Operation Manual

E124741
Situaties waarin het
naderingsalarm niet werkt
Het kan voorkomen dat auto's die de
blinde hoek binnenrijden en uitrijden niet
worden geregistreerd.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vuilophoping op de
achterbumperpanelen in het gebied
van de sensoren.
Bepaalde manoeuvres van auto's die
de blinde hoek binnenrijden en
uitrijden.
Auto's die met hoge snelheid door de
blinde hoek rijden.
Slechte weersomstandigheden.
Verschillende auto's die kort na elkaar
door de blinde hoek rijden.
Valse waarschuwingen
N.B.:
Valse waarschuwingen zijn tijdelijk
en worden automatisch gecorrigeerd.
Het kan voorkomen dat het systeem een
waarschuwing afgeeft wanneer er geen
auto in de blinde hoek aanwezig is.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
Vangrails.
Betonmuren bij de snelweg.
Gebieden in aanleg.
Scherpe bochten rond een gebouw.
Struiken en bomen.
Fietsers en motorrijders.
Stoppen met een auto erachter en
erg dichtbij.
Systeem in- en uitschakelen
N.B.:
De stand aan of uit blijft behouden
tot deze handmatig wordt gewijzigd.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 90).
Er worden geen meldingen ontvangen
nadat het systeem is uitgeschakeld. De
BLIS-controlelamp gaat branden. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 86).
Registratiefouten
N.B.:
De waarschuwingsindicator in de
spiegel brandt niet.
Als het systeem een storing bij een sensor
heeft geregistreerd, gaat het
waarschuwingssymbool van het systeem
branden en dooft niet. De
informatiedisplay bevestigt de storing en
geeft aan of de linker- of rechterzijde is
betroffen.
Geblokkeerde sensor
WAARSCHUWING
Voordat het systeem een blokkering
heeft geregistreerd en een
waarschuwing afgeeft, neemt het
aantal gemiste voorwerpen toe.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde auto's
niet 'zien'.
82
Ruiten en spiegels