Operation Manual

LET OP
Breng altijd Originele Ford Onderdelen
aan wanneer gloeilampen voor de
koplampen worden vervangen.
Andere gloeilampen kunnen de prestaties
van het systeem verminderen.
Controleer en vervang
ruitenwisserbladen regelmatig om
ervoor te zorgen dat de camerasensor
vrij zicht door de voorruit heeft.
Vervangende ruitenwisserbladen moeten
de juiste lengte hebben.
N.B.: Houd de voorruit vrij van
belemmeringen zoals uitwerpselen van
vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Het systeem schakelt automatisch
grootlicht in indien het voldoende donker
is en er geen ander verkeer is. Indien het
system de koplampen of achterlichten van
een naderend voertuig waarneemt, of de
straatverlichting vóór de auto, schakelt het
systeem het grootlicht uit voordat het
andere weggebruikers kan verblinden.
Dimlicht blijft ingeschakeld.
Een camerasensor is centraal achter de
voorruit van de auto gemonteerd en
controleert continu de omstandigheden
om te beslissen wanneer het grootlicht
moet worden uit- en ingeschakeld.
Zodra het systeem actief is, wordt het
grootlicht ingeschakeld indien:
het voldoende donker is om het gebruik
van grootlicht nodig te maken en
er geen verkeer of straatverlichting vóór
het voertuig is en
de rijsnelheid hoger is dan 40 km/u.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld indien:
Het omgevingslicht voldoende is om
grootlicht overbodig te maken.
De koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
ontdekt.
Straatverlichting wordt ontdekt.
De rijsnelheid minder wordt dan 25
km/u.
De camerasensor te heet is of versperd
is.
Het systeem activeren
Schakel het systeem in m.b.v. het
informatiedisplay en de automatisch
inschakelende koplampen. Zie
Infodisplays (bladzijde 95). Zie
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting (bladzijde 62).
E70719
Zet de schakelaar in de stand van de
automatisch inschakelende koplampen.
N.B.: Het systeem kan enige tijd nodig
hebben om te initialiseren na eerst het
contact in te scahekelen, met name in zeer
donkere omstandigheden. Het grootlicht
wordt gedurende deze periode niet
automatisch ingeschakeld.
De gevoeligheid van het systeem
instellen.
Het systeem heeft drie
gevoeligheidsniveaus die toegankelijk zijn
via het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 95).
63
Verlichting