Operation Manual

Waarschuwing voor verlaten
rijstrook (lane departure)
Deze brandt wanneer deze
functie wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht.
Het controlelampje dooft wanneer u het
systeem weer inschakelt of wanneer u
het contact uitschakelt. Zie
Waarschuwing rijden buiten baan
(bladzijde 188). Zie Infoberichten
(bladzijde 103).
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
inschakelt. Het knippert
wanneer u een lichtsignaal
geeft.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 103).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer het
controlelampje gaat branden terwijl
het peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 234).
Controlelampje mistachterlicht
Brandt wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
33).
Controlelampje schakelen
Het controlelampje brandt om
aan te geven dat schakelen
naar een hogere versnelling
zuiniger is en voor een lagere
CO2-uitstoot zorgt. Het controlelampje
brandt niet tijdens perioden van hoge
acceleratie, remmen of intrappen van het
koppelingspedaal.
Waarschuwingslampje
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
inschakelen van het contact dit lampje
niet brandt of indien het tijdens het rijden
continu brandt, dan duidt dit op een
storing. Bij storingen schakelt het systeem
uit. Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
88
Instrumenten