FordMondeo Instructieboekje Feel the difference
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten. © Ford Motor Company 2010 Alle rechten voorbehouden.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding..............................7 Overzicht van symbolen...........................7 Onderdelen en accessoires....................8 Werking.....................................................46 Gecodeerde sleutels..............................46 Immobilisatiesysteem inschakelen......46 Immobilisatiesysteem uitschakelen.....46 Kort overzicht Kort overzicht............................................
Inhoudsopgave Waarschuwingsknipperlichten..............64 Richtingaanwijzers..................................64 Interieurverlichting...................................65 Een koplamp verwijderen......................66 Gloeilampen vervangen.........................67 Gloeilampentabel....................................74 Elektrisch verstelbare stoelen.............130 Hoofdsteunen........................................132 Achterbank.............................................132 Verwarmde stoelen.........
Inhoudsopgave Start/stop knop Actieve schokdemperregeling Werking...................................................149 Start/stop knop gebruiken...................149 Werking...................................................169 Gebruik van de actieve schokdemperregeling .....................169 Eco-modus Werking....................................................151 Eco-modus gebruiken..........................151 Parkeerhulp Werking...................................................
Inhoudsopgave Waarschuwing rijden buiten baan gebruiken............................................189 Onderhoud Bergen van de auto Algemene informatie............................221 De motorkap openen en sluiten........222 Overzicht motorruimte - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)...........223 Overzicht motorruimte - 1,6L EcoBoost SCTi (Sigma).......................................224 Overzicht motorruimte - 2,0 l Duratec-HE (MI4)..............................
Inhoudsopgave Kleine lakschade repareren.................241 Commando’s navigatiesysteem........289 Commando’s klimaatregeling............289 Accu van de auto Verbinding Gebruik van startkabels.......................242 Accu vervangen....................................243 Aansluitpunten van de accu ..............243 Algemene informatie............................292 Extern apparaat aansluiten ................293 Extern apparaat aansluiten - Auto's met Bluetooth..........................................
6
Inleiding Alle materialen die bij de fabricage van het interieur van deze auto zijn gebruikt, voldoen aan de strikte eisen van de TÜV TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt GmbH en zijn erop gericht het risico van allergische reacties tot een minimum te beperken. OVER DEZE HANDLEIDING Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om uw auto goed te leren kennen door dit instructieboekje zorgvuldig te lezen.
Inleiding Kijk voor het Ford logo op de volgende onderdelen Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan eerst de betreffende instructies in dit instructieboekje en volg deze op voordat u iets aanraakt of probeert af te stellen. Plaatwerk • • • • ONDERDELEN EN ACCESSOIRES Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford onderdelen Ford onderdelen zijn. Motorkap Portieren Achterklep Spatscherm U Ford is volgens de hoogste normen gebouwd met gebruik van Originele Ford onderdelen van hoge kwaliteit.
Inleiding Buitenspiegel E131724 E131723 Ruit • • • Achterruit Zijruiten Voorruit E88507 9
Inleiding Verlichting • • Achterlichten Koplamp E131725 10
Kort overzicht KORT OVERZICHT Overzicht instrumentenpaneel - stuur links A B C D E V U F T G S H R E87719 11 J I Q P K L O M N
Kort overzicht Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts J E87720 K L P M N O I U H C T D E S F G B R V Q A A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 58). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 114). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 64). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 267). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 273).
Kort overzicht J Schakelaar stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 164). Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 149). K Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp (bladzijde 170). L Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 64). M Controlelampje airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 34).
Kort overzicht Elektrische kinderveiligheidssloten Auto ontgrendelen E78278 Trek een portierkruk uit om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen en het alarmsysteem uit te schakelen. E124779 Auto vergrendelen Zie Kindersloten (bladzijde 28). Keyless entry (sleutelloze toegang) E87384 E78276 Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passive key nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt.
Kort overzicht Automatisch wissen Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 42). A Stuurwiel verstellen B WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. 2 C E70315 2 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid Stel de gevoeligheid van de regensensor met de draaiknop in. 1 Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 53).
Kort overzicht Automatisch in-/uitschakelde verlichting E70719 E85833 Afhankelijk van het omgevingslicht gaan de koplampen automatisch aan en uit. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 58). Automatische grootlichtregeling A WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Een handmatige deactivering kan nodig zijn indien het systeem het grootlicht niet inof uitschakelt.
Kort overzicht Elektrisch bedienbare ruiten Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 78). N.B.: Open de tegenovergestelde ruit enigszins om windgeluiden of schudden door windstoten te voorkomen wanneer één ruit open staat. Informatiesysteem dode hoek (BLIS) WAARSCHUWING Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 76). Gebruik het systeem niet als een vervanging voor de buiten- en binnenspiegels en het over de schouder kijken bij het veranderen van rijstrook.
Kort overzicht Informatiedisplays Aanbevolen instellingen voor koeling E131534 Open de luchtroosters in het midden en aan de zijkant. E70499 Richt de middelste luchtroosters naar boven en de luchtroosters aan de zijkant op de zijruiten. Navigeer met de pijltjestoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. Aanbevolen instellingen voor verwarming Zie Infodisplays (bladzijde 90).
Kort overzicht Automatische klimaatregeling Motor uitschakelen bij rijdende auto WAARSCHUWING Het uitschakelen van de motor terwijl de auto nog rijdt, resulteert in het verlies van de rem- en stuurbekrachtiging. De stuurinrichting wordt niet geblokkeerd, maar er is meer stuurkracht vereist. Wanneer het contact wordt uitgeschakeld, kunnen ook sommige elektrische circuits, waarschuwings- en controlelampjes uitgeschakeld worden. E91391 Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 117).
Kort overzicht Klep van brandstofvulopening E119081 Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. E86613 Druk op de klep om deze te openen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt. Zie Tankklep (bladzijde 153). Handgeschakelde versnellingsbak Achteruitversnelling inschakelen E119080 Breng het vulpistool tot en met de eerste nok op het vulpistool in. Laat het rusten op de afdekking van de vulbuis.
Kort overzicht Keuzehandelstanden WAARSCHUWING Druk het rempedaal in voordat u de keuzehendel verplaatst en houd het pedaal ingedrukt totdat u gereed bent om weg te rijden. E99105 Zie Achteruitkijkcamera (bladzijde 172). S Snelheidsbegrenzer M.b.v. dit systeem kunt u een snelheid instellen waarop de auto vervolgens wordt begrensd. E80836 P Parkeren R Achteruit N Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus Zie Snelheidsbegrenzer (bladzijde 184).
Kort overzicht Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane departure) WAARSCHUWING Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Activeer het systeem m.b.v. de schakelaars op de richtingaanwijzerhendel. A B E131360 A Systeem aan B Systeem uit Zie Waarschuwing rijden buiten baan (bladzijde 188).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Laat kinderen niet zonder toezicht in uw auto achter. Wanneer uw auto bij een aanrijding betrokken is geweest, laat dan het kinderzitje door een hiertoe opgeleide monteur controleren. N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. E133140 Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. LET OP Wanneer u een kinderzitje op een achterbank gebruikt, zorg dan dat het kinderzitje stevig tegen de stoel rust. De hoofdsteun moet wellicht worden opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 132).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger (groep 3) WAARSCHUWINGEN Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.01: Extreme Hazard! Do not use a rearward facing child restraint on a seat protected by an air bag in front of it! Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt zitrij, let er dan op dat de steun stevig op de vloer steunt. Wanneer een voorwaarts gericht kinderzitje op een zitplaats op de tweede zitrij wordt geplaatst, verwijder dan de hoofdsteun van die zitplaats.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst. UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. Uw auto is uitgerust met ISOFIX verankeringspunten die geschikt zijn voor het gebruik van goedgekeurde ISOFIX kinderzitjes.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: Let er bij 4-deurs uitvoeringen op dat het mechanisme van de veiligheidsriem aan de bovenzijde bereikbaar blijft wanneer de rugleuning is vergrendeld. E87145 5. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 6. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. E87591 1.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen E78298 E124779 Linkerzijde Draai linksom om te vergrendelen en rechtsom om te ontgrendelen. Rechterzijde Draai rechtsom om te vergrendelen en linksom om te ontgrendelen. Elektrisch bediende kindersloten N.B.: Door op de schakelaar te drukken worden tevens de schakelaars voor de elektrisch bediende achterruit gedeactiveerd.
Bescherming van inzittenden N.B.: Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een luide knal en u ziet een onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit is normaal. WERKING Airbags WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden De knieairbag voor de bestuurder treedt in werking bij zware frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een hoek van maximaal 30 graden van links of van rechts. De airbag wordt in enkele milliseconden opgeblazen en stroomt weer leeg zodra hij in contact komt met het lichaam van de inzittende, waardoor hij een kussen vormt tussen de knieën van de bestuurder en de stuurkolom.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels VEILIGHEIDSGORDELS VASTMAKEN WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 129). WAARSCHUWING Steek de slottong in het gordelslot tot een zachte klik hoorbaar is.
Bescherming van inzittenden Druk op de rode knop om de veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat hem volledig en geheel oprollen. De lamp van het herinneringssysteem gaat branden en er klinkt een akoestisch signaal wanneer de veiligheidsgordel van de voorstoel aan bestuurders- of passagierszijde niet is omgedaan en de auto sneller rijdt dan een relatief lage snelheid.
Bescherming van inzittenden N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het handschoenenkastje gemonteerd en op het instrumentenpaneel wordt een controlelamp aangebracht. De heupgordel moet comfortabel over de heupen liggen aan de onderzijde van uw zwangere buik. Leg de schoudergordel tussen uw borsten, boven en aan de zijkant van uw zwangere buik. Wanneer de controlelamp van de airbag tijdens het rijden gaat branden of knipperen, duidt dit op een storing. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 86).
Sleutels en afstandsbediening 3. Houd de sleutel in stand 0 en druk binnen 10 seconden op een willekeurige toets van de afstandsbediening. Via een signaal of LED ontvangt u bevestiging dat het programmeren is voltooid. ALGEMENE INFORMATIE OVER RADIOFREQUENTIES LET OP De radiofrequentie van de afstandsbediening kan ook worden gebruikt door andere zenders met een klein bereik (bijvoorbeeld zendamateurs, medische apparatuur, draadloze hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 4. Draai de afstandsbediening om om de batterij te verwijderen. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar boven gekeerd. 6. Vervang het batterijkapje. Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad 1 2 E128809 2 1. Plaats een schroevendraaier op de afgebeelde positie en druk de klem voorzichtig in. 2. Druk de klem naar beneden om het batterijkapje te ontgrendelen. 1 1 E87964 1.
Sleutels en afstandsbediening 3. Draai de platte schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. 4 E119190 4. Steek de schroevendraaier voorzichtig in de afgebeelde positie om de afstandsbediening te openen. 5 E125860 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 5. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 6. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd.
Sloten VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN LET OP Controleer of uw auto vergrendeld is voordat u deze onbeheerd achterlaat. Centrale vergrendeling U kunt de portieren alleen centraal vergrendelen wanneer alle portieren zijn gesloten. E71961 N.B.: Het bestuurdersportier kan met de sleutel worden ontgrendeld. Deze moet worden gebruikt wanneer de afstandsbediening of de keyless entry niet werkt.
Sloten Portieren met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening B B A A A B C E87379 A Ontgrendelen B Vergrendelen C Achterklep ontgrendelen (tweemaal drukken) Portieren en achterklep vergrendelen met de afstandsbediening Druk toets B eenmaal in. E71962 A Ontgrendelen B Vergrendelen Portieren en achterklep dubbel vergrendelen met de afstandsbediening Druk toets B tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Druk om de passagiersportieren voor en achter afzonderlijk te vergrendelen op toets en sluit het portier bij het verlaten van de auto. Bestuurdersportier Achterklep A Achterklep openen met de afstandsbediening Druk toets C op de afstandsbediening tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als het geheugen voor elke ruit afzonderlijk correct is ingesteld. Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 76). Stationwagon Integraal openen E89133 Aan de binnenzijde van de achterklep bevindt zich een greep die het sluiten vereenvoudigt. Automatisch opnieuw vergrendelen Wanneer u niet binnen 45 seconden na het ontgrendelen met de afstandsbediening een portier opent worden de portieren automatisch opnieuw vergrendeld.
Sloten N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier. Integraal openen en sluiten kan ook worden geactiveerd met de toetsen op de passive key. Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendeltoets en houd deze minstens twee seconden ingedrukt. Tijdens het integraal sluiten is de antiklemfunctie geactiveerd.
Sloten E78276 E87435 Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passive key nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt. Deze zones bevinden zich op ongeveer anderhalve meter afstand van de portierkrukken aan bestuurders- en passagierszijde en de achterklep. De auto wordt niet automatisch vergrendeld. Indien er geen vergrendelknop wordt ingedrukt blijft de auto ontgrendeld. WAARSCHUWING N.B.
Sloten kofferdeksel/ achterklep Een lang lichtsignaal van de richtingaanwijzers geeft aan dat alle portieren, de bagageruimte en de tankvulklep zijn ontgrendeld en dat de alarminstallatie is uitgeschakeld. N.B.: Als de passive key zich in de bagageruimte bevindt, kan de kofferdeksel/ achterklep niet worden gesloten en komt deze weer omhoog. Alleen bestuurdersportier ontgrendelen N.B.
Sloten Bij het aanzetten van het contact of wanneer de motor met een geldige sleutel wordt gestart worden alle passive keys worden geactiveerd. Portieren met de sleutelbaard vergrendelen en ontgrendelen 2 1 E87964 1 1. Verwijder voorzichtig de kapje. 2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem in het slot.
Motorstartblokkering Wanneer het bericht Immobiliser active op het informatiedisplay verschijnt, is uw sleutel niet herkend. Neem de sleutel uit het slot en probeer het nogmaals. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing.
Alarm Auto's met dakconsole WERKING Alarmsysteem Uw auto kan zijn uitgerust met één van de volgende alarmsystemen: • • • • Perimeter alarminstallatie. Perimeter alarminstallatie met interieursensoren. Categorie 1 alarm met interieursensoren en sirene met afzonderlijke accu. Categorie 1 alarm met interieursensors, sirene met afzonderlijke accu en kantelsensors. E131656 WAARSCHUWING De sensors mogen niet afgedekt zijn.
Alarm N.B.: Wanneer de auto met ingeschakeld alarm op een veerboot wordt geplaatst, moeten de hellingssensors worden uitgeschakeld door een gereduceerde beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor wordt voorkomen dat het alarmsignaal door de bewegingen in werking treedt. Bij volledige beveiliging worden de interieursensors en de kantelsensors geactiveerd bij het inschakelen van het alarm. N.B.
Alarm Volledige of gereduceerde beveiliging selecteren 3. Selecteer Alarm en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Gereduceerd of Voll. alarm. Wanneer u wenst dat dit telkens wordt gevraagd bij het uitschakelen van het contact, selecteer dan Vragen. 5. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. 6. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. N.B.
Alarm Uitvoeringen met keyless entry systeem N.B.: Voor keyless entry moet zich binnen het detectiegebied van dat portier een geldige passive key bevinden. Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 42). Perimeter alarminstallatie Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de portieren te ontgrendelen en zet het contact aan, of ontgrendel de portieren of de achterklep met de afstandsbediening.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN AUDIOBEDIENING WAARSCHUWING A E Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 129). B D C 2 E72288 2 1 A Volume hoger B Voorwaarts zoeken C Volume lager D Achterwaarts zoeken E Modus Modus Druk de modus toets in en houd deze ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS D C LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. B Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Wanneer het contact aanstaat worden de ruitensproeiermonden verwarmd. A B C E70315 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid E70776 ACHTERRUITWISSERS EN SPROEIERS Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Ruitensproeier RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN WAARSCHUWING Schakel de achterruitsproeier niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. E66644 E70777 Controleer met uw vingertoppen de rubber randen van de ruitenwisserbladen op oneffenheden. Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen. Reinig de ruitenwisserbladen met een in water gedrenkte, zachte spons.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Onderhoudsstand 2 1 E72899 1. Druk de lip in. 2. Verwijder het ruitenwisserblad. N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 3. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. E85833 Achterruitwisserblad Achterruitwisserblad vervangen Wagon 1. Til de ruitenwisserarm op. A 3 E75188 4 Zet het contact af en zet binnen drie seconden de ruitenwisserhendel in de stand A.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Achterruitwisserblad vervangen 5-deurs uitvoering 1. Til de ruitenwisserarm op. 3 2 E86457 2. Druk de lip in. 3. Verwijder het ruitenwisserblad. N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 4. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Verlichting Een zijde VERLICHTINGSBEDIENING A Standen van de lichtschakelaar A B C B E75505 E70718 A Rechterzijde B Linkerzijde Grootlicht en dimlicht A Uit B Stads- en achterlichten C Koplampen Parkeerlichten LET OP Door langdurig gebruik van de parkeerlichten wordt de accu ontladen. E70725 Zet het contact af. Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Beide zijden Zet de lichtschakelaar in stand B.
Verlichting Home safe verlichting Afhankelijk van de lichtsituatie worden de koplampen automatisch in- en uitgeschakeld. Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal. Bij een geopende deur gaan de koplampen automatisch na drie minuten uit, of 30 seconden nadat de laatste deur is gesloten.
Verlichting Het grootlicht wordt uitgeschakeld indien: • Het omgevingslicht voldoende is om grootlicht overbodig te maken. • De koplampen van een tegemoetkomend voertuig worden ontdekt. • Straatverlichting wordt ontdekt. • De rijsnelheid minder wordt dan 25 km/u. • De camerasensor te heet is of versperd is. LET OP Breng altijd Originele Ford Onderdelen aan wanneer gloeilampen voor de koplampen worden vervangen. Andere gloeilampen kunnen de prestaties van het systeem verminderen.
Verlichting De gevoeligheid van het systeem instellen. VOORSTE MISTLAMPEN Het systeem heeft drie gevoeligheidsniveaus die toegankelijk zijn via het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 90). De gevoeligheid bepaalt de snelheid waarmee het grootlicht wordt hersteld nadat ontdekt verkeer het zichtveld heeft verlaten. E70721 WAARSCHUWING Het systeem handmatig onderbreken Gebruik de mislampen alleen wanneer het zicht ernstig wordt belemmerd door mist, sneeuw of regen.
Verlichting KOPLAMPEN AFSTELLEN AUTO'S MET ADAPTIEVE VERLICHTING, VOOR/XENON KOPLAMPEN Ga naar uw dealer voor het instellen van de koplampen voor rechts- of linksrijdend verkeer. A KOPLAMPHOOGTE AFSTELLEN B E70722 N.B.: Uitvoeringen met Xenon koplampen zijn uitgerust met automatische hoogteregeling van de koplamplichtbundels. A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen.
Verlichting ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS) A A B B E72897 A zonder AFS B met AFS Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 103). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af.
Verlichting Bochtverlichting A A B B E72898 A Lichtbundel van koplamp B Lichtbundel van bochtverlichting Bij het nemen van een bocht verlicht de bochtverlichting de binnenzijde van de bocht. RICHTINGAANWIJZERS WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN E71943 Voor locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde 11).
Verlichting N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar even omhoog of omlaag om de richtingaanwijzers driemaal te laten knipperen. INTERIEURVERLICHTING Wanneer u bij uitgeschakeld contact de schakelaar in stand C zet, gaat de instapverlichting aan. Deze gaat na korte tijd automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact even aan om de verlichting weer in te schakelen.
Verlichting U kunt alle lampen bedienen m.b.v. schakelaar B. EEN KOPLAMP VERWIJDEREN N.B.: Indien alle lampen door de bestuurder zijn ingeschakeld, kunnen ze niet onafhankelijk worden uitgeschakeld. WAARSCHUWING Laat Xenon gloeilampen door een geschoolde monteur vervangen. Er bestaat kans op een elektrische schok. De lampen gaan branden wanneer u een portier of de achterklep ontgrendelt of opent.
Verlichting 3. Verwijder de kunststof schroef en de houder. LET OP Zorg bij het aanbrengen van de koplamp ervoor dat de bevestigingspunten niet worden beschadigd. N.B.: Zorg er bij het aanbrengen van de koplamp voor dat deze volledig in het onderste bevestigingspunt aan de buitenzijde aangrijpt. 5 N.B.: Zet bij het aanbrengen van de koplamp eerst de schroef aan de voorzijde vast en daarna de schroef aan de achterzijde. 4 E85996 GLOEILAMPENVERVANGEN 4.
Verlichting Koplampen N.B.: Verwijder de kappen om de gloeilampen te kunnen bereiken. Richtingaanwijzer 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 66). 2 3 E72261 2. Trek de stekker los. 3. Maak de klemveer los en verwijder de gloeilamp. 2 Koplamp, dimlicht 3 1. E72259 Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 66). 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom.
Verlichting Zijknipperlicht 3 2 E72262 E72263 2. Trek de stekker los. 3. Maak de klemveer los en verwijder de gloeilamp. 1. Verwijder voorzichtig het huis van het zijknipperlicht. Dagrijlichten N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. E72291 2. Verwijder de lamphouder. 3. Verwijder de gloeilamp. Instapverlichting N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen.
Verlichting Mistlampen, vóór 4 2 1 E72264 1. Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 3 1 E72267 N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. N.B.: Verwijder niet de schroeven. 3 1. 2. 3. 4. 2 E72265 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. 70 Draai de schroeven los. Verwijder de lamp. Trek de stekker los. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze.
Verlichting Achterlichtunits Achteruitrijlamp en mistlamp Richtingaanwijzer 1 1 E86006 1. E86003 1. Verwijder het bekledingspaneel. Verwijder het bekledingspaneel. E131688 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. E131687 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Kentekenplaatverlichting Uitvoeringen zonder interieursensoren 2 3 3 1 2 E72789 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. E72788 Interieurverlichting 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het glas. 3. Verwijder de gloeilamp. Auto's met LED-lampen N.B.: Deze items kunnen niet worden gerepareerd; raadpleeg a.u.b. uw dealer wanneer deze defect raken. Uitvoeringen met interieursensoren 3 2 E72787 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2.
Verlichting Leeslampen Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 3 E73939 2 3 3. Verwijder de gloeilamp. Verlichting make-up spiegel E72796 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het glas. 3. Verwijder de gloeilamp. Uitvoeringen met interieursensoren E72785 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder de gloeilamp. 1 2 2 E72786 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze.
Verlichting Verlichting bagagecompartiment 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Lamp Specificatie Vermogen (watt) Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagageruimte W6W 6 75
Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. N.B.: U kunt de ruiten nog enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen. Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld.
Ruiten en spiegels Ruiten automatisch openen en sluiten Het lampje in de schakelaar gaat branden en de lampjes in de schakelaars van de achterste ruiten gaan uit wanneer de blokkering is ingeschakeld. Druk de schakelaar tot de tweede aanslag in of til hem tot de tweede aanslag op en laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw in of trek hem opnieuw omhoog om de beweging te stoppen.
Ruiten en spiegels Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen BUITENSPIEGELS WAARSCHUWING Vergis u niet in de afstand van voorwerpen die u in deze groothoekspiegel ziet. Voorwerpen die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner uit en lijken verder weg te zijn dan in werkelijkheid het geval is. WAARSCHUWING De antiklemfunctie wordt buiten werking gesteld tot het geheugen opnieuw is ingesteld.
Ruiten en spiegels Richtingen waarin de spiegel kan worden gekanteld Handmatig inklappen en uitklappen De elektrisch inklapbare spiegels werken bij aangezet contact. N.B.: U kunt de spiegels nog gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen (kantelen en inklappen). Zodra een portier wordt geopend wordt het mechanisme uitgeschakeld. E70847 De elektrisch bedienbare buitenspiegels zijn voorzien van een verwarmingselement dat het spiegelglas ontdooit en ontwasemt.
Ruiten en spiegels N.B.: U kunt deze voorziening uitschakelen door de schakelaar in stand B te zetten. AUTOMATISCH DIMMENDE SPIEGEL De buitenspiegel keert in de oorspronkelijke stand terug: • Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h (6 mph). • Ongeveer 10 seconden nadat de achteruit niet langer is ingeschakeld. • Als de schakelaar in stand B wordt teruggezet. E71028 Wanneer u deze voorziening voor het eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een in de fabriek ingestelde stand.
Ruiten en spiegels N.B.: Nadat het contact is aangezet branden beide indicatoren kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. Het systeem is een comfortfunctie die de bestuurder helpt bij het registreren van auto's die de blinde hoek zijn binnengereden (A). Het registratiegebied bevindt zich aan beide zijden van de auto en loopt vanaf de buitenspiegels tot ongeveer 3 meter achter de bumper.
Ruiten en spiegels • • • Struiken en bomen. Fietsers en motorrijders. Stoppen met een auto erachter en erg dichtbij. Systeem in- en uitschakelen N.B.: De stand aan of uit blijft behouden tot deze handmatig wordt gewijzigd. Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld met behulp van de informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 90). E124741 Situaties waarin het naderingsalarm niet werkt Er worden geen meldingen ontvangen nadat het systeem is uitgeschakeld. De BLIS-controlelamp gaat branden.
Ruiten en spiegels N.B.: Houd de achterbumper in het gebied van de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Als een sensor geblokkeerd raakt, kunnen de prestaties van het systeem afnemen. Een bericht m.b.t. een geblokkeerde sensor kan worden weergegeven. Het systeem keert automatisch terug naar de normale werking nadat twee andere voertuigen aan beide zijden zijn geregistreerd.
Instrumenten METERS Type 1 en 2 A B C E72984 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 84 D
Instrumenten Type 3 A B D E C E130765 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 90). LET OP Koelvloeistoftemperatuurmeter Start de motor niet voordat de oorzaak voor de oververhitting is verholpen. N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven binnen het berichtencentrum; echter alleen wanneer dit nodig is. Zie Infodisplays (bladzijde 90).
Instrumenten Brandstofmeter Waarschuwingslampje airbag N.B.: Bij type 3 wordt deze meter weergegeven in het berichtencentrum. Als dit lampje brandt onder het rijden, dan duidt dit op een storing. Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. De pijl naast het symbool van de pomp duidt aan aan welke zijde zich de klep van de brandstofvulopening bevindt.
Instrumenten Controlelampje mistlampen, vóór Wanneer de lamp na het starten blijft branden of oplicht tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en schakel de motor uit. Controleer het koelvloeistofpeil. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235). Brandt wanneer u de mistlampen vóór inschakelt.
Instrumenten Waarschuwing voor verlaten rijstrook (lane departure) Wanneer de lamp na het starten blijft branden of oplicht tijdens het rijden, dan duidt dit op een storing. Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en schakel de motor uit. Controleer het motoroliepeil. Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). Deze brandt wanneer deze functie wordt uitgeschakeld of in combinatie met een bericht. Het controlelampje dooft wanneer u het systeem weer inschakelt of wanneer u het contact uitschakelt.
Instrumenten Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat het waarschuwingslampje branden. Het lampje gaat uit wanneer u het systeem weer inschakelt of wanneer u het contact uitschakelt. 4. Selecteer de gong en druk op de OK toets om de gong in en uit te schakelen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om terug te keren naar de weergave van het hoofdmenu.
Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan.
Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 99).
Infodisplays Menustructuur BLIS ECO MODE Schakelen Anticiperen Snelheid voor nadere info Reset afst. Gereden afst Gem.verbruik Gem.snelheid Alle waarden Informatie Klok E131626 Berichten Auto StartStop Stel klok in 24/h-modus 12/h-modus Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 99). Type 2 09:00 Gem.
Infodisplays Menustructuur ESP BLIS ECO MODE Schakelen Anticiperen Snelheid voor nadere info Dagteller Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle Meldingen Auto StartStop Band.spann. Stel klok in 24/h-modus 12/h-modus Scherm Configureren Reset afst. Informatie Tijd Instellingen Talen Maateenheid A B E131627 93 Help-scherm Radioinfo Telefooninfo NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays A B Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht Forw Alert Laag Normaal Hoog Uit Hellingstart Uit Automatisch Handmatig Band.spann. Alarm Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon E88048 Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is.
Infodisplays Menustructuur Navigatie Naar huis Favor.Gebruik. Favor. A-Z Laatste best. Beg.beëind. Bestemmingen Bestemmingen Bestemmingen CD Map / Tracks CD-wisselaar CD 1 CD 2 CD 3 CD 4 CD 5 CD 6 Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks de radio Lijst zenders FM 1 / FM FM 2 FM 3 FM - AST MW / AM LW / AM-AST Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Telefoon Nummers Telefoonboek Nummerherhaling Ontvang. oproep. Nummers Nummers Gebelde numm.
Infodisplays A Instellingen ESP BLIS ECOMODE Schakelen Anticiperen Snelheid Nadere info Meldingen Driver alert Auto StartStop Band.spann. Koelvloeistoftemp. Informatie Stel klok in 24-uurs 12-uursmodus Driver alert Kleurthema's Scherm Configureren Help-scherm NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays C Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht Forw Alert Laag Normaal Hoog Automatisch LDWA Gevoeligheid Normaal Hoog Intensiteit Hoog Normaal Laag Auto gr. licht Aan Gevoeligheid Hellingstart Automatisch Automatisch Handmatig Band.spann. Controleer Onbeladen Beladen Alarminstallatie Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays A B Parkeerverw. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Eenmalig Nu actief E88067 Aux-ingang Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer.
Infodisplays Type 1 en 2 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: 10:20 1. Gem.Verbruik l 6,3 100km A 123456 km B 234,2 km C Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Reset teller met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 4. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren. 5.
Infodisplays 1. Selecteer Boordcomputer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3.
Infodisplays Type 1 en 2 1. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Type 1 en 2 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets. 6.
Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 6.
Infodisplays Actuele berichten bekijken Type 3 Type 1 en 2 1. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Instellingen met de open neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Informatie met de op- en neer-pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Berichten en druk op de rechter pijltjestoets. 5.
Infodisplays Alarmsignaal Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Alarm in werking gezet oranje Zie Alarm (bladzijde 47). Alarmsysteem: Onderh. nodig - Laat het systeem door een goed opgeleide monteur controleren. Automatische grootlichtregeling, waarschuwingssysteem verlaten rijstrook en waarschuwingssysteem bestuurder Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Chauffeur moe Rusten nu! rood Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en pauzeer. Frontcamera Ruit schoonm.
Infodisplays Accu en laadsysteem Bericht Controlelampje Overspanning: ga stoppen! rood Lage accuspanning Te verrichten handeling Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en schakel het contact uit. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Dodehoekmonitor Bericht Controlelampje BLIS sensor geblokk. oranje Zie Monitor dode hoek (bladzijde 80).
Infodisplays Klimaatregeling Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Hulpverwarming aan oranje Zie Extra verwarming (bladzijde 120). Cruise control en adaptieve cruise control (ACC) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ACC storing oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Maak radarsensor schoon oranje Zie Adaptieve snelheidsregeling (ACC) (bladzijde 177).
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Bagageruimte open rood Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit de achterklep. Motorkap open rood Auto is in beweging. Stop de auto zo snel dit veilig kan en sluit de motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 222). Startblokkeringssysteem Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Immobilisatie actief oranje Zie Motorstartblokkering (bladzijde 46).
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Sleutel buiten auto oranje Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 42). Sleutel batterij leeg oranje Zie Batterij van afstandsbediening vervangen (bladzijde 35). Stuur geblokk. prob. opnieuw - Zie Stuurwielblokkering (bladzijde 144). Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Verlichting voren defect oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Infodisplays Onderhoud Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Motorstoring rood Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Controleer motoroliepeil oranje Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). Water in brandstof oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Ruitenwaterpeil laag - Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 236).
Infodisplays Stuurbekrachtiging Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Storing servobesturing oranje De auto blijft bestuurbaar, maar hiervoor is meer kracht vereist. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Stabiliteitsregeling (ESP) Bericht Controlelampje Te verrichten handeling ESP storing - Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. ESP uit - Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 164).
Infodisplays Transmissie Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Transmissiestoring rood Laat het systeem onmiddellijk door een goed opgeleide monteur controleren. Transmissie overhit oranje Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Bandenspanningscontrolesysteem Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Controleer bandenspanning! rood De spanning van aangegeven band is afgenomen. Controleer de band en breng de spanning op de aanbevolen waarde.
Infodisplays Bericht Controlelampje Te verrichten handeling Maximaal drie sensors werken niet correct, een niet-goedgekeurd accessoire stoort het systeem of er is een algemene storing gedetecteerd. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren. Wanneer een storing optreedt, is het mogelijk dat het systeem de lage bandenspanning niet kan detecteren of doorgeven. Pomp banden op v. hoge snelh.
Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling in het interieur WERKING Buitenlucht Sluit alle ruiten. Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur verwarmen Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen.
Klimaatregeling Luchtroosters, achter B A C Beenruimte D Hoofdniveau en beenruimte A Hoofdniveau F Hoofdniveau en voorruit De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Ventilator A E89129 A Open B Dicht HANDMATIGE KLIMAATREGELING E75470 Toetsen voor luchtverdeling A A F Off (uit) N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt kan de voorruit beslaan.
Klimaatregeling Interieur snel verwarmen Koelen met buitenlucht E71377 Ventilatie E71380 Interieur snel afkoelen E71378 Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. E71381 Voorruit ontdooien en ontwasemen Airconditioning Airconditioning in- en uitschakelen Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in.
Klimaatregeling Luchtvochtigheid in het interieur verlagen Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 120). E71383 AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING E91390 N.B.: Vermijd het wijzigen van de instellingen wanneer het in de auto extreem warm of koud is. De automatische klimaatregeling past zich automatisch aan de actuele omstandigheden aan. Voor een correcte werking van het systeem moeten de midden- en zijroosters volledig zijn geopend.
Klimaatregeling Mono modus uitschakelen N.B.: Als het systeem bij lage buitentemperaturen in de auto modus staat, wordt de lucht zolang de motor koud is naar de voorruit en de zijruiten geleid. Selecteer met de draaiknop aan passagierszijde een temperatuur voor de passagierszijde. De mono modus wordt uitgeschakeld en MONO verdwijnt van het display. De temperatuur voor de bestuurderszijde blijft ongewijzigd.
Klimaatregeling Luchtverdeling Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen selecteert, schakelt de voorruitverwarming automatisch in en na korte tijd weer uit. Druk op de gewenste toets om de luchtverdeling in te stellen. Iedere combinatie van instellingen kan tegelijkertijd worden geselecteerd. Druk om terug te keren naar de auto modus op de AUTO toets.
Klimaatregeling Het verwarmings-, ventilatie- en airconditioningsysteem wordt uitgeschakeld en de recirculatiestand ingeschakeld. De standverwarming werkt onafhankelijk van de verwarming van de auto door het koelvloeistofcircuit van de motor te verwarmen. Hij wordt door de brandstoftank van energie voorzien. U kunt het systeem ook tijdens het rijden gebruiken om het interieur sneller te laten opwarmen.
Klimaatregeling • • Nadat de standverwarming een verwarmingscyclus heeft doorlopen, zal de volgende geprogrammeerde verwarmingscyclus alleen worden uitgevoerd indien de motor tussentijds is gestart. Rijd met de auto na een verwarmingscyclus minimaal een verwarmingscyclus. Parkeerverw Tijd 1 Tijd 2 Eenmalig Nu actief Programmeerbare standverwarming N.B.: De geprogrammeerde tijd is de tijd waarop u wilt dat de auto warm is en klaar is om weg te rijden, niet de tijd waarop de verwarming inschakelt.
Klimaatregeling 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Selecteer Program 1 en druk op de rechter pijltjestoets. Selecteer de dag waarop de verwarming de auto moet verwarmen. Druk op de OK toets om de keuze te bevestigen. In het vak naast de dag verschijnt een kruis om aan te duiden dat deze dag is geselecteerd. Ga op dezelfde wijze te werk om alle dagen te selecteren waarop de verwarming de auto moet verwarmen.
Klimaatregeling N.B.: De verwarming werkt, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, tussen 10 en 30 minuten. Het interieur koelt af na het verstrijken van de verwarmingsperiode; daarom wordt starten op afstand bij meer dan 30 minuten voor het rijden afgeraden. De functie op afstand starten is opgenomen in de normale verwarmingsregeling. Standverwarmingen die worden gestart met de functie directe start of timer kunnen worden uitgeschakeld met behulp van de afstandsbediening en vice versa. N.B.
Klimaatregeling N.B.: De programmeerprocedure kan zo vaak als nodig is worden herhaald. De oudste geprogrammeerde afstandsbediening wordt iedere keer gewist. 1 2 1. 2. E114361 1. Steek een schroevendraaier of een ander geschikt gereedschap in de opening aan de achterzijde van de afstandsbediening en schroef de batterij-afdekking los. 3. 4. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 5. Breng de batterij aan in de nieuwe afstandsbediening.
Klimaatregeling ELEKTRISCH ZONNEDAK E70499 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Aux. Heater en druk nogmaals op de OK toets om de verwarming in of uit te schakelen. Wanneer de verwarming is ingeschakeld verschijnt in het vak ernaast een kruis. 4. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten.
Klimaatregeling Schuifdak kantelen Zet het contact aan om de elektrisch bedienbare schuifdak te openen of te sluiten. De schakelaar van het elektrisch bedienbare schuifdak bevindt zich tussen de zonnekleppen. Schuifdak openen en sluiten E72189 B E72188 A B E72185 A Drukken om te openen B Drukken om te sluiten A Schuifdak automatisch openen en sluiten E72185 A Drukken om te sluiten B Drukken om te openen N.B.
Klimaatregeling Druk, om het schuifdak automatisch te openen of te sluiten, de betreffende zijde van de schakelaar tot de tweede aanslag in en laat hem vervolgens los. Druk de schakelaar opnieuw in om de beweging te stoppen. Laat het schuifdak door een deskundige controleren indien het na de derde poging niet sluit. Het schuifdak stopt automatisch wanneer de gesloten stand is bereikt. WAARSCHUWING Veiligheidsmodus van het schuifdak De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet.
Klimaatregeling • • • Kantel de achterzijde van het schuifdak zover mogelijk omhoog. Laat de schakelaar los. Druk de schakelaar opnieuw in en houd deze 30 seconden ingedrukt tot u het schuifdak ziet bewegen. Laat de schakelaar los en druk deze onmiddellijk opnieuw in. Het schuifdak sluit, schuift volledig open en schuift vervolgens weer dicht. Laat de schakelaar niet los voordat het schuifdak de gesloten stand voor de tweede keer heeft bereikt.
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • • voldoende afstand houdt tussen uzelf en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10 inch) tussen uw borstbeen en de kap van de airbag aanhoudt. het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt.
Stoelen Lendensteun afstellen Hellingshoek van de rugleuning verstellen E70729 E70731 Hoogte van de bestuurdersstoel verstellen ELEKTRISCHVERSTELBARE STOELEN In twee richtingen elektrisch verstelbare stoel 1 1 E70730 2 2 E70733 130
Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 2 2 1 3 1 4 3 4 8 5 7 6 5 8 7 E70734 131 6
Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen WAARSCHUWINGEN Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. Zorg ervoor dat de stoelen en de rugleuningen goed vastzitten en volledig zijn vergrendeld.
Stoelen LET OP Laat de hoofdsteunen zakken. 2 2 1 3 E70601 E86612 1. Steek uw vingers tussen de zitting en de rugleuning en klap de zitting naar voren. 2. Druk de ontgrendelknoppen naar beneden en houd ze in deze stand. 3. Druk de rugleuning naar voren. Omhoog klappen van de rugleuningen E71224 WAARSCHUWING Zorg er bij het omhoog klappen van de rugleuningen voor dat de gordels zichtbaar zijn voor de inzittende en niet achter de bank bekneld raken. N.B.
Stoelen Temperatuur automatisch verhogen en verlagen Houd de betreffende toets ingedrukt. Temperatuur handmatig verhogen en verlagen Druk herhaaldelijk op de betreffende toets. GEVENTILEERDE STOELEN E70602 N.B.: Het aantal lampjes dat naast de toets brandt geeft het geselecteerde niveau aan. LET OP Wanneer deze functie bij stilstaande motor wordt ingeschakeld, wordt hierdoor de accu ontladen. N.B.: De ventilatie wordt in blauw aangeduid. N.B.
Stoelen Temperatuur handmatig verhogen en verlagen Druk herhaaldelijk op de betreffende toets.
Gemaksfuncties ZONNESCHERMEN DIMMERINSTRUMENTENPANEELVERLICHTING Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). Zijruiten A A E70723 KLOK N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. E74809 Achterruit A N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 90). A 1. Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. 2. Kies de gewenste optie. 3. Druk op OK. 4.
Gemaksfuncties Asbak, achterin N.B.: De aansteker werkt alleen bij aangezet contact. De aansteker kan nog 30 minuten nadat het contact is afgezet worden gebruikt. N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde aansluitingen. E73705 Open de asbak om deze te verwijderen, druk hem tegen de veerdruk in en verwijder hem.
Gemaksfuncties OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak. E86470 BEKERHOUDERS WAARSCHUWING Plaats tijdens het rijden geen hete dranken in de bekerhouders. DASHBOARDKASTJE Gekoeld handschoenenkastje N.B.: U kunt het handschoenenkastje koelen met behulp van de lucht uit de airconditioning.
Gemaksfuncties WEGENKAARTOPBERGVAKKEN A B E86768 A Schakelaars stoelverstelling Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 130). B Insteltoetsen geheugen E74686 GEHEUGENFUNCTIE In het geheugen kunnen maximaal vier verschillende stoelinstellingen en buitenspiegelstanden worden opgeslagen. Ook kan de kantelstand van de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden worden opgeslagen. Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 78).
Gemaksfuncties Geheugen opnieuw programmeren Actieve instelling 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. Als het instellen van de stoelpositie wordt onderbroken (bijv. door een obstakel of een onderbreking van de voeding), dient u het geheugen opnieuw te programmeren. N.B.: Alle stroomverbruikers moeten zijn uitgeschakeld.
Gemaksfuncties USB-POORT GLASHOUDER E131605 CD-WISSELAAR Aangebracht in de bagageruimte. E104423 AANSLUITING AUXILIARY INGANG (AUX IN) Zie Verbinding (bladzijde 292). VLOERMATTEN WAARSCHUWING Wanneer de vloermatten worden gebruikt, zorg dan dat de vloermatten correct worden vastgemaakt met de correcte bevestigingselementen, zodat de matten geen invleod hebben op de bediening van de pedalen. E71969 Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
De motor starten N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings- en controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
De motor starten Contact aan Motor slaat niet aan. Druk eenmaal de startknop in. Alle elektrische circuits zijn operationeel, de waarschuwings- en controlelampjes branden. Het startsysteem met passive key werkt niet indien: • De frequenties van de passive key worden verstoord. • De batterij in de passive key leeg is. Motor starten bij uitvoeringen met automatische transmissie Volg de volgende procedure wanneer de motor niet kan worden gestart. N.B.
De motor starten Type 2 Handgeschakelde versnellingsbak Druk de startknop in. Automatische transmissie 1. Zet de keuzehendel in de stand P. 2. Druk de startknop in. Motor uitschakelen bij rijdende auto WAARSCHUWING Het uitschakelen van de motor terwijl de auto nog rijdt, resulteert in het verlies van de rem- en stuurbekrachtiging. De stuurinrichting wordt niet geblokkeerd, maar er is meer stuurkracht vereist.
De motor starten Uitvoeringen met keyless startsysteem Auto's met handgeschakelde versnellingsbak N.B.: Het stuurslot wordt niet geactiveerd bij ingeschakeld contact of wanneer met de auto wordt gereden. N.B.: Druk het gaspedaal niet in. 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Start de motor. 3. Als de motor niet start, trap het rempedaal en het koppelingspedaal dan volledig in. Uw auto is uitgerust met een elektronisch bediend stuurslot. Deze werkt automatisch.
De motor starten 2. Druk het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt. 3. Druk het rempedaal volledig in. 4. Start de motor. Indien de buitentemperatuur lager dan -10°C blijft, is het raadzaam ongelode benzine met een octaangetal van 95 bij te tanken indien de tank niet geheel gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾ gevulde tank van 85% naar 70% terug, waardoor de koude-starteigenschappen aanzienlijk worden verbeterd.
De motor starten DIESELROETFILTER (DPF) EEN DIESELMOTOR STARTEN Het DPF is een onderdeel van het uitlaatgasemissiesysteem van uw auto. Het zuivert de uitlaatgassen van schadelijke roetdeeltjes bij auto's met dieselmotor. Koude of warme motor Alle modelvarianten N.B.: Wanneer de temperatuur lager is dan -15 ºC, mag u de startmotor 25 seconden achtereen inschakelen.
De motor starten • • • • Rijd tot 20 minuten met een constante snelheid, bij voorkeur op een hoofdweg of snelweg. Voorkom langdurig stationair draaien en neem altijd snelheidslimieten en het type wegdek in acht. Zet de auto niet van contact. Kies zo nodig een lagere versnelling dan normaal om tijdens deze rit een hoger motortoerental te verkrijgen. MOTOR UITSCHAKELEN E97918 Auto's met turbocompressor Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan, voordat u de motor start.
Start/stop knop N.B.: Het systeem werkt alleen wanneer de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt en de buitentemperatuur tussen 0 ºC en 30 ºC ligt. WERKING LET OP Voor auto's met start/stop-schakelaar verschillen de accuvereisten. De accu moet worden vervangen door een accu met exact dezelfde specificatie als de originele. N.B.: Het systeem is standaard ingeschakeld. Druk op de schakelaar in het instrumentenpaneel om het systeem uit te schakelen.
Start/stop knop 4. Laat het gaspedaal los. Het systeem zet de motor wellicht niet af onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld: • • • • • • • Om het interieurklimaat te behouden. Lage accuspanning. De buitentemperatuur is te laag of te hoog. Het bestuurdersportier is geopend. Lage bedrijfstemperatuur motor. Weinig vacuüm in remsysteem. Als een snelheid van 10 km/u niet is overschreden. Motor starten N.B.: De keuzehendel moet in de neutraalstand staan. Druk het koppelingspedaal in.
Eco-modus Schakelen WERKING Door de hoogst mogelijke versnelling voor de betreffende rijomstandigheden te gebruiken, verbetert het brandstofverbruik. Het systeem assisteert de bestuurder bij het efficiënter rijden door voortdurend de karakteristieken van het schakelen, het anticiperen op verkeersomstandigheden en de snelheid op autosnelwegen en buitenwegen te controleren.
Brandstof en tanken N.B.: Tijdens gebruik van E85 kan het brandstofverbruik hoger zijn. BRANDSTOFKWALITEIT BENZINE N.B.: De auto functioneert naar behoren op commerciële ongelode benzine met octaangetal 95. E85 van een hoge kwaliteit levert echter dezelfde bescherming en prestaties. LET OP Gebruik geen gelode benzine of benzine met additieven die andere metallische bestanddelen (bijv. op mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen het emissiesysteem beschadigen.
Brandstof en tanken N.B.: Het gebruik van niet door Ford goedgekeurde additieven of andere motorbehandelingen worden door Ford afgeraden. LET OP Sleep of duw de auto niet aan. Gebruik hulpstartkabels. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242). N.B.: Wij raden het langdurig gebruik van additieven af die vlokvorming moeten voorkomen. Zet het contact tijdens het rijden niet af.
Brandstof en tanken WAARSCHUWING Wij raden aan minimaal 10 seconden te wachten alvorens het vulpistool uit de vulbuis te halen, zodat alle achtergebleven brandstof in de brandstoftank kan stromen. E86613 Druk op de klep om deze te openen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt. Wanneer u het vulpistool plaatst, opent een veerbelaste klep wanneer de correcte vulpistooldiameter wordt geregistreerd. Hierdoor wordt voorkomen dat onjuiste brandstof wordt getankt.
Brandstof en tanken BRANDSTOFVERBRUIK TANKEN - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) De CO2 waarden en de brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van laboratoriumtests volgens EEC richtlijn 80/1268/EEC en aanvullingen daarop. Deze richtlijnen worden door alle automobielfabrikanten aangehouden. LET OP Probeer niet de motor te starten wanneer u de tank met de onjuiste brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Fase V (118 kW/160 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak 9,1 (31) 5,5 (51,4) 6,8 (41,5) 158 2.0L Duratec-HE (MI4) Fase IV (107 kW/145 pk) 11,2 (25,2) 6 (47,1) 7,9 (35,8) 189 2.0L Duratec-HE (MI4) Fase V (107 kW/145 pk) 11,3 (25) 6 (47,1) 8 (35,3) 184 2.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratorq-TDCi (DW) Diesel Fase IV, handgeschakelde 6-versnellingsbak 7,5 (37,7) 4,8 (58,9) 5,8 (48,7) 154 2.0L Duratorq-TDCi (DW) Diesel Fase V, handgeschakelde 6-versnellingsbak 6,4 (44,1) 4,6 (61,4) 5,3 (53,3) 139 2.0L Duratorq-TDCi (DW) Diesel Fase IV (85 kW/115 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak ECONETIC 6,4 (44,1) 4,6 (61,4) 5,3 (53,3) 139 2.
Brandstof en tanken Stationwagon Brandstofverbruikscijfers Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.6L Duratec-16V Ti-VCT (Sigma) Fase IV (92 kW/125 pk), handgeschakelde 5versnellingsbak 10 (28,2) 5,6 (50,4) 7,2 (39,2) 170 1.6L Duratec-16V Ti-VCT (Sigma) Fase V (88 kW/120 pk), handgeschakelde 5versnellingsbak 9,2 (30,7) 5,4 (52,3) 6,8 (41,5) 159 1.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.6L Duratorq- TDCi (DV) Diesel Fase V (85 kW/115 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak met start/stop-systeem ECONETIC 5 (56,5) 3,9 (72,4) 4,3 (65,7) 114 1.6L Duratorq- TDCi (DV) Diesel Fase V (85 kW/115 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak met start/stop-systeem 5,6 (50,4) 4,2 (67,3) 4,7 (60,1) 125 2.
Versnellingsbak/transmissie HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Keuzehendelstanden LET OP S Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. E80836 E99067 P Parkeren Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit.
Versnellingsbak/transmissie Parkeren Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen in wanneer de wagen stilstaat. 1 Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. S N.B.: Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend en u de parkeerstand niet hebt ingeschakeld, klinkt een akoestisch signaal. 2 In deze stand wordt geen aandrijfkracht op de wielen overgebracht en de transmissie is geblokkeerd.
Versnellingsbak/transmissie Aanwijzingen voor het rijden met een automatische transmissie 1. Verwijder het zijpaneel van de middenconsole. Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. Stoppen 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown E87935 Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen.
Remmen WERKING PARKEERREM N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw auto oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de remlichten wanneer u krachtig remt. Handrem aantrekken Schijfremmen Natte remschijven hebben een lagere wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten van een wasstraat het rempedaal even voorzichtig in om de waterfilm op de remschijven te laten verdampen. E66567 WAARSCHUWING Controleer of de handrem is aangetrokken voordat u de hefboom vrijzet.
Stabiliteitsregeling Het systeem zorgt ook voor een betere tractieregeling door het motorkoppel te verlagen wanneer de wielen bij het accelereren beginnen door te spinnen. Het verbetert de mogelijkheden om op gladde of losse oppervlakken te kunnen optrekken en het verbetert het comfort door wielspin in haarspeldbochten te beperken. WERKING Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) WAARSCHUWING ESP houdt niet in dat u niet langer voorzichtig en aandachtig hoeft te rijden.
Stabiliteitsregeling Druk de schakelaar in en houd deze één seconde ingedrukt. Het lampje in de schakelaar gaat branden. In het display wordt een bericht weergegeven. Zie Infoberichten (bladzijde 103). Druk de schakelaar opnieuw in om het systeem in te schakelen. Voor locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde 11). Uitvoeringen zonder schakelaar stabiliteitsregeling (ESP) Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 90).
Regeling voor bergop rijden WERKING Het systeem maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de auto op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer het systeem actief is, dan blijft de auto korte tijd op de helling stil staan nadat u het rempedaal loslaat. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken.
Regeling voor bergop rijden 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen. Houd het rempedaal ingedrukt. 2.
Regeling voor bergop rijden WAARSCHUWING Wanneer het systeem actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt het systeem gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A.
Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit.
Parkeerhulp N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. WERKING WAARSCHUWING N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp E72902 N.B.: Wanneer een hoge, harde waarschuwingstoon drie seconden lang klinkt en het lampje in de schakelaar knippert, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld. Laat het systeem door goed opgeleide monteurs controleren. U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80 cm tussen een obstakel en de voorbumper of 50 cm aan de zijkanten.
Achteruitkijkcamera WERKING WAARSCHUWINGEN Plaats geen voorwerpen voor de camera. De camera is een visueel hulpmiddel bij achteruitrijden. WAARSCHUWING De camera is aangebracht op de achterklep (bij de handgreep). De camera is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. LET OP Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt om uw wagen te wassen, spuit dan kort op de camera vanaf een afstand van niet minder dan 20 centimeter.
Achteruitkijkcamera • • Als de camera nat is (bijvoorbeeld tijdens regen of een hoge vochtigheid). Als het zicht van de camera is geblokkeerd (bijvoorbeeld door modder). D E D C C B B A A Display gebruiken LET OP Voorwerpen boven de camera worden niet weergegeven. Controleer indien nodig het gebied achter de auto. Markeringen worden alleen gebruikt als algemene richtlijn en worden berekend voor auto's met een maximale belading op een egaal wegdek.
Achteruitkijkcamera D Oranje - 2 meter A Oranje - middenlijn van de geprojecteerde route van de auto N.B.: Bij achteruitrijden met een aanhanger geven de lijnen op het scherm de autorichting aan en niet de richting van de aanhanger. Achteruitkijkcamera deactiveren N.B.: Schakel een vooruitversnelling in. De display blijft een korte periode aan alvorens deze wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de voertuigsnelheid ongeveer 15 km/u is.
Snelheidsregeling (cruise control) Snelheid instellen WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h. GEBRUIK MAKEN VAN SNELHEIDSREGELING (CRUISE CONTROL) E70615 WAARSCHUWING Druk op de SET+ of de SET- schakelaar om de snelheid in het geheugen op te slaan en met de actuele snelheid te blijven rijden. De cruise control-controlelamp brandt.
Snelheidsregeling (cruise control) Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen E70614 E70613 Druk het rempedaal of de CAN schakelaar in. Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid. De controlelamp van het cruise control gaat uit maar de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WERKING LET OP Gebruik het systeem niet wanneer u een snelweg oprijdt of verlaat. WAARSCHUWINGEN Het systeem is geen aanrijdingswaarschuwings- of aanrijdingsvoorkomingssysteem. De afzonderlijke forward alert functie waarschuwt voor aanrijdingen en verlaagt de rijsnelheid. Zie Functie voorgangerwaarschuwing (forward alert) (bladzijde 182). U moet zelf ingrijpen wanneer het systeem geen verkeer voor u waarneemt. De radarsensor heeft een beperkt gezichtsveld.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties Automatisch remmen met ACC WAARSCHUWINGEN U dient dan onmiddellijk te reageren, omdat adaptive cruise control onvoldoende remt om een veilige afstand tot uw voorligger aan te houden. In sommige gevallen kan de waarschuwing ontbreken of vertraag worden. U moet altijd remmen indien dit nodig is. Wanneer u een auto volgt dan remt adaptive cruise control niet automatisch tot stilstand af.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Auto's zonder snelheidsbegrenzer A E D ACC afstand vergroten E ACC afstand verkleinen Het systeem inschakelen Druk op de schakelaar A. Het systeem wordt in de stand-by modus geschakeld. B Snelheid instellen D N.B.: Het systeem moet in de standby-modus staan.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: De ingestelde afstand is tijdafhankelijk en daarom zal de afstand automatisch de rijsnelheid aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt ingesteld op vier balken, bedraagt de tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat bij een snelheid van 100 km/u (62 mph) de afstand tot uw voorligger wordt gehandhaafd op 50 meter (164 feet). F G N.B.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Systeem uitschakelen Wanneer een voertuig door de sensor wordt geregistreerd. geeft het display een ander voertuig boven de horizontale balken weer: Auto's zonder snelheidsbegrenzer Druk op schakelaar C om het systeem uit te schakelen. N.B.: Bij deactiveren van het systeem door op schakelaar C te drukken, wordt de opgeslagen snelheid niet behouden. Auto's met snelheidsbegrenzer Druk op schakelaar A om het systeem uit te schakelen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) • • • • • • de snelheid afneemt tot onder 30 km/u (20 mph) de wielen de grip op het wegdek verliezen de temperatuur van de remmen hoog is, bijvoorbeeld tijdens het rijden door de bergen of over heuvelachtige wegen het motortoerental te laag is de radarsensor is afgedekt de handrem of elektrische parkeerrem (EPB) wordt gebruikt. LET OP Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control en heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 86). N.B.: De systeemstatus en instellingen blijven onveranderd tijdens ontstekingscycli. Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld m.b.v. het informatiedisplay. Zie Algemene informatie (bladzijde 90).
Snelheidsbegrenzer Snelheidslimiet instellen WERKING Gebruik de cruise control schakelaars om de instelling van de maximumsnelheid te wijzigen. WAARSCHUWING Wanneer u een heuvel afrijdt, kan de snelheid hoger worden dan de ingestelde snelheid. Het systeem bedient de remmen niet, maar geeft een waarschuwing af. Via het systeem kan een snelheid worden ingesteld waar de auto vervolgens op wordt begrensd.
Snelheidsbegrenzer De snelheidslimiet doelbewust overschrijden Trap het gaspedaal stevig in (bijna volledige pedaalslag), waarna de snelheidslimiet tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd nadat de voertuigsnelheid onder de ingestelde snelheid is gedaald. Systeemwaarschuwingen Als de ingestelde limiet per ongeluk wordt overschreden, dan knippert de ingestelde snelheid in de informatiedisplay en wordt een hoorbare waarschuwing afgegeven.
Bestuurderswaarschuwing WERKING LET OP Voer geen voorruitreparaties uit in de directe omgeving van de sensor. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt.
Bestuurderswaarschuwing Systeemwaarschuwingen N.B.: Het systeem geeft geen waarschuwingen onder ca. 65 km/u. Het waarschuwingssysteem werkt in twee fasen. In eerste instantie geeft het systeem een tijdelijke waarschuwing dat een rustpauze moet worden genomen. Dit bericht verschijnt slechts gedurende een korte periode. Wordt geen rustpauze genomen, dan kan een tweede waarschuwing worden gegeven die in het informatiedisplay blijft weergegeven totdat ze geannuleerd wordt. Zie Infoberichten (bladzijde 103).
Waarschuwing rijden buiten baan WERKING LET OP Indien uw auto is uitgerust met een niet door ons goedgekeurde wielophangingsset, is het mogelijk dat het systeem niet naar behoren werkt. WAARSCHUWINGEN Het systeem is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. N.B.: Houd de voorruit vrij van belemmeringen zoals uitwerpselen van vogels, insecten en sneeuw of ijs.
Waarschuwing rijden buiten baan De gevoeligheid van het systeem instellen. WAARSCHUWING RIJDEN BUITEN BAAN GEBRUIKEN U kunt instellen hoe snel het systeem u voor een gevaarlijke situatie waarschuwt. Het systeem heeft twee gevoeligheidsniveaus die m.b.v. het informatiedisplay kunnen worden ingesteld. Zie Algemene informatie (bladzijde 90). Het systeem in- en uitschakelen N.B.: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, blijft een waarschuwingslampje in het informatiedisplay branden.
Waarschuwing rijden buiten baan Gevallen waarin een rijstrookgrens kan worden onderdrukt: • Het is mogelijk dat rijstrookmarkeringen op de weg niet door de sensor worden gedetecteerd. • De richtingaanwijzer voor die zijde van de auto is ingeschakeld. • Tijdens hard accelereren of remmen of indien scherp wordt ingestuurd. • De voertuigsnelheid ligt buiten de bedrijfslimieten. • Bij tussenkomst van het ABS of de stabiliteitsregeling (ESP). • Smalle rijstrookbreedte.
Transport ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Plaats bagage en ander voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte of de laadruimte. E97377 Rijd niet met geopende achterklep of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen de auto worden binnengezogen. BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Overschrijd niet de maximum vooren achterasbelasting voor uw auto.
Transport 4- en 5-deurs E74810 Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren. Deze stopt en wordt in het midden vergrendeld. E86913 SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg.
Transport N.B.: U hoeft weinig kracht op de ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer u bij het indrukken van de ontgrendelhendel de laadvloer licht naar voren drukt. Opbergvak In de vloer aan de achterzijde van de bagageruimte bevindt zich een opbergvak. Til, om toegang te krijgen tot dit opbergvak, de laadvloer als volgt op: 3 2 1 E74813 1. E74812 2. 3. 4. 5. 6. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer iets naar achteren. Til de achterzijde van de laadvloer 1) omhoog.
Transport 3. Laat de vloer zakken. 4. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren tot hij op zijn plaats op de rails valt. OPBERGRUIMTE ONDER VLOER ACHTERIN Uitvoeringen met een uitschuifbare laadvloer Trek de laadvloer omhoog om toegang tot het opbergvak te verkrijgen. Zie Schuifbare laadvloer (bladzijde 192). Uitvoeringen zonder uitschuifbare laadvloer E112571 Trek de afdekking naar buiten tot deze in de bevestigingspunten vastklikt.
Transport BAGAGENETTEN Bagagenet Net aanbrengen E112588 Druk een van de uiteinden van de behuizing naar binnen om de afdekking te verwijderen of aan te brengen. Afdekking bagageruimtevloer opbergen - Stationwagon zonder reserveband van volledige afmeting E87052 1. Druk de uiteinden van de bovenste stang naar elkaar toe en breng ze aan in de houders tegen het dak. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders. E87053 E134798 2. Bevestig het net aan de bevestigingspunten voor de bagage.
Transport DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS Imperiaal WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn. Wanneer u een imperiaal aanbrengt, lees dan de instructies van de fabrikant en volg deze op. E87054 LET OP 3. Zet de riemen vast. Overschrijd de maximum toelaatbare dakbelasting van 75 kg (inclusief de imperiaal) niet.
Transport Aanbrengen achter de voorstoelen. E86848 E87783 1. 3. Zet het rek met behulp van de kartelwielen vast op de onderste stang. Zet de kartelwielen niet vast. 4. Zet de schroeven bij de onderste bevestigingspunten vast. 5. Draai de kartelwielen vast. Druk de uiteinden van de bovenste stang op het rooster naar elkaar toe en breng ze aan in de houders tegen het dak. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders. Aanbrengen achter de achterbank E87782 2.
Transport 1. Druk de uiteinden van de bovenste stang op het rooster naar elkaar toe en breng ze aan in de houders tegen het dak. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders. BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING WAARSCHUWING Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun.
Transport De ladingsteun monteren 4. Schuif de bouten in de bevestiging voor de ladingsteun. WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de auto gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. Overschrijd niet de maximum toelaatbare belasting van 20 kg. 3 3 2 1 E76380 5. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 6. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. E76378 1. Draai de box om.
Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 100 km/h (62 mph). De bandenspanningen achter moeten worden vermeerderd met 0,2 bar (3 psi) boven de specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 255). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger 1 E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld. Onderhoud LET OP Verwijder voordat u uw auto met een hogedrukreiniger reinigt de afneembare trekhaakkogel en sluit de opening met de dop af. Houd het systeem schoon. Smeer de lagerpunten, glij-oppervlakken en vergrendelingskogels met harsvrij vet of olie. Smeer het slot met grafiet.
Tips voor het rijden VOORZORGSMAATREGELEN VOOR KOUDE WEERSOMSTANDIGHEDEN INRIJDEN Banden WAARSCHUWING De werking van sommige componenten en systemen kan worden beïnvloed bij temperaturen lager dan -30 °C. Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer (300 mijl). Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen. DOOR WATER RIJDEN Door water rijden Remmen en koppeling LET OP Rijd alleen door water in noodgevallen en niet als normaal wordt gereden.
Nooduitrusting Wagon EERSTEHULPSET Er is ruimte vrijgemaakt in de bagageruimte. 4-deurs E87656 GEVARENDRIEHOEK 4- en 5-deurs E87654 5-deurs E87657 E87655 Er is ruimte vrijgemaakt in de bagageruimte. Stationwagon en auto's met bandenreparatieset Er is ruimte vrijgemaakt onder de vloerbedekking. Zie Opbergruimte onder vloer achterin (bladzijde 194).
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in de motorcompartiment E72590 2. Verwijder het deksel. 3. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 4. Laat de zekeringenkastafdekking zakken en trek deze naar u toe. E72588 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Centrale zekeringenkast Zekeringenkast achterin - 4- en 5-deurs Alle modelvarianten 1 E72589 E87481 1. Knijp in de klemmen om de afdekking los te maken. 1.
Zekeringen 3 2 3 3 E87482 E87480 2. Verwijder de kap van de zekeringenkast. 3. Verwijder de kap van de zekeringenkast. Zekeringenkast achterin Wagon EENZEKERINGVERVANGEN WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren.
Zekeringen N.B.: Er zit een zekeringentrekker in de zekeringenkast van de motorruimte.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F1 15 Transmissieregelmodule (MPS6) F2 5 Voorgloeicontrole (dieselmotoren) F2 5 Controlefunctie gloeibougie verdamper (2.0L Duratorq-TDCi Ftage V en 2.2L Duratorq-TDCi Fase V) F3 70 F3 80 F4 60 Gloeibougies F5 60 Koelventilator (1.6L Duratorq-TDCi, 2.0L DuratorqTDCi, 2.0L Duratorq-TDCi Fase V, 2.2L Duratorq-TDCi met handgeschakelde versnellingsbak, 1.6L Duratec16V Ti-VCT Fase V, 2.0L Duratec-HE, 2.3L DuratecHE, 2.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F9 7,5 MAF-sensor, EGR-omloopklep, Brandstofpompverdamper (2.2L Duratorq-TDCi Fase V) (motormanagement) F9 7,5 Ontluchtingsklep, TMAF-sensor, actieve afsluitklep radiateurgrille, omloopklep, relaisspoel, extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.6L EcoBoost SCTi). F10 10 Motorregelmodule (2.0L Duratorq-TDCi, 1.6L Duratec16V Ti-VCT Fase V) F10 7,5 Extra koelvloeistofpomp met doordraaifunctie (1.
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits F13 15 Airconditioning F14 15 Verwarming dieselfilter (2.0L Duratorq-TDCi, 2.0L Duratorq-TDCi Fase V en 1.6L Duratorq-TDCi) F14 10 HEGO-sensor (2.
Zekeringen 1 Zekering Amperage Beveiligde circuits F38 10 PCM/TCM/EHPAS 15 voeding F39 15 Adaptieve koplampen (AFS) F40 5 Module koplampafstelling/AFS F41 20 Instrumentenpaneel F42 5 Instrumentengroep F43 15 Module audio/BVC F44 5 Automatische AC / handmatige AC F45 5 FLR (start/stop) Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
Zekeringen Centrale zekeringenkast A B E124888 A Stuur links B Stuur rechts Zekering Amperage Beveiligde circuits F1 7,5 F2 5 Stuurwielmodule Reserve IP 30 voeding F3 10 Interieurverlichting F4 5 Startblokkeringssysteem 213
Zekeringen Zekering Amperage F5 7,5 F6 5 Beveiligde circuits Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Regensensor F7 20 Aansteker F8 10 Voeding brandstofvulklep ontgrendelen F9 15 Ruitensproeiers, achter F10 15 Ruitensproeiers, voor F11 10 Voeding bagageruimte ontgrendelen F12 10 Voeding brandstofvulklep vergrendelen F13 20 Brandstofpomp F13 7,5 Brandstofpomp (2.
Zekeringen Zekeringenkast achterin 4- en 5-deurs E87483 215
Zekeringen Stationwagon E75526 Zekering Amperage Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA3 25 Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) 216
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FA4 25 Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) FA6 15 Extra elektrische aansluiting FA7 5 Relaisspoelen FA8 20 FA9 5 Relaisspoelen VQM (start/stop) FA10 - Wordt niet gebruikt FA11 20 Accessoires, trekhaakmodule FA12 30 Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel FB1 - FB2 15 Module schokdemperregeling FB3 15 Verwarming bestuurdersstoel FB4 15 Verwarming passagiers
Zekeringen Zekering Amperage Beveiligde circuits FC7 5 FC8 7,5 Entertainment-systeem achterin/CD-wisselaar Module stoelgeheugen FC9 20 Versterker van geluidsinstallatie FC10 10 Sony audiosysteem FC11 – Wordt niet gebruikt FC12 – Wordt niet gebruikt 218
Bergen van de auto Sleepoog, achter SLEEPPUNTEN Locatie sleepoog Het afneembare sleepoog bevindt zich in het bagagecompartiment. Het sleepoog moet altijd in de auto worden meegenomen. Sleepoog aanbrengen LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het te bevestigen. Zorg ervoor dat het sleepoog volledig wordt vastgezet. E87282 Steek uw vinger in het gat aan de onderzijde van het paneel en trek het paneel los. Breng het sleepoog aan.
Bergen van de auto LET OP Zet de versnellingsbak in neutraal wanneer uw auto wordt gesleept. Trek rustig en soepel zonder rukken op. Wagens met automatische transmissie LET OP Wanneer uw auto met snelheden boven 20 km/h en over afstanden van meer dan 20 kilometer moet worden gesleept, moet hij worden getransporteerd terwijl alle vier wielen vrij zijn van het wegdek. Het wordt aanbevolen de auto niet te slepen met de aandrijfwielen op het wegdek.
Onderhoud Dagelijkse controles ALGEMENE INFORMATIE • • • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN Motorkap openen E73698 E87786 Open de motorkap en ondersteun hem met de steunstang. Motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA) B A J I H D C G E F E87714 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) B A E132430 J I D C H G E F A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
Onderhoud 1 H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 236). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E73231 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).
Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 236). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 236). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning.
Onderhoud A Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 208). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 236). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 236). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235).
Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 208). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 236). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL A E135199 J I B C H D G E F A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 236). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 235). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf zijn voor een makkelijke herkenning fel gekleurd.
Onderhoud A J B I D C H G E F E124913 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 242).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL B A J I H D C G E F E87715 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 234). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 235). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 242).
Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATEC-HE (MI4)/2,3 L DURATEC-HE (MI4) OLIEPEILSTAAF - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA) A B A E95540 B E92036 A MIN A MIN B MAX B MAX OLIEPEILSTAAF - 1,6L ECOBOOST SCTI (SIGMA) A OLIEPEILSTAAF - 2,0 L ECOBOOST SCTI (MI4) B A B E124917 A E134114 A MIN B MAX B E134040 233 A MIN B MAX
Onderhoud N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoor kan het oliepeil enkele millimeters boven het MAX merkteken staan. OLIEPEILSTAAF - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV) DIESEL /2,0 L DURATORQTDCI (DW) DIESEL /2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL A Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze met een schone, niet pluizende doek schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan en verwijder hem opnieuw om het oliepeil te controleren. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij.
Onderhoud MOTORKOELVLOEISTOF CONTROLEREN LET OP In een noodgeval kan water in het koelsysteem worden bijgevuld om een tankstation te bereiken. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide en vakkundige monteur controleren. Koelvloeistofpeil controleren WAARSCHUWING Voorkom dat de vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts.
Onderhoud Bijvullen N.B.: Vervuiling door vuil, water, petroleumproducten of andere materialen kunnen leiden tot een defect remsysteem of dure reparaties. Verwijder de brandstofdop. LET OP N.B.: Het remsysteem en het bedieningsmechanisme van de koppeling zijn aangesloten op één reservoir. Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 237).
Onderhoud TECHNISCHE SPECIFICATIE Vloeistoffen LET OP Gebruik geen vloeistoffen die niet aan de gedefinieerde specificaties of eisen voldoen. Gebruik van een ongeschikte vloeistof kan beschadiging tot gevolg hebben, hetgeen niet onder de Garantie valt.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) Alle Brandstoftank 70 (15,4) 1.6L Duratec-16V Ti-VCT Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,1 (0,9) 1.6L Duratec-16V Ti-VCT Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,8 (0,8) 1.6L Duratec-16V Ti-VCT Koelsysteem 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,1 (0,9) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma) Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,8 (0,8) 1.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.0L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 5,5 (1,2) 2.0L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5 (1,1) 2.0L Duratorq-TDCi Koelsysteem 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 6 (1,3) 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,4 (1,2) 2.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto Lakbeschadigingen door steenslag of kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een grote keuze aan producten. Lees en volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant op. REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO Veiligheidsgordels WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt. Reinig de veiligheidsgordels met een interieurreiniger of water met een zachte spons.
Accu van de auto 1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar niet raken. 2. Zet het contact van beide wagens af en schakel alle stroomverbruikers uit. 3. Verbind de plus (+) pool van auto B met de plus (+) pool van auto A (kabel C). 4. Verbind de min (-) pool van auto B met de massa-aansluiting van auto A (kabel D). Zie Aansluitpunten van de accu (bladzijde 243). GEBRUIK VAN STARTKABELS LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar.
Accu van de auto ACCU VERVANGEN LET OP Voor auto's met start/stop-schakelaar verschillen de accuvereisten. De accu moet worden vervangen door een accu met exact dezelfde specificatie als de originele. N.B.: Indien nodig moet de Keycode van de audio-installatie opnieuw worden geprogrammeerd. De accu is aangebracht in de motorruimte. Zie Onderhoud (bladzijde 221). AANSLUITPUNTEN VAN DE ACCU E114494 LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu.
Velgen en banden ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Monteer op dit type wiel geen sneeuwketting. LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. Rijd met dit wiel niet een automatische wasstraat in. Voer geen bandenreparaties uit aan een thuisbrenger.
Velgen en banden Uitvoeringen zonder bandenreparatieset A A Boordkrik B Wielmoersleutel C Ruimte voor sleutel van beveiligde wielmoer Uw boordkrik en wielmoersleutel bevinden zich in de reservewielkuip. B Kriksteunpunten LET OP Gebruik alleen de aangegeven kriksteunpunten. Wanneer u andere punten gebruikt kan dit de carrosserie, de stuurinrichting, de wielophanging, de motor, het remsysteem of de brandstofleidingen beschadigen.
Velgen en banden A Alleen voor gebruik in noodsituaties B Onderhoud Uitvoeringen met zijskirts A E93184 Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. E95345 Wielmoersleutel monteren Type 1 WAARSCHUWING Let erop dat uw vingers niet vast komen te zitten wanneer de verlenging van de wielmoersleutel in de originele positie wordt teruggebracht. N.B.: Zorg dat de wielmoersleutel volledig is verlengd. E92932 E122546 Verleng de wielmoersleutel.
Velgen en banden Het afneembare sleepoog bevindt zich in het bagagecompartiment. 2. Verwijder de wieldop. N.B.: Zorg dat de wieldopverwijderaar onder een rechte hoek ten opzichte van de wieldop wordt aangetrokken. Een wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto zodanig dat u noch het verkeer hinder ondervinden of gevaar lopen. Zet een gevarendriehoek neer. E122502 Steek het afneembare sleepoog in de wielmoersleutel.
Velgen en banden Een wiel aanbrengen WAARSCHUWINGEN Zorg ervoor dat de krik verticaal ten opzichte van het kriksteunpunt staat en dat de voet vlak op de grond WAARSCHUWINGEN Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan beschadiging van de auto tot gevolg hebben en maakt de typegoedkeuring ongeldig. Zie Technische specificatie (bladzijde 255). staat. LET OP Leg lichtmetalen velgen niet met de buitenzijde op de grond, hierdoor wordt de lak beschadigd.
Velgen en banden Algemene informatie WAARSCHUWINGEN Afhankelijk van het type en de omvang van de beschadiging kunnen sommige banden slechts gedeeltelijk of soms geheel niet worden gedicht. Een te lage bandenspanning kan het weggedrag van de wagen beïnvloeden, waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen. 1 4 3 5 Gebruik de bandenreparatieset niet wanneer de band al beschadigd is door het rijden met een te lage bandenspanning. 2 E75442 Gebruik de bandenreparatieset niet bij run flat banden. 4.
Velgen en banden • • • Houd de set buiten het bereik van kinderen. Gebruik de set bij omgevingstemperaturen van –30 °C tot +70 °C. • Gebruik van de bandenreparatieset WAARSCHUWINGEN Samengeperste lucht kan zich gedragen als een explosief of drijfmiddel. Band oppompen WAARSCHUWINGEN Controleer de bandwang voordat u het afdichtmiddel in de band pompt. Wanneer u scheuren, knobbels of dergelijke ziet, probeer dan niet de band op te pompen.
Velgen en banden LET OP F Drukmeter Wanneer de fles op de houder wordt gedraaid, wordt de afdichting van de fles verbroken. Draai de fles niet uit de houder omdat dan het afdichtmiddel ontsnapt. G Stekker met kabel H Compressorschakelaar I Label J Flessendop K Fles afdichtmiddel A 1. K 2. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel.
Velgen en banden 12. 13. Draai de slang C snel van het ventiel los en breng de beschermdop A aan. Draai het ventieldopje vast. 15. Laat de fles afdichtmiddel K in de flessenhouder E zitten. Zorg ervoor dat de set, de flessendop en de oranje dop veilig worden opgeborgen, maar makkelijk bereikbaar zijn. De set kan weer nodig zijn wanneer u de bandenspanning controleert. Ga onmiddellijk ongeveer drie kilometer (twee mijl) rijden, zodat het afdichtmiddel het lek kan afdichten. 17. 1. 2.
Velgen en banden N.B.: Bedenk dat een bandenreparatieset slechts voor tijdelijke mobiliteit zorgt. Voorschriften aangaande bandreparatie na gebruik van de bandenreparatieset kunnen per land verschillen. Raadpleeg een bandenspecialist voor advies. LET OP Laat tijdens het parkeren de bandwangen niet langs trottoirbanden schuren. Als u een stoeprand moet oprijden, doe het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo mogelijk haaks met de wielen het trottoir op.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden. Zie Technische specificatie (bladzijde 255). WAARSCHUWINGEN Rijd niet met een aanzienlijk te lage bandenspanning. Hierdoor kunnen de banden oververhit raken en worden beschadigd. Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de levensduur van de banden en heeft een nadelige invloed op de rijeigenschappen.
Velgen en banden Bandenspanning controleren Belading instellen N.B.: Wanneer de bandenspanning hoger of gelijk is aan 3,3 bar (48 lbf/in²), ziet u het + symbool onder de spanningswaarde. Het systeem meet spanningen tot 3,3 bar (48 lbf/in²). Het + symbool duidt aan dat de bandenspanning hoger kan zijn. N.B.: Instrumentenpanelen van type 3 hebben een iets andere menustructuur. Selecteer eerst Instellingen om toegang tot Instellingen te krijgen. N.B.
Velgen en banden Bandenspanning (koude banden) Tot 80 km/u Normale belasting Uitvoering Alle Reservewiel wanneer dit van de overige aangebrachte wielen verschilt Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) T125/90 R 16 4,2 (61) 4,2 (61) 4,2 (61) 4,2 (61) 215/55 R 16 3 (44) 3 (44) 3 (44) 3 (44) Bandenmaat Tot 160 km/u Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/
Velgen en banden Normale belasting Uitvoering Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L EcoBoost SCTi (MI4), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V, 2.0L Duratorq-TDCi (DW) en 2.2L Duratorq-TDCi (DW) 235/40 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L EcoBoost SCTi (MI4), 1.6L Duratorq-TDCi (DV) Diesel Fase V, 2.0L Duratorq-TDCi (DW) en 2.
Velgen en banden Normale belasting Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) bar (lbf/ in²) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L 215/55 R 16, Duratec-HE (MI4), 235/40 R 18, 2.3L Duratec-HE 235/45 R 18 en (MI4) en 1.6L Dura235/40 R 19 torq-TDCi (DV) Diesel Fase V 2,4 (35) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 1.6L EcoBoost SCTi (Sigma), 2.0L Duratec-HE (MI4), 2.3L Duratec-HE (MI4) en 1.
Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER (VIN) N.B.: Het ontwerp van het identificatieplaatje kan afwijken van het getoonde plaatje. N.B.: De informatie op het identificatieplaatje is afhankelijk van de vereisten per land. B A E87496 E D Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Technische specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de auto D A C E B E87089 4-deurs Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm A Maximale lengte - zonder bumper-stylingset 4 850 A Maximale lengte - met bumper-stylingset 4866 B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2.
Technische specificaties Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1.460-1.500 D Wielbasis 2.850 E Spoorbreedte, voor 1.579-1.589 E Spoorbreedte, achter 1.595-1.605 Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm A Maximale lengte - zonder bumper-stylingset 4.784 A Maximale lengte - met bumper-stylingset 4800 B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2.092 C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1.460-1.500 D Wielbasis 2.
Technische specificaties Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met dwarsprofielen dakrails 1.508-1.548 D Wielbasis 2.850 E Spoorbreedte, voor 1.579-1.589 E Spoorbreedte, achter 1.595-1.
Technische specificaties Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 1 C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1.
Technische specificaties Stationwagon Item Beschrijving van afmeting Afmeting in mm A Bumper – einde van trekhaakkogel (zonder bumperstylingset) 100 A Bumper – einde van trekhaakkogel (met bumperstylingset) 95 A Bumper – einde van trekhaakkogel (zonder bumperstylingset, met niveauregeling) 113 A Bumper – einde van trekhaakkogel (met bumperstylingset, met niveauregeling) 108 B Bevestigingspunt – hart trekhaakkogel 1 C Hart wiel – hart trekhaakkogel 1.135-1.
Telefoon ALGEMENE INFORMATIE SETUP TELEFOON Telefoonboek LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Na het opstarten kan het al naar gelang de grootte enkele minuten duren voordat u toegang tot de telefoonboeklijst krijgt. Telefoonboekcategorieën In dit hoofdstuk worden de functies en eigenschappen van het handsfree systeem voor de Bluetooth mobiele telefoon beschreven.
Telefoon Van een telefoon een actieve telefoon maken Telefoons bedienen Er kunnen maximaal zes Bluetooth apparaten aan het systeem in de auto worden gekoppeld. Wanneer het systeem voor het eerst wordt gebruikt, zijn er nog geen telefoons gekoppeld met het systeem. N.B.: Wanneer met de telefoon die als de nieuwe actieve telefoon wordt geselecteerd een gesprek wordt gevoerd, wordt het gesprek doorgeschakeld naar het audiosysteem in de auto.
Telefoon N.B.: Als de audiounit wordt uitgeschakeld, wordt een telefoongesprek verbroken. Wanneer de contactsleutel in de stand '0' wordt gezet, blijft de telefoonverbinding behouden. N.B.: Raadpleeg de handleiding van de audio-unit voor meer informatie over de bedieningsorganen. Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn. BEDIENINGSELEMENTEN TELEFOON Zelfs wanneer uw telefoon op de audio-unit is aangesloten, kan de telefoon op de gebruikelijke wijze worden gebruikt. Afstandsbediening N.B.
Telefoon Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek - Sony radio Een gesprek beëindigen Gesprekken kunnen worden beëindigd door op de toets 'weigeren' te drukken. U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek. De namen en nummers verschijnen op het display van het apparaat. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. 1. Druk op de toets PHONE. 2.
Telefoon Een tweede inkomend gesprek beantwoorden 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het telefoonnummer te kiezen. Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets PHONE of de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2. Druk nogmaals op de toets 'beantwoorden' om het nummer te kiezen.
Telefoon Met behulp van de voorkeuzetoetsen 4. Rol met behulp van de zoektoetsen door de verschillende telefoons om de te ontkoppelen telefoon weer te geven. 5. Druk op de MENU toets om de telefoon te selecteren die moet worden ontkoppeld. N.B.: Deze procedure geldt alleen voor audio-units met een telefoontoetsenbord. 1. Druk op de PHONE toets op de audio-unit. 2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets (gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
Telefoon Bellen Wanneer er tijdens een gesprek een tweede oproep binnenkomt, klinkt er een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in de wachtstand plaatsen en de tweede oproep beantwoorden. Een nummer kiezen Telefoonnummers kunnen m.b.v. spraakbesturing worden gekozen. Zie Spraaksturing (bladzijde 273).
Telefoon Van actieve telefoon veranderen N.B.: Voordat telefoons kunnen worden geactiveerd moeten ze bij het systeem worden aangemeld. N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer met behulp van de optie BT-INSTELLINGEN in het menu de actvieve telefoon in de lijst.
Spraaksturing Reactie van het systeem WERKING Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan. LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Probeer geen nieuwe commando's te geven voordat u de piep hebt gehoord. Het spraakbesturingssysteem herhaalt elk gesproken commando.
Spraaksturing Short cuts Spraaklabel Er zijn een aantal gesproken woorden (short cuts) mogelijk, waarmee u enkele functies van de auto kunt regelen zonder het complete commandomenu te hoeven volgen. Dit zijn: Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen aan items zoals favoriete radiozenders en persoonlijke telefooncontacten.
Spraaksturing "CD PLAYER" "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max.
Spraaksturing CD-wisselaar Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" * "DISC" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 3 "" "DISC " * Kan als short cut worden gebruikt. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" "TRACK NUMBER PLEASE" 3 "" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "RADIO" "AM" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" 3 "FM FREQUENCY PLEASE" "TUNE " * "" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd.
Spraaksturing Naam opslaan Wanneer u op een radiostation hebt afgestemd, kunt u deze met een naam in het bestand opslaan. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen.
Spraaksturing Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "LINE IN" "LINE IN" Overzicht Externe apparaten - USB Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een extern USB-apparaat dat op de audiounit kan worden aangesloten.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" 4 "TRACK NUMBER PLEASE" "" "TRACK " * * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 292). iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Telefoon Met uw telefoonsysteem kunt u een extra telefoonboek aanleggen. De opgeslagen nummers kunnen met behulp van Voice Control worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DIAL NUMBER" "NUMBER PLEASE" 3 "" " CONTINUE?" * 4 "DIAL" "DIALLING" "CORRECTION" " CONTINUE?" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers. Stappen Gebruiker zegt 1 "TELEFOON" 2 Systeem antwoordt "TELEFOON" "MOBILE NAME" "" * "MOBILE NAME" * Kan als short cut worden gebruikt. N.B.
Spraaksturing Een telefoonboek aanleggen Nieuwe spraaklabels kunnen worden opgeslagen met het commando "STORE NAME". Deze functie kan worden gebruikt voor het kiezen van een nummer door de naam in plaats van het complete telefoonnummer uit te spreken.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S NAVIGATIESYSTEEM Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Raadpleeg de afzonderlijke handleiding van het navigatiesysteem voor meer informatie over de commandomenu's.
Spraaksturing Stappen 3 Gebruiker zegt Systeem antwoordt "MINIMUM" "FAN MINIMUM" "" "FAN " "MAXIMUM" "FAN MAXIMUM" * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar.
Spraaksturing Automatische functie Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "AUTO MODE" * "AUTO MODE" * Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
Verbinding N.B.: Het kan voorkomen dat sommige USB-apparaten met een hoger stroomverbruik incompatibel zijn (bijvoorbeeld sommige grotere harde schijven). ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden. N.B.
Verbinding Als afspeellijsten worden gemaakt, dan dienen deze de correcte bestandspaden gerefereerd aan het USB-apparaat te bevatten. Er wordt aanbevolen de afspeellijst te maken nadat de audiobestanden zijn overgedragen naar het USB-apparaat. Hierna kunnen aangepaste afspeellijsten worden geselecteerd met behulp van spraakregeling. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 274). EXTERN APPARAAT AANSLUITEN Afspeellijsten moeten worden gemaakt in .m3u formaat.
Verbinding • • Sluit de hoofdtelefoonuitgang van de iPod aan op de AUX IN aansluiting. Sluit de USB-kabel van de iPod aan op de USB-aansluiting van de auto. Toegang tot nummers kan worden verkregen door vooruit en achteruit te navigeren met behulp van de knoppen op het stuur of rechtstreeks via de knoppen van de audio-unit.
Verbinding Sony radio N.B.: Houd de pijltjestoets naar links ingedrukt als u naar het bovenste niveau van de inhoud van het USB-apparaat wilt navigeren. Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door herhaaldelijk op de CD/AUX toets te drukken tot "USB" in de display verschijnt. Nadat het USB-apparaat is aangesloten, wordt het eerste nummer van de eerste map automatisch afgespeeld. Vervolgens wordt na het wijzigen van de audiobron de afspeelpositie op het USB-apparaat onthouden.
Verbinding CD-navigatie-units Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de draaiknop voor scrollen/selecteren om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of map of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op ESC om één niveau vooruit te gaan. Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot "DEVICES" in de display verschijnt.
Verbinding SD-navigatie-units Gebruik voor het navigeren door de inhoud van het USB-apparaat de scroll-toetsen om door lijsten te bladeren. Druk op de toets om de inhoud uit te breiden binnen de gemarkeerde afspeellijst of map of om afspelen van een bepaald nummer te starten. Druk op de pijltjestoets naar links om één niveau vooruit te gaan. Bediening Selecteer het USB-apparaat als de audiobron door op de CD/AUX toets te drukken tot de USB-toets aan de linkerzijde van de display verschijnt.
Verbinding iPod is de actieve bron De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan.
Verbinding Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan.
Verbinding Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. Druk op de SCAN toets om de op dit moment geselecteerde nummers te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • titel • artiest • nummer en speelduur.
Introductie navigatie RIJVEILIGHEID WAARSCHUWINGEN Het systeem levert informatie waarmee u veilig en snel uw bestemming kunt bereiken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het systeem alleen bij stilstaande wagen programmeren. Het systeem biedt geen hulp met betrekking tot stopborden, verkeerslichten of wegwerkzaamheden en biedt evenmin andere belangrijke veiligheidsinformatie. Gebruik het systeem niet voordat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bediening ervan.
Navigatiesysteem Micro SD-kaart installeren INTRODUCTIE LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. 1 N.B.: Aan het versturen en ontvangen van tekstberichten zijn kosten verbonden. N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw telefoon voor alle telefoonfuncties en de werking van de functies. 2 N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt op de gebruikershandleiding) op een veilige plaats. E114212 N.B.
Navigatiesysteem E114213 2. Schakel uw mobiele telefoon in en start de Ford Mobile Navigation. 3. Kies Selecteer navigatie. 4. Kies Adres. 5. Wijzig de route-opties indien nodig en start de routebegeleiding. 6. De bochtinformatie wordt weergegeven in de voertuigdisplay. De gesproken instructies zijn hoorbaar via de voertuigluidsprekers. N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige positie weer. 7. U kunt de applicatie verlaten en verder gaan met de routebegeleiding na het herstarten van de applicatie.
Bijlagen RX-42 - Conformiteitsverklaring TYPEGOEDKEURINGEN FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Wij, de partij verantwoordelijk voor naleving, verklaren onder volledige verantwoordelijkheid dat het product Handset Integration RX-42 voldoet aan de vereisten van Council Directive 1999/5/EC. Een kopie van de Conformiteitsverklaring kunt u vinden op: Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen E114220 WAARSCHUWINGEN ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT Radiofrequentie (RF) zenders (bijv. mobiele telefoons, amateur radiozenders, enz.) mogen alleen in uw wagen worden gemonteerd, wanneer deze volledig voldoen aan de parameters die in de onderstaande tabel zijn weergegeven. Er zijn geen bijzondere voorzieningen of voorwaarden voor het monteren of gebruik.
Bijlagen WAARSCHUWINGEN Bevestig geen antennekabels aan de originele bedrading, brandstofleidingen en remleidingen van de wagen. WAARSCHUWINGEN Houd antennekabels en stroomdraden minimaal 100 mm weg van elektronische modules en airbags. 1 2 3 4 E85998 Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 1 – 30 50 W 3. 4 30 – 54 50 W 1. 2. 3 68 – 87,5 50 W 1. 2. 3 142 – 176 50 W 1. 2. 3 380 – 512 50 W 1. 2. 3 806 – 940 10 W 1. 2. 3 1200 – 1400 10 W 1.
Bijlagen N.B.: Controleer na het monteren van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus. Controleer alle elektrische uitrusting: • met het contact AAN • bij draaiende motor • tijdens een proefrit bij verschillende snelheden. Controleer of de elektromagnetische velden die door de gemonteerde zender binnen het passagierscompartiment worden opgewekt niet de grenzen overschrijdt waaraan het menselijk lichaam mag worden blootgesteld.
Index A Afneembare trekhaakkogel................200 Onderhoud.................................................203 Rijden met een aanhanger.......................202 Rijden zonder aanhanger.........................203 Trekhaakkogel aanbrengen......................201 Trekhaakkogel ontgrendelen...................201 Trekhaakkogel verwijderen......................202 A/C Zie: Klimaatregeling.....................................114 Aanhangers trekken............................
Index Automatische klimaatregeling..............117 Bandenspanningen Airconditioning in- en uitschakelen...........119 Automatische airconditioning uitschakelen.............................................119 Gerecirculeerde lucht.................................119 Luchtverdeling.............................................119 Mono modus................................................118 Mono modus uitschakelen........................118 Mono modus weer inschakelen...............
Index Centrale vergrendeling...........................41 De motor starten...................................142 Integraal openen...........................................41 Integraal sluiten.............................................41 Dieselroetfilter (DPF).............................147 Algemene informatie..................................142 Commando’s audio-unit .....................274 Regeneratie.................................................147 Auxiliary ingang..........................
Index Elektrisch bedienbare ruiten..................76 Extra verwarming..................................120 Antiklemfunctie..............................................77 Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen...........................78 Integraal openen en sluiten........................76 Ruiten automatisch openen en sluiten.........................................................77 Schakelaar op het bestuurdersportier...................................
Index Gebruik maken van de telefoon - Auto's zonder Navigatiesysteem ................267 Geventileerde stoelen..........................134 Temperatuur automatisch verhogen en verlagen...................................................134 Temperatuur handmatig verhogen en verlagen...................................................135 Actieve telefoon afmelden.......................270 Bellen............................................................267 Een gekoppelde telefoon ontkoppelen Sony radio......
Index HLA Infoberichten..........................................103 Zie: Regeling voor bergop rijden..............166 Accu en laadsysteem................................106 Actief veersysteem....................................104 Actuele berichten bekijken........................104 Airbag...........................................................104 Alarmsignaal................................................
Index Introductie .............................................303 Kort overzicht............................................11 Compatibiliteit van telefoontoestellen..................................303 Micro SD-kaart installeren........................303 Navigatiesysteem mobiele telefoon activeren.................................................303 Achteruitkijkcamera......................................21 Automatische grootlichtregeling................16 Automatische klimaatregeling.................
Index Mistlamp Onderdelen en accessoires....................8 Zie: Voorste mistlampen..............................61 Kijk voor het Ford logo op de volgende onderdelen..................................................8 Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford onderdelen Ford onderdelen zijn............8 Monitor dode hoek ................................80 Gebruik van het systeem............................81 Informatiesysteem dode hoek (BLIS).......80 Registratiefouten....................................
Index Passagiersairbag uitschakelen.............34 Richtingaanwijzers..................................64 Rijveiligheid ............................................302 Airbag aan passagierszijde inschakelen...............................................34 Airbag aan passagierszijde uitschakelen..............................................34 Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren......................34 Veiligheidsinformatie..................................302 Ruiten en spiegels...........
Index Sleutelloze toegang................................42 Starten met hulpstartkabels Algemene informatie...................................42 Auto ontgrendelen.......................................44 Auto vergrendelen.......................................43 Passive key...................................................43 Portieren met de sleutelbaard vergrendelen en ontgrendelen..............45 Uitgeschakelde sleutels..............................44 Zie: Gebruik van startkabels.....................
Index Typegoedkeuringen.............................305 Verlichtingsbediening.............................58 FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE.........305 RX-42 - Conformiteitsverklaring..............305 Grootlicht en dimlicht...................................58 Home safe verlichting..................................59 Lichtsignaal....................................................58 Parkeerlichten...............................................58 Standen van de lichtschakelaar.................
Index Waarschuwings- en indicatielampen.....................................86 Zonneschermen ...................................136 Berichtenindicator........................................88 Controlelamp 'Vorst'....................................87 Controlelamp grootlicht..............................88 Controlelampje Forward Alert....................87 Controlelampje koplampen........................87 Controlelampje mistachterlicht..................88 Controlelampje mistlampen, vóór.............
(CG3536nl) Feel the difference