregeling (Cruise Control) (bladzijde 191). Portieren open Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Portier open bestuurder rood Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit de motorkap.
Infodisplays Hellingstart Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Hellingstart niet beschikb. oranje Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Haal parkrem aan! oranje Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 182). Hellingstart actief - Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 182). Hellingstart uit - Zie Regeling voor bergop rijden (bladzijde 182).
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Lamp defect: remlicht - Een of beide gloeilampen van de remlichten is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 70). Lamp defect: rem aanhang. - Een of beide gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger.
Infodisplays Handrem Bericht Controlelampje Parkrem aangehaald Te verrichten handeling rood Zie Parkeerrem (bladzijde 175). Parkrem aangehaald oranje Zie Parkeerrem (bladzijde 175). Elektrische parkeerrem (EPB) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Park brake malfunction rood Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Release park brake rood Zie Elektronische parkeerrem (bladzijde 176).
Infodisplays Stabiliteitsregeling (ESP) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ESP storing - Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. ESP uit - Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 180). Start/stop Bericht Auto StartStop Contact Uit Berichtenindicator Te verrichten handeling rood Schakel het contact uit voordat u uit het voertuig stapt als het systeem de motor uitgeschakeld heeft. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 160).
Infodisplays Bandenspanningscontrolesysteem Bericht Controlelampje Te verrichten handeling rood De spanning van aangegeven band is afgenomen. Controleer de band en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 277). Controleer bandenspanning rood De spanning van een of meer banden is aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen nadat een nieuwe sensor is gemonteerd. Controleer de banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde.
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Alle sensors werken niet correct of een nietgoedgekeurd accessoire stoort het systeem. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Spraakbesturing Bericht Controlelampje Spraakbest. aub spreken Te verrichten handeling - Zie Spraaksturing (bladzijde 320). Spraakbest. niet herkend - Zie Spraaksturing (bladzijde 320). Spraakbest. niet toegestaan - Zie Spraaksturing (bladzijde 320).
Klimaatregeling Het interieur verwarmen WERKING Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen. Buitenlucht Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur afkoelen Laat de lucht naar het hoofdniveau stromen.
Klimaatregeling Luchtroosters tweede zitrij Gebruik de bovenste luchtroosters om de zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
Klimaatregeling E Hoofdniveau F Hoofdniveau en voorruit Ventilatie De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Aanjager E71378 Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. A Airconditioning Airconditioning in- en uitschakelen Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in.
Klimaatregeling Voorruit ontdooien en ontwasemen Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 127). N.B.: Schakel de airconditioning in voor hulp bij voorruit- en zijruitontdooiing. N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen de luchtroosters bij de tweede zitrij in de ontdooi- en ontwasemstand. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 119). N.B.: Zet de verwarmingsregeling op maximale verwarming voor hulp bij voorruiten zijruitontdooiing.
Klimaatregeling Drie zones E70302 N.B.: Voor informatie over de automatische klimaatregeling in auto's met een gecombineerd navigatie- en klimaatregelingssysteem, verwijzen wij naar de aparte handleiding. Uw auto heeft een systeem met twee of drie zones. Wanneer het systeem in de mono modus staat, worden alle temperatuurzones gekoppeld aan de zone aan bestuurderszijde.
Klimaatregeling Mono modus Lage snelheid In de mono modus zijn de temperatuurinstellingen voor de bestuurder en de passagier aan elkaar gekoppeld. Wanneer u de temperatuur met de draaiknop aan de bestuurderszijde verandert, wordt dezelfde temperatuur voor de passagierszijde overgenomen. Op de display verschijnt MONO. Stel het aanjagertoerental met de toetsen in. E94615 De aanjagerinstelling wordt op de display getoond.
Klimaatregeling Automatisch temperatuurregelsysteem in- en uitschakelen Het aanjagertoerental en de temperatuurregeling werken automatisch en kunnen niet met de hand worden bediend. De aanjager draait met een hoog toerental en de temperatuur wordt op HI ingesteld. N.B.: Wanneer dit systeem is uitgeschakeld, zijn de verwarming, ventilatie en airconditioning voor de voorste én achterste zones uitgeschakeld en wordt er gerecirculeerde lucht gebruikt.
Klimaatregeling Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones) Temperatuur achterin N.B.: U kunt verschillende temperaturen voor de bestuurderszijde en achterin kiezen, de mono modus wordt dan uitgeschakeld. N.B.: Dit is alleen een koelingssysteem. U kunt het gebruiken om de ruimte achterin te koelen. Het systeem kan de instelling in het achtercompartiment niet op een hogere temperatuur brengen dan het gemiddelde van de twee temperatuurinstellingen voorin. N.B.
Klimaatregeling Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, drukt u op de AUTO toets om terug te gaan naar de auto modus. In de auto modus wordt het aanjagertoerental automatisch geregeld. AUTO verschijnt op de display. Achterruitverwarming Automatisch temperatuurregelsysteem achter inen uitschakelen IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels is een verwarmingselement gemonteerd dat het spiegelglas ontdooit of ontwasemt.
Klimaatregeling N.B.: De standverwarming werkt alleen wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof in de tank bevindt en de buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De standverwarming werkt niet wanneer de accu slecht geladen is. N.B.: De verwarming werkt afhankelijk van de buitentemperatuur. N.B.: Wanneer de standverwarming is ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen onder de zijkanten van de auto uitkomen. Dit is normaal. E70499 1.
Klimaatregeling • • • 5. Selecteer, om de tijd in te stellen waarop de auto moet zijn verwarmd, de tijd aan de bovenzijde van het display en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Druk op de OK toets en de uren knipperen. Voer met behulp van de op en neer pijltjestoetsen de individuele instellingen in en ga met de linker en rechter pijltjestoetsen naar de volgende of de vorige instelling. 7. Wanneer alle instellingen zijn ingevoerd, drukt u nogmaals op de OK toets om de keuze te bevestigen.
Klimaatregeling De functie One-Time programmeren Starten 1. Houd de afstandsbediening met de antenne naar boven gericht en druk minimaal 2 seconden op de toets ON. De LED van de afstandsbediening licht groen op ter bevestiging dat het signaal is ontvangen. Selecteer One-Time en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Druk op de OK toets en de uren knipperen.
Klimaatregeling De LED op de afstandsbediening licht rood op gedurende ongeveer twee seconden. Dit geeft aan dat het signaal is ontvangen door de auto en dat de verwarming is uitgeschakeld. 1. De LED op de afstandsbediening knippert groen of rood gedurende ongeveer twee seconden. Dit geeft aan dat het dignaal niet correct is verzonden. Herhaal de procedure.
Klimaatregeling 4. Sluit de voeding naar de ontvanger aan door de zekering te plaatsen en binnen vijf seconden op de OFF toets van de nieuwe afstandsbediening te drukken tot de LED dooft. 5. De nieuwe afstandsbediening is nu geprogrammeerd. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Aux.
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt. HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Stoelen naar voren en achteren schuiven E68595 WAARSCHUWINGEN Verstel de stoelen nooit tijdens het rijden.
Stoelen Lendensteun afstellen Hellingshoek van de rugleuning verstellen E70729 E70731 Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN In twee richtingen elektrisch verstelbare stoel 1 1 E70730 2 2 E70733 134
Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 2 2 1 3 1 4 3 4 8 5 7 6 5 8 7 E70734 135 6
Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen Stoelen, tweede zitrij Stoelen naar voren en achteren schuiven WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. WAARSCHUWING Schuif de stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel omhoog heeft getrokken om er zeker van te zijn dat de stoel weer goed is vergrendeld.
Stoelen Rugleuning instellen E72704 E72645 1. Trek, om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen, de hendel aan de buitenzijde of aan de lus bij de stoel in het midden en beweeg de rugleuning in de gewenste stand. 2. Trek, om de rugleuning omhoog te bewegen, de hendel omhoog en druk de zitting met uw lichaamsgewicht naar voren. Stand voor makkelijk instappen (alleen auto's met een derde zitrij) N.B.
Stoelen 3. Klap de rugleuning ophoog tot deze wordt vergrendeld. 4. Trek de hendel onder de voorzijde van de stoel omhoog om de stoel verder naar achteren te schuiven. 1. 2. 3. Rugleuningen neerklappen WAARSCHUWING 4. Wanneer u de rugleuningen neerklapt, houd de rugleuning dan vast om te voorkomen dat uw vingers tussen de rugleuning en het stoelframe komen. 5. 6. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 136). Schuif de stoelen zover mogelijk naar achteren.
Stoelen Stoelen plat neerklappen WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, houd de rugleuning dan vast om te voorkomen dat uw vingers tussen de rugleuning en het stoelframe komen. E72647 1 Rugleuning instellen (Galaxy) 1 E72707 A 3 E75381 B 1. Trek, om de rugleuning in te stellen, de lus naar boven en leun naar achteren tegen de rugleuning tot deze zich in de gewenste stand bevindt. 2. Trek, om de rugleuning weer omhoog te brengen, de lus uit en laat de rugleuning omhoogkomen.
Stoelen 1. 2. 3. 4. 5. Trek de lus aan de achterzijde van de zitting uit en klap de zitting naar voren tot deze plat op de vloer (1) ligt. Pak de greep (A) en trek de lus (B) bij de onderzijde van de rugleuning naar boven en achteren (2). Klap de rugleuning met behulp van de greep (3) plat tegen de vloer. Pak, om de stoel weer in de normale stand te brengen, de greep vast en trek de rugleuning omhoog en vervolgens naar achteren. Klap de zitting terug.
Stoelen N.B.: Alleen de voorstoelinstellingen worden opgeslagen wanneer de auto van contact wordt gezet. VERWARMDE STOELEN LET OP Temperatuur automatisch verhogen en verlagen Wanneer deze functie bij stilstaande motor wordt ingeschakeld, wordt hierdoor de accu ontladen. Houd de betreffende toets ingedrukt. Temperatuur handmatig verhogen en verlagen Druk herhaaldelijk op de betreffende toets.
Stoelen ARMLEUNING, VOOR 1 3 2 E70602 E95256 N.B.: Het aantal lampjes dat naast de toets brandt geeft het geselecteerde niveau aan. N.B.: De ventilatie wordt in blauw aangeduid. N.B.: Wanneer er geen lampje brandt, is de ventilatie uitgeschakeld. N.B.: Wanneer het contact wordt afgezet, worden de instellingen in het geheugen opgeslagen. N.B.: Wanneer de stoel wordt geventileerd, is het mogelijk dat de verwarming automatisch wordt ingeschakeld.
Gemaksfuncties N.B.: Wanneer de schakelaar gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. ZONNEKLEPPEN Zijruiten A A N.B.: Het zonnescherm kan alleen worden bediend wanneer de auto op contact staat. E74809 Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). E125025 Dak (Galaxy) Het zonnescherm wordt bediend via een schakelaar tussen de zonnekleppen.
Gemaksfuncties Volg de volgende procedure voor opnieuw leren als het scherm niet correct opent of sluit: 1. Druk tweemaal op schakelaar B tot de eerste aanslag en laat deze binnen twee seconden los. 2. Druk tweemaal op schakelaar A tot de eerste aanslag en laat deze binnen twee seconden los. 3. Houd schakelaar B ingedrukt tot de eerste aanslag en tot het scherm volledig is geopend. 4. Houd schakelaar A ingedrukt tot de eerste aanslag en tot het scherm volledig is gesloten.
Gemaksfuncties KLOK N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 95). 1. 2. 3. 4. 5. E72972 Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. Kies de gewenste optie. Druk op OK. Gebruik de pijlen (rechts/links, omhoog/omlaag) om de waarde te selecteren en te veranderen. Druk op OK. Druk het verwarmingselement in om de aansteker te laten gloeien. Hij springt automatisch in de oorspronkelijke stand terug.
Gemaksfuncties Galaxy Open de asbak om deze te verwijderen, druk hem tegen de veerdruk in en verwijder hem. EXTRA VOEDINGSAANSLUITINGEN LET OP Wanneer u het aansluitpunt gebruikt terwijl de motor niet draait, wordt hierdoor de accu ontladen. E72977 N.B.: U kunt het elektrisch aansluitpunt bij afgezet contact gebruiken. BEKERHOUDERS N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère.
Gemaksfuncties Opbergvakken voorin DASHBOARDKASTJE Gekoeld handschoenenkastje N.B.: U kunt het handschoenenkastje koelen met behulp van de lucht uit de airconditioning. E72978 E70885 OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. E73704 LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak.
Gemaksfuncties Opbergvak onder de stoel Opbergvak onder de vloer WAARSCHUWING Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt, let er dan op dat de steun stevig op het paneel van de opbergruimte onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het schuimrubber vulstuk correct binnen het opbergvak aanbrengt en dat u de steun correct monteert. 1 2 E72981 Opbergvakken tegen het dak WAARSCHUWING Plaats geen zware voorwerpen in de opbergvakken tegen het dak.
Gemaksfuncties WEGENKAARTOPBERGVAKKEN GLASHOUDER E74686 E75193 RUGLEUNINGTAFELTJES GEHEUGENFUNCTIE WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. WAARSCHUWINGEN Controleer voordat u het stoelgeheugen activeert, of de onmiddellijke omgeving van de stoel vrij is van belemmeringen en dat de inzittenden niet met bewegende delen in aanraking kunnen komen. Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden.
Gemaksfuncties Actieve instelling A 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. Een opgeslagen stoelstand oproepen B N.B.: Druk, om de stoel tijdens het innemen van de stand te stoppen, een willekeurige schakelaar stoelverstelling, een geheugentoets of een spiegelschakelaar in. De stoel stopt ook met bewegen zodra de auto gaat rijden.
Gemaksfuncties N.B.: Alle stroomverbruikers moeten zijn uitgeschakeld. CD-WISSELAAR 1. Draai de contactsleutel in stand II. 2. Bedien de schakelaar stoelverstelling om de stoel in de gewenste richting te bewegen tot deze stopt. Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 134). Er is een klikgeluid hoorbaar. 3. Laat de schakelaar stoelverstelling los en houd de schakelaar direct daarna minstens 3 seconden in dezelfde richting gedrukt.
Gemaksfuncties Zie Verbinding (bladzijde 338). VLOERMATTEN WAARSCHUWING Wanneer de vloermatten worden gebruikt, zorg dan dat de vloermatten correct worden vastgemaakt met de correcte bevestigingselementen, zodat de matten geen invleod hebben op de bediening van de pedalen.
Motor starten en stoppen N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwingsen controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
Motor starten en stoppen Een dieselmotor starten N.B.: De startmotor kan pas worden ingeschakeld wanneer de het voorgloeien is voltooid. Onder extreem koude omstandigheden kan dit enkele seconden duren. E85766 N.B.: Houd het koppelings- of rempedaal ingetrapt tot de motor wordt gestart. Contact aan Motor slaat niet aan. Druk eenmaal de startknop in. Alle elektrische circuits zijn operationeel, de waarschuwings- en controlelampjes branden.
Motor starten en stoppen Automatische transmissie Type 2 1. Zet de keuzehendel in de stand P. 2. Druk de startknop in. Motor uitschakelen bij rijdende auto WAARSCHUWING Het uitschakelen van de motor terwijl de auto nog rijdt, resulteert in het verlies van de rem- en stuurbekrachtiging. De stuurinrichting wordt niet geblokkeerd, maar er is meer stuurkracht vereist. Wanneer het contact wordt uitgeschakeld, kunnen ook sommige elektrische circuits, waarschuwings- en controlelampjes uitgeschakeld worden.
Motor starten en stoppen Uw auto is uitgerust met een elektronisch bediend stuurslot. Deze werkt automatisch. Auto's met automatische transmissie Het stuurslot wordt na een korte periode geactiveerd nadat de auto is geparkeerd en de passieve sleutel zich buiten de auto bevindt. 1. Schakel park of neutral in. 2. Druk het rempedaal volledig in. 3. Start de motor. N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
Motor starten en stoppen Stationair toerental na het starten Indien bij zeer lage buitentemperaturen de tank alleen is gevuld met E85 en er geen motorblokverwarming kan worden gebruikt, kunt u moeilijkheden ondervinden bij het starten van de motor. Het stationaire toerental waarmee de motor direct na het aanslaan draait, is afhankelijk van de motortemperatuur. Wanneer de motor koud is, wordt het stationaire toerental automatisch verhoogd om de katalysator zo snel mogelijk op temperatuur te brengen.
Motor starten en stoppen N.B.: Schakel de startmotor in totdat de motor aanslaat. LET OP U dient te voorkomen dat de brandstof opraakt. N.B.: U kunt de startmotor per startpoging slechts maximaal 30 seconden inschakelen. Zet het contact aan en wacht tot de controlelamp van het voorgloeisysteem uitgaat. N.B.: Tijdens regeneratie bij een laag toerental of stationaire motor kan een hete metaalachtige lucht worden geroken en is wellicht een klikkend metaalachtig geluid hoorbaar.
Motor starten en stoppen MOTOR UITSCHAKELEN Auto's met turbocompressor LET OP Zet de motor niet af wanneer deze met een hoog toerental draait. Als de motor bij een hoog toerental wordt afgezet, zal de turbocompressor nog draaien nadat de oliedruk al tot nul is gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van de compressorlagers tot gevolg. Laat het gaspedaal los. Wacht tot de motor stationair draait en zet de motor af.
Start/stop knop N.B.: Het systeem werkt alleen wanneer de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt en de buitentemperatuur tussen 0 °C en 30 °C ligt. WERKING LET OP Voor auto's met start/stop-schakelaar verschillen de accuvereisten. De accu moet worden vervangen door een accu met exact dezelfde specificatie als de originele. N.B.: Als u de motor laat afslaan en vervolgens binnen een paar seconden het koppelingspedaal intrapt, dan wordt de motor automatisch opnieuw gestart. N.B.
Start/stop knop Het systeem zet de motor wellicht niet af onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld: • • • • • • • Om het interieurklimaat te behouden. Lage accuspanning. De buitentemperatuur is te laag of te hoog. Het bestuurdersportier is geopend. Lage bedrijfstemperatuur motor. Weinig vacuüm in remsysteem. Als een snelheid van 5 km/u niet is overschreden. Motor starten N.B.: De keuzehendel moet in de neutraalstand staan. Druk het koppelingspedaal in.
Eco-modus Schakelen WERKING Door de hoogst mogelijke versnelling voor de betreffende rijomstandigheden te gebruiken, verbetert het brandstofverbruik. Het systeem assisteert de bestuurder bij het efficiënter rijden door voortdurend de karakteristieken van het schakelen, het anticiperen op verkeersomstandigheden en de snelheid op autosnelwegen en buitenwegen te controleren.
Brandstof en tanken VEILIGHEIDSMAATREGELEN WAARSCHUWINGEN Vervang het brandstofsysteem of componenten ervan niet door onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor gebruik van E85. WAARSCHUWINGEN Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers.
Brandstof en tanken BRANDSTOFKWALITEIT DIESEL KATALYSATOR WAARSCHUWING WAARSCHUWING Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de wagen niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal. Tijdens het gebruik van de motor en na het afzetten van de motor straalt het uitlaatsysteem veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand. Meng de dieselolie niet met olie, benzine of andere vloeistoffen. Deze kunnen een chemische reactie veroorzaken.
Brandstof en tanken LET OP Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw auto te wassen, spuit dan kort op de brandstofvulklep vanaf een afstand van niet minder dan 200 millimeter. A N.B.: Met het centraal vergrendelingssysteem wordt ook de klep van de brandstofvulopening vergrendeld en ontgrendeld. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 42). A E139202 N.B.: Wanneer u het vulpistool plaatst, opent een veerbelaste klep wanneer de correcte vulpistooldiameter wordt geregistreerd.
Brandstof en tanken WAARSCHUWINGEN Wij raden aan het vulpistool langzaam uit de vulbuis te halen, zodat alle achtergebleven brandstof in de brandstoftank kan stromen. Er kan ook 10 seconden worden gewacht alvorens het vulpistool uit de vulbuis te halen. A Verwijder tijdens de gehele tankprocedure het vulpistool niet uit de volledig geplaatste positie. B E139203 A Incorrecte positie B Correcte positie 3. Til tijdens het tanken het vulpistool niet op.
Brandstof en tanken TANKEN - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) BRANDSTOFVERBRUIK De CO2 waarden en de brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van laboratoriumtests volgens EEC richtlijn 80/1268/EEC en aanvullingen daarop. Deze richtlijnen worden door alle automobielfabrikanten aangehouden. LET OP Probeer niet de motor te starten wanneer u de tank met de onjuiste brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L EcoBoost SCTi (MI4) Fase V (149 kW/203 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak 11,2 (25,2) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 188 2.0L EcoBoost SCTi (MI4) Fase V (176 kW/240 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak 11,2 (25,2) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 188 2.0L EcoBoost SCTi (MI4) Fase V (149 kW/203 pk), automatische 6-transmissie 11 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 189 2.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratorq-TDCi (DW) Diesel Fase IV (103 kW/140 pk, automatische 6-transmissie 9,7 (29,1) 5,7 (49,6) 7,2 (39,2) 189 2.0L Duratorq-TDCi (DW) Diesel Fase V (120 kW/163 pk), automatische 6-transmissie 7,4 (38,2) 5,2 (54,3) 6 (47,1) 159 2.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L EcoBoost SCTi (MI4) Fase V (149 kW/203 pk), automatische 6-transmissie 11 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 189 2.3L Duratec-HE (MI4) (118 kW/161 pk), 6-traps automatische transmissie 13,8 (20,5) 7,5 (37,7) 9,8 (28,8) 235 1.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2-emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 8,4 (33,6) 5,8 (48,7) 6,8 (41,5) 179 Variant 2.
Versnellingsbak/transmissie AUTOMATISCHE TRANSMISSIE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Keuzehendelstanden LET OP S Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. E80836 E99067 P Parkeerstand Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit.
Versnellingsbak/transmissie Parkeerstand Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen bij stilstaande auto in. 1 Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. S N.B.: Een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt wanneer u het bestuurdersportier opent en de parkeerstand niet hebt ingeschakeld.
Versnellingsbak/transmissie Tips voor het rijden met een automatische transmissie 3 Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. 4 Stoppen 2 1 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen. Laat het gaspedaal opkomen wanneer kickdown niet langer is gewenst.
Remmen Het ABS voorkomt geen gevaren die ontstaan wanneer: • u te weinig afstand ten opzichte van voor u rijdend verkeer houdt. • de auto te maken krijgt met aquaplaning. • u bochten te snel neemt. • het wegdek slecht is. WERKING N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw auto oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de remlichten wanneer u krachtig remt. N.B.: Zo nu en dan kunnen remgeluiden hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
Remmen N.B.: Druk de knop niet in wanneer u de handrem aantrekt. N.B.: Onder bepaalde omstandigheden voert de EPB een automatische aantrekfunctie uit, bijvoorbeeld wanneer op een steile helling is geparkeerd met een geactiveerde EPB. Dit gebeurt ongeveer drie minuten nadat de EPB is geactiveerd. 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Trek de handremhefboom zo ver mogelijk naar boven. N.B.: Wanneer de EPB wordt geactiveerd en uitgeschakeld kunt u diverse geluiden waarnemen.
Remmen N.B.: Het controlelampje van het remsysteem blijft korte tijd branden wanneer u de contactsleutel in de stand 0 zet of verwijdert. Automatisch inschakelen van de EPB WAARSCHUWING De EPB wordt niet automatisch ingeschakeld bij auto's met een sleutelloos start- of toegangssysteem. U moet de EPB activeren met de EPB-schakelaar. E70529 Houd de schakelaar ingedrukt terwijl u het contact uitschakelt of wanneer u de sleutel uit het contactslot verwijdert.
Remmen Bij snelheden boven 6 km/h wordt remkracht uitgeoefend zolang u de schakelaar in de stand AAN houdt. De EPB blijft ingeschakeld tot u de schakelaar loslaat of indrukt of het gaspedaal dieper indrukt. N.B.: De EPB maakt het wegrijden op een helling eenvoudiger en voorkomt dat de auto in een ongewenste richting wegrolt. De remmen worden automatisch gelost zodra de koppeling in aangrijping is en de motor voldoende vermogen heeft opgebouwd om weg te rijden.
Remmen 1. Trek de schakelaar omhoog en houd hem in deze stand. 2. Trek zoals gebruikelijk op en druk de schakelaar in wanneer u merkt dat de motor voldoende vermogen heeft om weg te rijden. Onderbreking van de stroomtoevoer WAARSCHUWING Het is mogelijk dat u de EPB niet kunt in- of uitschakelen wanneer de stroomtoevoer is onderbroken, bijvoorbeeld bij een lege accu, een defecte dynamo of een storing in de elektronica. Wanneer de accu leeg is, gebruik dan startkabels en een hulpaccu.
Stabiliteitsregeling WERKING Waarschuwingslamp stabiliteitsregeling (ESP) Elektronisch Stabiliteitsprogramma (ESP) Wanneer het systeem tijdens het rijden wordt geactiveerd, knippert de lamp. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 91). WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Stabiliteitsregeling Uitvoeringen zonder schakelaar stabiliteitsregeling (ESP) Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 95).
Regeling voor bergop rijden WERKING Het systeem maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de auto op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer het systeem actief is, dan blijft de auto korte tijd op de helling stil staan nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken.
Regeling voor bergop rijden • 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Wanneer Off is geselecteerd, is de HLA uitgeschakeld en kan deze niet automatisch of handmatig worden geactiveerd. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. • HLA in de automatische modus activeren: 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen.
Regeling voor bergop rijden WAARSCHUWING Wanneer de HLA actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt de HLA gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A.
Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit.
Parkeerhulp N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. WERKING WAARSCHUWING N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp E72902 N.B.: Wanneer een hoge, harde waarschuwingstoon drie seconden lang klinkt en het lampje in de schakelaar knippert, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld. Laat het systeem door goed opgeleide monteurs controleren. U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80 cm tussen een obstakel en de voorbumper of 50 cm aan de zijkanten.
Achteruitkijkcamera WERKING De camera is aangebracht op de achterklep (bij de handgreep). De camera is een visueel hulpmiddel bij achteruitrijden. S-MAX WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. LET OP Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw wagen te wassen, spuit dan kort op de camera vanaf een afstand van niet minder dan 20 centimeter. Oefen geen druk op de camera uit. E99105 Galaxy N.B.
Achteruitkijkcamera De camera werkt wellicht niet correct onder de volgende omstandigheden: • Donkere gebieden. • Fel licht. • Als de buitentemperatuur snel toe- of afneemt. • Als de camera nat is (bijvoorbeeld tijdens regen of een hoge vochtigheid). • Als het zicht van de camera is geblokkeerd (bijvoorbeeld door modder). D E D C C B B A A Display gebruiken LET OP Voorwerpen boven de camera worden niet weergegeven. Controleer indien nodig het gebied achter de auto.
Achteruitkijkcamera D Anber - 2 meter A Toont de middenlijn van de geprojecteerde route van de auto N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhanger geven de lijnen op het scherm de autorichting aan en niet de richting van de aanhanger. Achteruitkijkcamera deactiveren N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De display blijft een korte periode aan alvorens deze wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de voertuigsnelheid ongeveer 15 km/u is.
Snelheidsregeling (Cruise Control) Snelheid instellen WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h. GEBRUIK MAKEN VAN SNELHEIDSREGELING WAARSCHUWING E70615 Schakel onder drukke verkeersomstandigheden, op trajecten met veel bochten en op gladde wegen cruise control niet in.
Snelheidsregeling (Cruise Control) Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen E70614 E70613 Druk het rempedaal of de CAN schakelaar in. Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid. De controlelamp van het cruise control gaat uit maar de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WERKING LET OP De radarsensor heeft een beperkt gezichtsveld. In sommige situaties kan het een andere wagen dan verwacht registeren of helemaal geen. WAARSCHUWINGEN Het systeem is geen aanrijdingswaarschuwings- of aanrijdingsvoorkomingssysteem. De afzonderlijke forward alert functie waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt de rijsnelheid. Zie Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 198).
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties Automatisch remmen met ACC WAARSCHUWINGEN U dient dan onmiddellijk te reageren, omdat adaptive cruise control onvoldoende remt om een veilige afstand tot uw voorligger aan te houden. In sommige gevallen kan de waarschuwing ontbreken of vertraag worden. U moet altijd remmen indien dit nodig is. Wanneer u een auto volgt dan remt adaptive cruise control niet automatisch tot stilstand af.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Auto's zonder snelheidsbegrenzer A E D ACC afstand vergroten E ACC afstand verkleinen Het systeem inschakelen Druk op de schakelaar A. Het systeem wordt in de stand-by modus geschakeld. B Snelheid instellen D N.B.: Het systeem moet in de standby-modus staan.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: De ingestelde afstand is tijdafhankelijk en daarom zal de afstand automatisch de rijsnelheid aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt ingesteld op vier balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat bij een snelheid van 100 km/u (62 mph) de afstand tot uw voorligger wordt gehandhaafd op 50 meter (164 feet). F G N.B.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Systeem uitschakelen Wanneer een voertuig door de sensor wordt geregistreerd. geeft het display een ander voertuig boven de horizontale balken weer: Auto's zonder snelheidsbegrenzer Druk op schakelaar C om het systeem uit te schakelen. N.B.: Bij deactiveren van het systeem door op schakelaar C te drukken, wordt de opgeslagen snelheid niet behouden. Auto's met snelheidsbegrenzer E82312 Druk op schakelaar A om het systeem uit te schakelen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) • • • • • • de snelheid afneemt tot onder 30 km/u (20 mph) de wielen de grip op het wegdek verliezen de temperatuur van de remmen hoog is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door de bergen of over heuvelachtige wegen het motortoerental te laag is de radarsensor is afgedekt de handrem of elektrische parkeerrem (EPB) wordt gebruikt. LET OP Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control en heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 91). N.B.: De systeemstatus en instellingen blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli. Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Algemene informatie (bladzijde 95).
Snelheidsbegrenzer Snelheidslimiet instellen WERKING Gebruik de cruise control schakelaars om de instelling van de maximumsnelheid te wijzigen. WAARSCHUWING Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de snelheid hoger worden dan de ingestelde snelheid. Het systeem bedient de remmen niet, maar geeft een waarschuwing af. Via het systeem kan een snelheid worden ingesteld waar de auto vervolgens op wordt begrensd.
Snelheidsbegrenzer De snelheidslimiet doelbewust overschrijden Trap het gaspedaal stevig in (bijna volledige pedaalslag), waarna de snelheidslimiet tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd nadat de voertuigsnelheid onder de ingestelde snelheid is gedaald. Systeemwaarschuwingen Als de ingestelde limiet per ongeluk wordt overschreden, dan knippert de ingestelde snelheid in de informatiedisplay en wordt een hoorbare waarschuwing afgegeven.
Bestuurderswaarschuwing WERKING LET OP Voer geen voorruitreparaties uit in de directe omgeving van de sensor. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt.
Bestuurderswaarschuwing Het waarschuwingssysteem werkt in twee fasen. In eerste instantie geeft het systeem een tijdelijke waarschuwing dat een rustpauze moet worden genomen. Dit bericht verschijnt slechts gedurende een korte periode. Wordt geen rustpauze genomen, dan kan een tweede waarschuwing worden gegeven die in het informatiedisplay blijft weergegeven totdat ze geannuleerd wordt. Zie Infoberichten (bladzijde 108).
Waarschuwing rijden buiten baan WERKING LET OP Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. N.B.: Houd de voorruit vrij van belemmeringen zoals uitwerpselen van vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Waarschuwing rijden buiten baan Systeemwaarschuwingen WAARSCHUWING RIJDEN BUITEN BAAN GEBRUIKEN Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 91). N.B.: De systeemstatus en instellingen blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli. A E131363 Een kolom wordt weergegeven aan weerszijden van een tekening van de auto, die de rijstrookmarkeringen voorstellen.
Waarschuwing rijden buiten baan • • Bij tussenkomst van het ABS of de stabiliteitsregeling (ESP). Smalle rijstrookbreedte. Indien de rijstrookmarkeringen rood worden of indien een trilling in het stuurwiel voelbaar is, moet u meteen veilige actie ondernemen om de auto in het juiste spoor te brengen en onbedoeld afdrijven te corrigeren.
Transport ALGEMENE INFORMATIE LET OP Laat geen items in contact komen met de achterruiten. WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Gebruik geen schurende materialen voor het reinigen van de binnenzijde van de achterruiten. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Breng geen stickers of labels aan op de binnenzijde van de achterruiten.
Transport BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Galaxy A B A B C A B C E75393 208
Transport S-MAX C A A B C A B B E75394 B1 Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking omhoog om de verankeringspunten te kunnen bereiken. B2 Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij.
Transport SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg. E74811 Het maximum toelaatbare gewicht op het uiteinde van de schuifbare laadvloer bij volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120 kg.
Transport 3. Druk de vloer naar voren tot deze aan de voorzijde (2) tegen de aanslag komt. 4. Maak de steun los van de klem op de onderzijde van de vloer. 5. Breng het uiteinde aan in de vierkante houder in de rail aan de linkerzijde (3). 6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus omhoog. 2 1 Laadvloer in de normale stand terugbrengen: 1. Houd de vloer met een hand vast en maak de steun aan de andere zijde los. 2. Breng de steun weer in de klem aan. 3. Laat de vloer zakken. 4.
Transport S-MAX A Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij B A B A B E75395 BAGAGENETTEN Bagagenet - type 1 E75891 WAARSCHUWING Wanneer het bagagenet is aangebracht, ga dan niet op de stoelen erachter zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het bagagenet en de stoelen ervoor.
Transport Net aanbrengen 1 2 C C E75892 E75893 C Ontgrendeltoets 4 3 E75894 213
Transport 1. 2. 3. 4. 5. 6. Bagagenet - type 2 Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 136). Wanneer het bagagenet is opgevouwen, druk dan op de ontgrendeltoets C op de scharnieren van de bovenste en onderste stang 1 en vouw het uit Druk de uiteinden van de bovenste stang naar elkaar toe en steek deze in de houders tegen het dak A of B. Zorg ervoor dat de rand voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Transport DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS BAGAGEAFDEKKINGEN WAARSCHUWING Imperiaal Leg geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn. Wanneer u een imperiaal aanbrengt, lees dan de instructies van de fabrikant en volg deze op. LET OP Overschrijd de maximum toelaatbare dakbelasting van 75 kg (inclusief de imperiaal) niet. Rijd niet harder dan 130 km/h.
Transport WAARSCHUWINGEN Zorg ervoor dat de pakkingen correct onder de voeten van de dakdragers zijn geplaatst. Verdeel de lading gelijkmatig over de laadvloer en houd het zwaartepunt zo laag mogelijk. Zet de lading goed vast om te voorkomen dat deze kan verschuiven. Plaats nooit de lading direct op het dakpaneel. E131371 1. Ontgrendel de kappen. LET OP Verwijder de dakdragers voordat u een automatische wasstraat binnenrijdt. N.B.
Transport BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING E75002 WAARSCHUWINGEN Klap de leuning niet omhoog wanneer een ladingsteun is aangebracht. E131374 WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de klemhaak correct is gepositioneerd. Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun. N.B.: Voor het sluiten van de kap is een kracht van ca. 100 newton vereist. 4. Breng de klemhaak in de aangegeven positie en sluit de kap.
Transport Ladingsteunen monteren Vloer van bagageruimte (uitvoeringen met vijf stoelen) Rugleuning E74997 E74999 E74998 218
Transport Verankeringspunten monteren Uitschuifbare laadvloer E75003 E75000 219
Transport 3 3 2 1 E76378 1. Draai de box om. 2. Breng de ladingsteun aan. 3. Zet de ladingsteun met vier schroeven vast. E75001 De ladingsteun monteren WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de wagen gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. Monteer de ladingsteun niet op een rugleuning van de tweede zitrij. Hij kan op deze plaats niet correct worden gemonteerd.
Transport A B E76380 A B A B E75891 5. Breng de ladingsteun op de neergeklapte rugleuning aan zodat de bouten door de twee gaten in het langste deel van de ladingsteun steken. 6. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 7. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. HONDENREK WAARSCHUWING Wanneer het hondenrek is aangebracht, ga dan niet op de stoelen ervoor zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het hondenrek en de stoelen ervoor.
Transport Hondenrek aanbrengen 2 D C E75896 C Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de voorstoelen D Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de stoelen op de tweede zitrij E75892 1 3 E75897 E75898 1. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 136). 2. Bevestig de stang (C of D) aan de bevestigingspunten voor de bagage 1. Zie Bagageverankeringspunten (bladzijde 208). Zet de bouten niet vast.
Transport 3. Druk de uiteinden van de stang op het rek naar elkaar toe en breng de stang in de houders tegen het dak (A of B) aan. Zorg ervoor dat de klep voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt. 4. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders 2. 5. Zet het rek met de draaiknoppen 3 op de onderste stang vast. Zet de draaiknoppen niet vast. 6. Zet de schroeven aan de verankeringspunten voor de bagage vast. 7. Zet de draaiknoppen 3 vast. 1.
Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 100 km/h (62 mph). De bandenspanningen achter moeten worden vermeerderd met 0,2 bar (3 psi) boven de specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 277). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL LET OP Beweeg de trekhaakkogel alleen met uw hand. Gebruik nooit uw voet of gereedschap omdat dan het mechanisme kan worden beschadigd. 1 A E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld.
Aanhangers trekken Een 13-pins stekkerdoos B bevindt zich naast de trekhaakkogel onder de achterbumper C. E75175 D E76040 N.B.: Wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt, breng dan de sleutel aan de rechterzijde van het kartelwiel in de opslagstand D. Trekhaakkogel inklappen WAARSCHUWINGEN Houd uw handen weg van het kartelwiel, omdat deze tijdens het vergrendelen draait. E75176 1. Steek de sleutel in het kartelwiel en draai deze rechtsom om hem te ontgrendelen. 2.
Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de opslagstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. Het vergrendelingsproces is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan.
Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de werkstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. De vergrendelingsprocedure is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan.
Tips voor het rijden INRIJDEN LET OP De motor kan beschadigd raken als water het luchtfilter binnendringt. Banden WAARSCHUWING In noodsituaties kan de auto met een maximumsnelheid van 10 km/u (6 mph) door water met een maximale diepte van 200 mm (8") rijden. Tijdens rijden door stromend water moet extra worden opgelet. Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer. Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen.
Wat te doen bij pech EERSTEHULPSET E73238 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een EHBO doos op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). GEVARENDRIEHOEK E73239 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een gevarendriehoek op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147).
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in het motorcompartiment E72590 2. Verwijder het paneel. 3. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 4. Laat de zekeringenkastafdekking zakken en trek deze naar u toe. E72588 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Centrale zekeringenkast Zekeringenkast achterin Alle modelvarianten E72591 E72589 Maak de klemmen los en verwijder het deksel. 1.
Zekeringen EEN ZEKERING VERVANGEN LET OP Breng een vervangingszekering met hetzelfde vermogen aan als van de verwijderde zekering. WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren. N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering herkennen aan de gebroken smeltdraad. N.B.
Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in motorruimte E75525 Zekering Amperage F1 10 Transmissieregelmodule (AWF21) Beveiligde circuits F1 15 Transmissieregelmodule (MPS6) F2 5 Voorgloeicontrole (dieselmotoren) 235
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F2 5 Controlefunctie gloeibougie verdamper (2.0L DuratorqTDCi Ftage V en 2.2L Duratorq-TDCi Fase V) F3 70 F3 1 Koelventilator - dubbele ventilator (2.3L Duratec-HE en 2.2L Duratorq-TDCi met automatische transmissie) 80 1 Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (1.6L EcoBoost SCTi en 2.0L Duratorq-TDCi) F4 60 Gloeibougies F5 60 Koelventilator (1.6L Duratorq-TDCi, 2.0L DuratorqTDCi, 2.0L Duratorq-TDCi Fase V, 2.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F9 7,5 Ontluchtingsklep, TMAF-sensor, actieve afsluitklep radiateurgrille, omloopklep, relaisspoel, extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi) F10 10 Motorregelmodule (2.0L Duratorq-TDCi) F10 7,5 Extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi) F11 10 PCV-klep, VCV-klep, sensor water-in-brandstof, sonische ontluchtklep, wervelregelklep, variabele inlaatklep, EGR-klep, IVVT-olieregelklep (motorregeling). T.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F15 40 Startmotorrelais F16 80 Extra verwarming dieselmotor (PTC) F17 60 Voeding A centrale zekeringenkast F18 60 Voeding B centrale zekeringenkast F19 60 Voeding C zekeringenkast achterin F20 60 Voeding D zekeringenkast achterin F21 30 VQM/niet-VQM: Instrumentengroep/Audio/AC/FLR F22 30 Ruitenwissermodule F23 25 Verwarmde achterruit F24 30 Koplampsproeiers F25 30 Kleppen van ABS F26 40 Pomp van ABS F27 25 Standverwarm
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F41 20 Instrumentenpaneel F42 5 Instrumentengroep F43 15 Module audio/BVC F44 5 Automatische AC / handmatige AC F45 5 FLR (start/stop) 1 Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
Zekeringen A Stuur links B Stuur rechts Zekering Amperage Beveiligde circuits F1 7,5 F2 5 Reserve IP 30 voeding Stuurwielmodule F3 10 Interieurverlichting F4 5 Startblokkeringssysteem F5 7,5 F6 5 Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Regensensor F7 20 Aansteker F8 10 Voeding brandstofvulklep ontgrendelen F9 15 Ruitensproeiers, achter F10 15 Ruitensproeiers, voor F11 10 Voeding bagageruimte ontgrendelen F12 10 Voeding brandstofvulklep vergrendelen F13 20 Brandstofpomp
Zekeringen Zekering Amperage F22 5 F23 20 F24 5 Beveiligde circuits Remlichtschakelaar Zonnedak Reserve IP 30 voeding Zekeringenkast achterin E75526 241
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA3 25 Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) FA4 25 Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) FA6 15 Extra elektrische aansluiting FA7 5 Relaisspoelen
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FC2 30 Elektrische parkeerrem (EPB) FC3 30 Elektrische parkeerrem (EPB) FC4 10 Airconditioning, achter FC5 20 Sleutelloos voertuig FC6 20 Aanjager airconditioning, achter FC7 5 FC8 7,5 Entertainment-systeem achterin/CD-wisselaar Module stoelgeheugen FC9 20 Versterker van geluidsinstallatie FC10 10 Sony audiophile FC11 – Wordt niet gebruikt FC12 – Wordt niet gebruikt 243
Bergen van de auto Sleepoog, voor SLEEPPUNTEN Locatie sleepoog E73241 Sleepoog, achter E73240 Het afneembare sleepoog bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer achter de voorstoelen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). A Het sleepoog moet altijd in de auto worden meegenomen. E73242 Sleepoog aanbrengen A LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het vast te zetten. Zorg ervoor dat het sleepoog volledig wordt vastgezet.
Bergen van de auto AUTO OP VIER WIELEN SLEPEN LET OP Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek. Alle modelvarianten WAARSCHUWINGEN Zet het contact aan wanneer uw auto wordt gesleept. Bij afgezet contact treedt het stuurslot in werking en werken de richtingaanwijzers en de remlichten niet. Sleep uw wagen niet achterwaarts. Zet de versnellingsbak in neutraal wanneer uw auto wordt gesleept. Voertuigen met 2.
Onderhoud Dagelijkse controles ALGEMENE INFORMATIE • • • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN Motorkap openen E73698 E87786 Open de motorkap en ondersteun hem met de steunstang. Motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) B A J I D C H G E F E132430 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 265).
Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 258). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 257). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E73231 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258).
Onderhoud 1 H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 258). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 257). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4) A E124921 J B C H I D G E F A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).
Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 259). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 258). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 257). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd.
Onderhoud F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 259). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 258). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 257). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning.
Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 265). A Zekeringenkast in motorruimte. Zie Zekeringen (bladzijde 233). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 259). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). I Reservoir stuurbekrachtiging.
Onderhoud A J B I C H D G E F E124913 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). D Accu. Zie Starten met hulpstartkabels (bladzijde 265).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL B A J I H D C G E F E87715 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 257). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 258). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 265).
Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4) OLIEPEILSTAAF - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) A B A B E124917 A E134114 A MIN B MAX OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)/2,3 L DURATEC-HE (MI4) A E134040 B MIN B MAX A MIN B MAX OLIEPEILSTAAF - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL /2,0 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL /2,2 L DURATORQTDCI (DW) DIESEL E92036 A B A E95543 256 A MIN B MAX B
Onderhoud Verwijder de vuldop. MOTOROLIE CONTROLEREN LET OP LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Gebruik geen additieven of andere smeermiddelen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze de motor beschadigen. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 260). N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren bereikt zijn normale waarden na ongeveer 5000 kilometer. Draai de vuldop er weer op.
Onderhoud WAARSCHUWINGEN Verwijder de vuldop niet bij draaiende motor. CONTROLE VLOEISTOFPEIL KOPPELING EN REMSYSTEEM Verwijder de vuldop niet wanneer de motor heet is. Laat de motor eerst afkoelen. WAARSCHUWINGEN Het gebruik van een andere vloeistof dan de aanbevolen remvloeistof kan de werking van het remsysteem reduceren en voldoet niet aan de prestatiestandaard van Ford. Onverdunde koelvloeistof is brandbaar en kan ontbranden wanneer deze wordt gemorst op een hete uitlaat.
Onderhoud RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. N.B.: De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. Gebruik voor het bijvullen een mengsel van sproeiervloeistof en water om bevriezing bij koude weersomstandigheden te voorkomen en het reinigende effect te verbeteren.
Onderhoud TECHNISCHE SPECIFICATIE Vloeistoffen LET OP Gebruik geen vloeistoffen die niet aan de gedefinieerde specificaties of eisen voldoen. Gebruik van een ongeschikte vloeistof kan beschadiging tot gevolg hebben, hetgeen niet onder de Garantie valt.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,1 (0,9) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,8 (0,8) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Koelsysteem 6,5 (1,4) 2.0L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,3 (1,0) 2.0L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.0L Duratec-HE Koelsysteem 6,2 (1,4) 2.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,4 (1,2) 2.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO KLEINE LAKSCHADE REPAREREN Veiligheidsgordels LET OP Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk onschadelijke substanties van het lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen van vogels, boomsappen, dode insecten, teervlekken, wegenzout en industriële neerslag). WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt.
Accu van de auto Hulpstartkabels aansluiten STARTEN MET HULPSTARTKABELS WAARSCHUWING Gebruik brandstofleidingen, motorafdekkingen of inlaatspruitstuk nooit als massapunten. A LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar. C Gebruik altijd hulpstartkabels met geïsoleerde klemmen en een voldoende dikke kern. D Koppel de ontladen accu niet los van de elektrische installatie van de auto. B E102925 1.
Accu van de auto AANSLUITPUNTEN VAN DE ACCU LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu. Zorg ervoor dat de kabels niet met draaiende onderdelen en onderdelen van het brandstoftoevoersysteem in aanraking kunnen komen. Motor starten 1. Start de motor van auto B en laat deze met een matig hoog toerental draaien. 2. Start de motor van auto A. 3. Laat beide motoren minimaal drie minuten draaien alvorens de kabels los te koppelen.
Velgen en banden Het verdient aanbeveling een hydraulische garagekrik te gebruiken wanneer u bijv. de zomerbanden door winterbanden vervangt. ALGEMENE INFORMATIE LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. Kriksteunpunten WAARSCHUWING U mag nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en de auto plaatsen.
Velgen en banden Uitvoeringen met zijskirts E90709 Steek de hefplaat door de opening aan de onderzijde van de skirt. A Een wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto zodanig dat u noch het verkeer hinder ondervinden of gevaar lopen. E90708 Zet een gevarendriehoek neer. Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. Zorg ervoor dat de auto met de wielen in de rechtuitstand op een stevige, vlakke ondergrond staat. Schakel het contact uit en schakel de parkeerrem in.
Velgen en banden 3. Draai de wielmoeren een slag los. 4. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 5. Verwijder de wielmoeren en het wiel. WAARSCHUWINGEN Let erop dat bij richting gebonden banden de pijlen in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel moet worden gemonteerd waarvan de pijlen tegengesteld aan de draairichting wijzen, laat dan de band zo spoedig mogelijk door een deskundige in de juiste richting monteren.
Velgen en banden 7. Druk de naafdop of het wieldeksel met de bal van uw hand vast. WAARSCHUWING Laat het aanhaalmoment van de wielmoeren en de bandenspanning zo spoedig mogelijk controleren. BANDENREPARATIESET Deze auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar met een bandenreparatieset, die kan worden gebruikt voor het repareren van één lekke band. De bandenreparatieset bevindt zich in de bergruimte onder de vloer. Zie Opbergruimtes (bladzijde 147). E71948 3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan.
Velgen en banden • Met de bandenreparatieset kunt u de meeste gaatjes dichten [tot een diameter van zes millimeter], waarna u tijdelijk verder kunt rijden. Let op het volgende bij het gebruik van de set: • • • • • • Rijd voorzichtig en maak geen plotselinge stuurbewegingen, vooral wanneer de auto zwaar is beladen of tijdens het rijden met een aanhanger.
Velgen en banden A WAARSCHUWINGEN Het afdichtmiddel bevat natuurlijk latex. Voorkom contact met huid, ogen of kleding. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts. K B J Wanneer de bandenspanning binnen zeven minuten lager wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de band ernstig zijn beschadigd, waardoor een tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk geval uw reis niet met deze band.
Velgen en banden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. Open het deksel van de bandenreparatieset. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel. Het label mag niets belangrijks aan het oog onttrekken. Haal de slang C en de stekker met kabel G uit de set. Draai de oranje dop D en de flessendop J los.
Velgen en banden 4. Herhaal de procedure om de band weer op spanning te brengen. 5. Controleer de bandenspanning nogmaals met de drukmeter F. Wanneer de spanning te hoog is, laat dan de spanning afnemen met behulp van de aflaatklep B. 6. Zodra u de band op de juiste spanning hebt gebracht: zet de compressorschakelaar H in de stand 0, trek de stekker G uit de contactdoos, draai de slang C los, draai het ventieldopje vast en breng de beschermdop A weer aan. 7.
Velgen en banden Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) GEBRUIK VAN WINTERBANDEN Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP) kunnen een wat ongebruikelijke rijkarakteristiek vertonen, hetgeen kan worden verminderd door het aandrijfregelsysteem (traction control) uit te schakelen. Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 180). LET OP Controleer of u de velgen met de winterbanden met het correcte type wielmoeren hebt bevestigd.
Velgen en banden N.B.: Na het verwisselen van banden of sensors heeft het systeem enkele minuten nodig om te resetten. Tijdens deze periode is het systeem in bedrijf, maar het is mogelijk dat een waarschuwingslamp wordt ingeschakeld. 3. Selecteer Band. spann met de op- en neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten.
Velgen en banden TECHNISCHE SPECIFICATIE Aanhaalmoment wielmoeren Velgtype Nm (Ib-ft) Alle 170 (125) Bandenspanning (koude banden) Tot 160 km/u Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L EcoBoost SCTi (MI4), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V, 2.0L Duratorq-TDCi (DW) en 2.2L Duratorq-TDCi (DW) 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 1.
Velgen en banden Snelheid continu hoger dan 160 km/u (100 mph) Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V en 2.0L Duratorq-TDCi (DW) 215/60 R 16 2,5 (36) 2,4 (35) 2,7 (39) 3,1 (45) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V en 2.
Voertuigidentificatie N.B.: Het ontwerp van het identificatieplaatje kan afwijken van het getoonde plaatje. VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE N.B.: De informatie op het identificatieplaatje is afhankelijk van de vereisten per land.
Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER E87496 Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Inhouden en specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de auto S-MAX Beschrijving van afmeting Afmeting in mm Maximale lengte - zonder bumper-stylingset 4772 (187,9) Maximale lengte - met bumper-stylingset 4801 (189) Totale breedte inclusief buitenspiegels 2154 (84,8) Totale hoogte - EC rijklaargewicht 1620 - 1660 (63.8 - 65.
Inhouden en specificaties Afstanden trekhaak S-MAX A B C D F G H E75182 Punt E Beschrijving van afmeting A Bumper – achterzijde trekhaakkogel Afmeting in mm 102 (4) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1 079 (42,48) D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,2) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,5) F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 363 (14,29) 282 16 (0,63)
Inhouden en specificaties Punt Beschrijving van afmeting Afmeting in mm G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 424 (16,69) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 636 (25,04) Galaxy A B C D F G H E75181 Punt E Beschrijving van afmeting Afmeting in mm A Bumper – achterzijde trekhaakkogel 101 (3,98) B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 16 (0,63) C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1128 (44,41) 283
Inhouden en specificaties Punt Beschrijving van afmeting Afmeting in mm D Hart trekhaakkogel – langsbalk 438 (17,2) E Binnenzijde langsbalk 876 (34,5) F Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspunt 412 (16,22) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 473 (18,62) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 685 (26,97) 284
Inleiding audio-installatie Labels op het audiotoestel BELANGRIJKE AUDIOINFORMATIE WAARSCHUWINGEN Door technische verschillen kunnen opneembare CD’s (CD-R's) en opnieuw beschrijfbare CD’s (CD-RW's) mogelijk niet correct functioneren. E66256 Op deze toestellen kunnen CD's worden afgespeeld die aan de International Red Book standaard audiospecificatie voldoen.
Overzicht audio-installatie 6000CD A C B P D O E N F M G H L I K J I E138368 A CD-sleuf. Zie CD's aanbrengen (bladzijde 303). B Aan, uit en volumeregeling. Zie Aan/uit toets (bladzijde 292). C CD uitwerpen. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 306). D Klok. Zie Tijd en datum van de audio-installatie instellen (bladzijde 290). A Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling (bladzijde 292). F Lage- en hoge-tonenregeling.
Overzicht audio-installatie O Extra ingang selecteren. Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 309). P CD selecteren. Sony CD en Sony CD DAB A B C E D F G S R H Q I P J E138370 O M N L K A Scannen. Zie Station afstemtoetsen (bladzijde 297). Zie CD-nummers scannen (bladzijde 306). B Informatie. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 292). Zie Menu's audio-installatie (bladzijde 299). Zie CD-speler (bladzijde 303).
Overzicht audio-installatie K Balans- en fade-regeling. Zie Balance/fade (balans links/rechts, voor/achter) regeling (bladzijde 292). L Oproep beëindigen. Zie Telefoon (bladzijde 312). M Volumeregeling, navigatietoetsen en keuzetoets. N Oproep beantwoorden. Zie Telefoon (bladzijde 312). O Toonregeling. Zie Bass/treble (lage/hoge tonen) regeling (bladzijde 292). P Telefoonmenu. Zie Telefoon (bladzijde 312). Q Radio en golfband selecteren. Zie Golfband toets (bladzijde 294).
Beveiliging van uw audio-installatie BEVEILIGINGSCODE ONJUISTE BEVEILIGINGSCODE Elk toestel bevat een unieke code die moet worden ingevoerd voordat het toestel kan worden gebruikt. Maximaal zijn 10 invoerpogingen van de unieke code toegestaan, met verschillende consequenties indien u een fout maakt. Is de accu losgekoppeld of is het toestel uit de auto verwijderd geweest, dan moet de code opnieuw worden ingevoerd voordat het toestel kan worden gebruikt.
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding 12/24 uurs modus TIJD EN DATUM VAN DE AUDIO-INSTALLATIE INSTELLEN 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat het 12/24 symbool in het display verschijnt. 2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gewenste instelling te kiezen. 3. Druk enkele malen op de MENU toets of laat het menu de functie afbreken om uw selectie te bevestigen. 6000CD Datum en tijd veranderen Druk op de CLOCK toets om de datum en tijd weer te geven. N.B.
Audiodisplays met tijd- en datumaanduiding 3. Druk op de linker of rechter navigatietoets om de gewenste instelling te selecteren. 4. Druk op de MENU toets of de toets tussen de navigatietoetsen om uw selectie te bevestigen.
Werking van de audio-installatie AAN/UIT TOETS BALANCE/FADE (BALANS LINKS/RECHTS, VOOR/ACHTER) REGELING Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het toestel nog een uur nadat het contact is afgezet worden gebruikt. Na een uur schakelt het radiotoestel automatisch uit. De balansfunctie wordt gebruikt om de geluidsverdeling tussen de linker en rechter luidsprekers aan te passen.
Werking van de audio-installatie 6000CD Menufuncties Eerste niveau Tijdens radioontvangst Tweede niveau Tijdens het afspelen Tijdens het afspelen Tijdens alle functies van een cassette van een CD Handmatig afstemmen 12/24 uur Scanfunctie AVC 12/24 uur Menu ADV Herhalen REG AVC - Klomp Nieuws Menu ADV - 12/24 uur CLIP - - AVC - - Menu ADV * Scannen Lokale of algemene verkeersberichten Shuffle * ** AF VID * Bluetooth aan/uit N.B.
Werking van de audio-installatie Menufuncties Tijdens radio-ontvangst Tijdens het afspelen van een CD 3 3 TA volume TA volume Lokale of algemene verkeersberichten Lokale of algemene verkeersberichten Regionaal AAN/UIT Shuffle - Herhalen - Comp AAN/UIT N.B.: De volgorde waarin functies verschijnen, kan verschillen afhankelijk van het audiotoestel of het voertuig. * Automatische volumeregeling. 2 Alternatieve frequenties. 3 Verkeersberichten. 1. Kies een golfband. 2.
Werking van de audio-installatie Sony en Sony DAB Verkeersberichten inschakelen Druk op de RADIO toets om een keuze uit de beschikbare golfbanden te maken. Voordat u verkeersberichten kunt ontvangen, moet u op de TA toets drukken. TA-D dan wel TA-L wordt in het display weergegeven om aan te geven dat de functie is ingeschakeld. AUTOSTORE TOETS Indien u reeds heeft afgestemd op een radiostation dat verkeersinformatie uitzendt, wordt ook TP in het display weergegeven.
Werking van de audio-installatie Indien een radiostation wordt gekozen of met behulp van de voorkeuzetoetsen wordt opgeroepen dat geen verkeersinformatie uitzendt, dan blijft het toestel op dat radiostation afgestemd tenzij TA uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld wordt. Sony CD 1. Druk op de MENU toets en gebruik de opwaarts of neerwaarts navigatietoets om de TA display te selecteren. 2. Druk op de linker of rechter navigatietoets om de gewenste instelling te selecteren. 3.
Werking van de audio-installatie N.B.: Indien u op een ander tijdstip op TA drukt, worden alle berichten uitgeschakeld. Sony CD Kies een golfband en druk kort op de navigatietoets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken. Het toestel stopt bij het eerste radiostation dat in de door u gekozen richting wordt gevonden. STATION AFSTEMTOETSEN DAB-service linking N.B.: De DAB-service linking is standaard uitgeschakeld. Handmatig afstemmen 6000CD N.B.
Werking van de audio-installatie 6000CD 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat SCAN in het display wordt weergegeven. 2. Druk op de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gekozen golfband omhoog of omlaag af te zoeken. 3. Afhankelijk van het audiotoestel drukt u op de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken of op de MENU toets om verder te luisteren naar een radiostation. Sony en Sony DAB 1. Druk op de SCAN toets. SCAN knippert of SCANNING wordt in het display weergegeven. 2.
Menu's audio-installatie DSP-instellingen wijzigen AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING 1. Druk eenmaal op de DSP toets voor bezette zitplaatsen en tweemaal voor de equalizer. Positie van onderdeel: Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 286). 2. Gebruik de navigatietoets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om de gewenste instelling te kiezen. 3. Druk op de toets tussen de navigatietoetsen om uw keuze te bevestigen.
Menu's audio-installatie Sony en Sony DAB Wanneer AF-MAN is gekozen, werkt het toestel op dezelfde wijze als bij AF-AUTO of AF-ON, maar er wordt dan alleen naar alternatieve frequenties gezocht wanneer op een voorkeuzetoets wordt gedrukt. 1. Druk kort op de MENU toets. 2. Gebruik de navigatietoets omhoog of omlaag om CLIP te selecteren. 3. Druk enkele malen op de MENU toets of laat het systeem de functie afbreken om uw selectie te bevestigen.
Menu's audio-installatie Sony en Sony DAB REGIONALE MODUS (REG) 1. Druk kort op de MENU toets. 2. Gebruik de navigatietoets omhoog of omlaag om REGIONAL te selecteren. 3. Druk enkele malen op de MENU toets of laat het systeem de functie afbreken om uw selectie te bevestigen. De regionale modus (REG) regelt het gedrag van AF door tussen regionale netwerken van een hoofdzender te schakelen. Een zender kan over een groot netwerk beschikken dat in een groot gedeelte van het land te ontvangen is.
Menu's audio-installatie 4. Gebruik de linker of de rechter navigatietoets om de functie in- of uit te schakelen. 5. Druk op de MENU toets of de toets tussen de navigatietoetsen om uw selectie te bevestigen.
CD-speler Sony en Sony DAB CD'S AANBRENGEN 1. Druk eenmaal op de navigatietoets voor opwaarts zoeken om naar het volgende nummer te gaan of druk er meerdere malen op om naar daaropvolgende nummers te gaan. 2. Druk eenmaal op de navigatietoets voor neerwaarts zoeken om het huidige nummer te herhalen. Wanneer binnen twee seconden vanaf het begin van een nummer op deze toets wordt gedrukt, dan wordt het vorige nummer gekozen. 3.
CD-speler 6. Herhaal stap vier en vijf om de resterende CD's te verwijderen. 7. Breng het magazijn in de door de pijl aangegeven richting aan. Er is een duidelijke klik hoorbaar ter bevestiging van correct laden. 8. Sluit het portier. CD AFSPELEN N.B.: Tijdens het afspelen wordt de CD, het nummer en de tijd die is verstreken sinds de start van het nummer in het display weergegeven. E66144 N.B.
CD-speler Sony en Sony CD DAB 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat SHUF in het display wordt weergegeven. 2. Scroll met de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken door het display totdat SHUF ALL of SHUFF CD in het display wordt weergegeven. 3. Gebruik indien nodig de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om het volgende nummer te kiezen. Druk tweemaal op de CD/AUX toets om de CD-wisselaar af te spelen. N.B.
CD-speler Alle behalve Sony en Sony DAB 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat SCAN in het display wordt weergegeven. 2. Gebruik de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om SCAN CD dan wel SCAN ALL te kiezen. 3. Druk nogmaals op de toets voor opwaarts zoeken of neerwaarts zoeken om een nummer verder te beluisteren. 1. Druk enkele malen op de MENU toets totdat COMP in het display wordt weergegeven. 2.
CD-speler Sony CD Wanneer een CD met audio in de CD-speler wordt geplaatst, wordt de mapstructuur van de CD ingelezen. Het kan even duren voordat wordt begonnen met afspelen (afspelen is afhankelijk van de kwaliteit van de CD). N.B.: Is geen CD geladen wanneer op de EJECT toets wordt gedrukt, dan wordt NO CD in het display weergegeven. Druk op elk gewenst moment op de EJECT toets en verwijder de CD. EJECTING en PLEASE REMOVE wordt in het display weergegeven.
CD-speler Gewoonlijk wordt de naam van het bestand dat wordt afgespeeld weergegeven. Druk om een van de andere informatie-items te selecteren herhaaldelijk op de INFO toets tot het benodigde item wordt weergegeven in de display. N.B.: Hierdoor wordt niet de CD uitgeworpen; het weergeven van de CD wordt alleen onderbroken op de plaats waar de weergave van de radio werd hervat. Druk opnieuw op de CD/AUX toets om het afspelen van de CD te hervatten. N.B.
Ingangsaansluiting (AUX IN) N.B.: Stel voor optimale prestaties bij het afspelen van een extra apparaat het volume daarvan hoog. Hierdoor worden storingen gereduceerd wanneer het apparaat wordt aangesloten op de aansluiting voor de sigarenaansteker in de auto. Via de extra ingang (AUX IN), indien aanwezig, kan een extra apparaat zoals een MP3-speler op het audiotoestel van de auto worden aangesloten. Het geluid kan via de autoluidsprekers worden weergegeven.
Storingen verhelpen audio-installatie Display van het audiotoestel Remedie CD ERROR PLEASE CHECK CD CDC ERROR Algemeen storingsbericht voor storingen tijdens het afspelen van een CD, bijv.: kan CD niet aflezen, data-CD aangebracht. Kan ook wijzen op een storing in het audiotoestel. Controleer of de CD correct geladen is, reinig de CD en laad deze opnieuw of vervang de CD door een voor u bekende muziek-CD. Zie CD's uitwerpen (bladzijde 306). Zie CD's aanbrengen (bladzijde 303).
Storingen verhelpen audio-installatie Display van het audiotoestel INCORRECT Remedie Bericht dat u informeert dat de ingegeven Keycode onjuist is. Zie Onjuiste beveiligingscode (bladzijde 289).
Telefoon ALGEMENE INFORMATIE SETUP BLUETOOTH Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Telefoons bedienen Er kunnen maximaal zes Bluetooth apparaten aan het systeem in de auto worden gekoppeld. In dit hoofdstuk worden de functies en eigenschappen van het handsfree systeem voor de Bluetooth mobiele telefoon beschreven. N.B.
Telefoon 3. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon. Wanneer geen codenummer wordt weergegeven op de display, voer dan het Bluetooth PIN nummer 0000 in met behulp van de toetsen van de telefoon. Voer nu het op de voertuigdisplay weergegeven Bluetooth PIN-nummer in. 4. Als de mobiele telefoon om goedkeuring van de automatische verbinding vraagt, selecteer dan JA. Telefoon E87990 Mobiel E87991 Thuis E87992 Kantoor E87993 Fax N.B.
Telefoon Telefoons die in het systeem zijn opgeslagen zijn met behulp van de telefoonlijst op de audiounit toegankelijk. GEBRUIK MAKEN VAN DE TELEFOON - AUTO'S ZONDER NAVIGATIESYSTEEM N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth apparaten zijn gekoppeld, moet er één worden ontkoppeld om een nieuw apparaat te kunnen koppelen. In dit hoofdstuk worden de telefoonfuncties van de audio-unit beschreven. N.B.
Telefoon 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het geselecteerde telefoonnummer te bellen. Een gesprek beëindigen Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek - Sony radio Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. Gesprekken kunnen worden beëindigd door op de toets 'weigeren' te drukken. U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek.
Telefoon 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het telefoonnummer te kiezen. Een tweede inkomend gesprek weigeren Een tweede inkomend gesprek kan worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een tweede inkomend gesprek weigeren door op de toets CD of de toets AM/FM te drukken. Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2.
Telefoon Met behulp van het menu op de audio-unit Een gekoppelde telefoon ontkoppelen - Sony radio N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. 1. 2. 3. 4. 5. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. Druk op de MENU toets op de audio-unit. Selecteer de ACTIVE PHONE optie op de audio-unit.
Telefoon Een gesprek beëindigen Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Gesprekken kunt u beëindigen door op de toets BEËINDIGEN, de toets MODE op de afstandsbediening of de toets AAN/UIT op het navigatiesysteem te drukken. Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets MODE op de afstandsbediening of de toets PHONE op het apparaat te drukken of door de optie AANNEMEN in het menu te gebruiken. Een nummer herhalen 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2.
Telefoon 2. Selecteer met behulp van de optie BT-INSTELLINGEN in het menu de actvieve telefoon in de lijst. Actieve telefoon afmelden Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer de optie BT-INSTELLINGEN in het menu. 3. Selecteer de AFMELDEN optie in het menu. 4. Selecteer de telefoon in de lijst.
Spraaksturing Reactie van het systeem WERKING Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Probeer geen nieuwe commando's te geven voordat u de piep hebt gehoord. Het spraakbesturingssysteem herhaalt elk gesproken commando.
Spraaksturing Short cuts Spraaklabel Er zijn een aantal gesproken woorden (short cuts) mogelijk, waarmee u enkele functies van de auto kunt regelen zonder het complete commandomenu te hoeven volgen. Dit zijn: Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen aan items zoals favoriete radiozenders en persoonlijke telefooncontacten.
Spraaksturing "CD PLAYER" "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max.
Spraaksturing CD-wisselaar Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" "DISC" * "TRACK" * "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 3 "" "DISC " * Kan als short cut worden gebruikt. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" "TRACK NUMBER PLEASE" 3 "" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "RADIO" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" "FM FREQUENCY PLEASE" 3 "TUNE " * "" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "TUNE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "TUNE " * * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen.
Spraaksturing Externe apparaten - USB Overzicht Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een extern USB-apparaat dat op de audiounit kan worden aangesloten. Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" "TRACK NUMBER PLEASE" 4 "" "TRACK " * * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 338). iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Telefoon Met uw telefoonsysteem kunt u een extra telefoonboek aanleggen. De opgeslagen nummers kunnen met behulp van Voice Control worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "DIAL NUMBER" "NUMBER PLEASE" 3 "" " CONTINUE?" 4 "DIAL" "DIALLING" "CORRECTION" " CONTINUE?" * * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "MOBILE NAME" "MOBILE NAME" "" * * Kan als short cut worden gebruikt. N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt tijdens een telefoongesprek.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" "NUMBER PLEASE" 5 "" "" 6 "STORE" "STORING NUMBER" "" "NUMBER STORED" Naam wissen Opgeslagen namen kunnen ook uit het bestand worden gewist.
Spraaksturing Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIRECTORY DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Hoofdinstellingen Oproepen weigeren Oproepen kunnen zo worden ingesteld dat ze met spraakbesturing automatisch worden geweigerd.
Spraaksturing Overzicht Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. "CLIMATE" "HELP" * "FAN" "DEFROSTING/DEMISTING ON" * * "DEFROSTING/DEMISTING OFF" "TEMPERATURE" "AUTO MODE" * * * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar.
Spraaksturing Ontdooien/ontwasemen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" "DEFROSTING ON/DEMISTING * 2 ON" "DEFROSTING OFF/DEMISTING * OFF" "DEFROSTING ON/DEMISTING ON" "DEFROSTING OFF/DEMISTING OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. Temperatuur Met deze functie kunt u de temperatuur instellen.
Verbinding N.B.: De toegangstijd voor het lezen van de bestanden van het externe apparaat variëren afhankelijk van factoren zoals de bestandsstructuur, de grootte van het bestand en de inhoud van het apparaat. ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden.
Verbinding Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN WAARSCHUWING Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren.
Verbinding EXTERN APPARAAT AANSLUITEN - AUTO'S MET BLUETOOTH USB-APPARAAT GEBRUIKEN Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. Bluetooth audio-apparaat aansluiten USB-apparaat is de actieve bron LET OP E100029 Omdat er verschillende standaarden bestaan, kunnen fabrikanten een groot aantal profielen in hun Bluetooth apparaten implementeren.
Verbinding Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding • • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. Pictogrammen aan de linkerzijde van de nummer-/maptekst geven het type bestand/map aan. Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. IPOD GEBRUIKEN Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. iPod is de actieve bron Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Verbinding De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de radiodisplay. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. Houd de pijltjestoetsen naar links/rechts ingedrukt om snel achteruit/vooruit door een nummer te gaan.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding • • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is. Een pictogram aan de linkerzijde geeft het type van de op dit moment weergegeven lijst aan (bijvoorbeeld een albumlijst). Raadpleeg de lijst voor een uitleg van deze pictogrammen. Gebruik voor het navigeren door de inhoud van de iPod de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren.
Introductie navigatie RIJVEILIGHEID WAARSCHUWINGEN Het systeem levert informatie waarmee u veilig en snel uw bestemming kunt bereiken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het systeem alleen bij stilstaande wagen programmeren. Het systeem biedt geen hulp met betrekking tot stopborden, verkeerslichten of wegwerkzaamheden en biedt evenmin andere belangrijke veiligheidsinformatie. Gebruik het systeem niet voordat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bediening ervan.
Navigatiesysteem Micro SD-kaart installeren INTRODUCTIE LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. 1 N.B.: Aan het versturen en ontvangen van tekstberichten zijn kosten verbonden. N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw telefoon voor alle telefoonfuncties en de werking van de functies. 2 N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt op de gebruikershandleiding) op een veilige plaats. E114212 1. Verwijder de micro SD-kaart uit de adapter. 2.
Navigatiesysteem E114213 2. Schakel uw mobiele telefoon in en start de Ford Mobile Navigation. 3. Kies Selecteer navigatie. 4. Kies Adres. 5. Wijzig de route-opties indien nodig en start de routebegeleiding. 6. De bochtinformatie wordt weergegeven in de voertuigdisplay. De gesproken instructies zijn hoorbaar via de voertuigluidsprekers. N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige positie weer. 7. U kunt de applicatie verlaten en verder gaan met de routebegeleiding na het herstarten van de applicatie.
Bijlagen www.novero.com/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen E114220 Certificaat voor Verenigde Arabische Emiraten TYPEGOEDKEURINGEN EU-verklaring Valeo verklaart hierbij dat dit korte bereik-apparaat voldoet aan de noodzakelijke vereisten en andere relevante bepalingen in Directive 1999/5/EC.
Bijlagen ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT WAARSCHUWINGEN Monteer geen zender/ontvangers, microfoons, luidsprekers en dergelijke in het ontvouwbereik van de airbags. WAARSCHUWINGEN Uw auto is getest en gecertificeerd volgens de wetgeving betreffende elektromagnetische comptabiliteit (72/245/EEC, UN ECE Regeling 10 of andere geldende lokale vereisten). U dient ervoor te zorgen dat apparatuur die u heeft gemonteerd voldoet aan de betreffende lokale wetgeving.
Bijlagen Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 30 – 54 50 W 1, 2, 3 68 – 87,5 50 W 1, 2, 3 142 – 176 50 W 1, 2, 3 380 – 512 50 W 1, 2, 3 806 – 940 10 W 1, 2, 3 1200 – 1400 10 W 1, 2, 3 1710 – 1885 10 W 1, 2, 3 1885 – 2025 10 W 1, 2, 3 N.B.: Controleer na het aanbrengen van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus.
354
Index A Adaptieve cruise control gebruiken ..........................................................................194 Afstand tot uw voorligger instellen.............196 Automatisch uitschakelen..............................197 Het systeem inschakelen................................195 Ingestelde snelheid veranderen....................195 Snelheid instellen...............................................195 Systeem tijdelijk deactiveren..........................197 Systeem uitschakelen..................
Index Alternatieve frequenties...........................300 Auto op vier wielen slepen.......................245 Alle behalve Sony en Sony DAB..................300 Sony en Sony DAB............................................300 Alle modelvarianten.........................................245 Voertuigen met 2.0L Duratorq-TDCi (DW) diesel (fase V) of 2.0L EcoBoost SCTi (MI4) en 6-traps automatische transmissie......................................................
Index Batterij van afstandsbediening vervangen.......................................................39 Brandstofverbruik Zie: Technische specificatie............................167 Buitenspiegels.................................................82 Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad.........................................................40 Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad.........................................................40 Handmatig inklapbare spiegels....................
Index Contactslot.....................................................153 Contactslot Een benzinemotor starten........................156 Koude of warme motor....................................156 Stationair toerental na het starten...............157 Verzopen motor..................................................156 Zie: Contactslot...................................................153 Controle koelvloeistofpeil Een benzinemotor starten - Flex Fuel (FF, ethanol)........................................
Index Elektronische parkeerrem..........................176 Gebruik maken van de telefoon - Auto's met Navigatiesysteem ............................317 Automatische activering van de EPB voorkomen........................................................177 Automatisch inschakelen van de EPB.........177 De EPB uitschakelen..........................................178 EPB inschakelen..................................................176 EPB inschakelen bij rijdende auto.................
Index Gevarendriehoek..........................................232 Geventileerde stoelen..................................141 Handrem Zie: Parkeerrem....................................................175 Hill launch assist (HLA) Temperatuur automatisch verhogen en verlagen.............................................................142 Temperatuur handmatig verhogen en verlagen.............................................................142 Zie: Regeling voor bergop rijden gebruiken....................
Index In één oogopslag .............................................11 Infoberichten.................................................108 Achteruitkijkcamera.............................................21 Automatische grootlichtregeling....................16 Automatische klimaatregeling........................19 Automatische transmissie...............................20 Automatisch in-/uitschakelde verlichting............................................................16 Automatisch wissen..................
Index L Interieurverlichting........................................68 Instapverlichting..................................................68 LED-interieurverlichting....................................68 Leeslampen...........................................................68 Verlichting make-up spiegels..........................69 Ladingsteunen Zie: Dakrekken en bagagedragers................215 Luchtroosters Introductie .....................................................348 Zie: Ventilatieroosters..
Index N Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW) diesel .................253 Overzicht motorruimte - 2,0 l EcoBoost SCTi (MI4)...................................................250 Overzicht motorruimte - 2,2 l Duratorq-TDCi (DW) diesel .................255 Overzicht motorruimte - 2,3 l Duratec-HE (MI4)...............................................................251 Overzicht van symbolen.................................7 Navigatiesysteem .......................................
Index R Ruitenwisserbladen vervangen................59 Reductie geluidsvervorming (CLIP)...........................................................299 Ruitenwissers en ruitensproeiers.............56 Achterruitwisserbladen.....................................59 Voorruitwisserbladen.........................................59 Technische specificatie.....................................60 Alle behalve Sony en Sony DAB..................299 Sony en Sony DAB............................................
Index Sneeuwkettingen Stoelgeheugenfunctie Zie: Gebruik van sneeuwkettingen..............275 Zie: Geheugenfunctie........................................149 Snelheidsbegrenzer gebruiken..............200 Stoelverhogers ...............................................25 De snelheidslimiet doelbewust overschrijden...................................................201 Snelheidslimiet instellen................................200 Systeemwaarschuwingen...............................201 Kinderzitje (Groep 2).
Index Trekhaak .........................................................224 Ventilatie Onderhoud............................................................227 Rijden met een aanhanger.............................226 Rijden zonder aanhanger................................227 Trekhaakkogel aanbrengen...........................225 Trekhaakkogel ontgrendelen.........................225 Trekhaakkogel verwijderen............................226 Zie: Klimaatregeling............................................
Index Verwarming Waarschuwings- en indicatielampen............................................91 Zie: Klimaatregeling............................................119 Verzorging van banden..............................274 Verzorging van de auto..............................263 VIN Berichtenindicator...............................................93 Controlelamp 'Vorst'...........................................92 Controlelamp elektrische parkeerrem (EPB).....................................................
Index Z Zekeringen......................................................233 Zonnekleppen ...............................................143 Dak (Galaxy)........................................................143 Dak (S-MAX)........................................................143 Zijruiten...................................................................
(CG3533nl)