FordMondeo Instructieboekje Feel the difference
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten. © Ford Motor Company 2009 Alle rechten voorbehouden.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding..............................7 Overzicht van symbolen...........................7 Onderdelen en accessoires....................7 Werking.....................................................45 Gecodeerde sleutels..............................45 Immobilisatiesysteem inschakelen......45 Immobilisatiesysteem uitschakelen.....45 Kort overzicht Kort overzicht...........................................
Inhoudsopgave Interieurverlichting...................................62 Een koplamp verwijderen......................63 Gloeilampen vervangen.........................64 Gloeilampentabel.....................................71 Verwarmde stoelen..............................125 Geventileerde stoelen..........................125 Gemaksfuncties Zonneschermen ...................................127 Dimmer instrumentenpaneelverlichting........127 Klok..........................................................
Inhoudsopgave Katalysator..............................................140 Tankklep..................................................140 Tanken.....................................................141 Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)...........141 Brandstofverbruik .................................142 Technische specificatie........................142 Snelheidsregeling (cruise control) Werking...................................................157 Gebruik maken van snelheidsregeling (cruise control).........
Inhoudsopgave Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem.......................................207 Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren.........................................207 Ruitensproeiervloeistof controleren...208 Technische specificatie.......................208 Staat na een aanrijding Componenten van veiligheidssysteem inspecteren.........................................180 Zekeringen Plaatsen zekeringenhouders...............181 Een zekering vervangen......................
Inhoudsopgave Gebruik maken van de telefoon - Auto's zonder Navigatiesysteem ...............244 Gebruik maken van de telefoon - Auto's met Navigatiesysteem ....................248 Spraaksturing Werking..................................................250 Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken...........................................250 Commando’s audio-unit .....................251 Commando’s telefoon........................262 Commando’s navigatiesysteem........267 Commando’s klimaatregeling.............
6
Inleiding OVER DEZE HANDLEIDING LET OP U riskeert beschadiging van uw auto wanneer u niet de instructies opvolgt waarop u door dit waarschuwingssymbool wordt geattendeerd. Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om uw auto goed te leren kennen door dit instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe meer u van uw auto afweet, des te beter kunt u ermee omgaan en dat komt de veiligheid en het rijplezier ten goede.
Inleiding Originele Ford Onderdelen voldoen aan de strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten aanzien van pasvorm, afwerking en betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij staan in voor de laagst mogelijke reparatiekosten, inclusief onderdelen en arbeidsloon. Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de volgende onderdelen zichtbaar wanneer Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Inleiding Buitenspiegel E88506 E88508 Ruit • • • Achterruit Zijruiten Voorruit E88507 Verlichting • • Achterlichtunits Koplampen 9
Kort overzicht KORT OVERZICHT Overzicht instrumentenpaneel - stuur links A V B C D U T E S F G R Q E87719 10 H P I O J K N L M
Kort overzicht Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts I J K O L M N H T G D C S R E F B Q U P A V E87720 A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 56). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 106). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 61). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 244). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 250). D Instrumentengroep.
Kort overzicht I Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 149). J Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp (bladzijde 155). K Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 59). L Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 31). M Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 112).
Kort overzicht Wagen ontgrendelen E87435 Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 41). E78278 Stuurwiel instellen Trek een portierkruk uit om alle portieren en de kofferdeksel/ achterklep te ontgrendelen en het alarmsysteem uit te schakelen. WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de wagen in beweging is.
Kort overzicht A B E70316 3 E95179 Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 49). A Hoge gevoeligheid B Lage gevoeligheid Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 51). Automatisch wissen D Automatisch in/uitschakelende verlichting C B A E70696 E70719 A Een wisslag B Automatisch wissen C Normale wissnelheid D Hoge wissnelheid Afhankelijk van het omgevingslicht gaan de koplampen automatisch aan en uit. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 56).
Kort overzicht Elektrisch inklapbare spiegels Handbediende klimaatregeling Interieur snel verwarmen E71377 Interieur snel afkoelen E72623 Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 75). Informatiedisplays E71381 Voorruit ontdooien en ontwasemen E70499 E71382 Navigeer met de pijltjestoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 107). Zie Infodisplays (bladzijde 83).
Kort overzicht Automatische klimaatregeling Zie Geheugenfunctie (bladzijde 130). Motortoerental na het starten Na het starten van een koude motor is het stationaire toerental hoger dan normaal. E70304 Zie De motor starten (bladzijde 133). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 109). Keyless starten Geheugenfunctie WAARSCHUWING Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden. E85766 A Druk de startknop in. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 133).
Kort overzicht Klep van brandstofvulopening E119081 Til het vulpistool licht op om het te verwijderen. E86613 Druk op de klep om deze te openen. Open de klep volledig tot hij vergrendelt. Zie Tankklep (bladzijde 140). Handgeschakelde versnellingsbak De achteruit inschakelen E119080 Breng het vulpistool tot en met de eerste nok op het vulpistool in. Laat het rusten op de afdekking van de vulbuis.
Kort overzicht Automatische transmissie S Standen van transmissiehendel E80836 P Parkeren R Achteruit N Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus WAARSCHUWING Druk het rempedaal in voordat u de keuzehendel verplaatst en houd het ingedrukt tot u wegrijdt. Zie Automatische transmissie (bladzijde 145).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. KINDERZITJES Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. Zitverhoger E68920 Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op de achterbank is geplaatst.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger Ontgrendelen 2 1 E94860 E68924 N.B.: Controleer of het grendelmechanisme volledig op zijn plaats zit. Geïntegreerde zitverhoger WAARSCHUWINGEN Gebruik de omhoog gezette geïntegreerde zitverhoger niet in combinatie met een kinderzitje. 3 De geïntegreerde zitverhoger is geschikt voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kilogram. LET OP Verwijder de hoofdsteun van de achterbank tenzij het kind met zijn hoofd boven de rugleuning uitsteekt.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen PLAATSING VAN KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt zitrij, let er dan op dat de steun stevig op de vloer steunt. 1 Wanneer een voorwaarts gericht kinderzitje op een zitplaats op de tweede zitrij wordt geplaatst, verwijder dan de hoofdsteun van die zitplaats. 2 E94862 Wanneer een kinderzitje met gordels worden gebruikt, dan mogen deze niet slap hangen. N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitplaatsen Achterbank Gewichtsgroepen 0 0+ I II III Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg 15 - 25 kg 22 - 36 kg U U U U U X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep. U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. Uw auto is uitgerust met ISOFIX verankeringspunten die geschikt zijn voor het gebruik van goedgekeurde ISOFIX kinderzitjes.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: Let er bij 4-deurs uitvoeringen op dat het mechanisme van de veiligheidsriem aan de bovenzijde bereikbaar blijft wanneer de rugleuning is vergrendeld. E87145 5. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 6. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. E87591 1.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen A B E73697 A Vergrendelen B Ontgrendelen 26
Bescherming van inzittenden N.B.: Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een luide knal en u ziet een onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit is normaal. WERKING Airbags WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden De knieairbag voor de bestuurder treedt in werking bij zware frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een hoek van maximaal 30 graden van links of van rechts. De airbag wordt in enkele milliseconden opgeblazen en stroomt weer leeg zodra hij in contact komt met het lichaam van de inzittende, waardoor hij een kussen vormt tussen de knieën van de bestuurder en de stuurkolom.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121). Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor meer dan een persoon. Gebruik voor iedere stoel het juiste gordelslot.
Bescherming van inzittenden De lamp van het herinneringssysteem gaat branden en er klinkt een akoestisch signaal wanneer de veiligheidsgordel van de voorstoel aan bestuurders- of passagierszijde niet is omgedaan en de auto sneller rijdt dan een relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens branden wanneer de veiligheidsgordel van de voorstoel aan bestuurders- of passagierszijde niet is omgedaan als met de auto wordt gereden.
Bescherming van inzittenden Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren WAARSCHUWING Breng de veiligheidsgordel voor uw eigen veiligheid, maar ook voor dat van uw ongeboren kind op correcte wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel of de schoudergordel. WAARSCHUWING Wanneer u een kinderzitje op een stoel moet plaatsen, waarvoor zich een operationele airbag bevindt, laat dan een schakelaar monteren waarmee de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld.
Bescherming van inzittenden Airbag aan passagierszijde inschakelen WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de airbag aan de passagierszijde is ingeschakeld wanneer zich geen kinderzitje op de passagiersstoel voorin bevindt. Zet de schakelaar in stand B.
Sleutels en afstandsbediening 4. Steek de sleutel weer in het contactslot, draai de sleutel naar stand II en draai de sleutel vervolgens naar 0. Verwijder de sleutel en test de afstandsbediening om te bevestigen dat de programmering met succes is uitgevoerd.
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 1 E74385 3 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. E74383 1. LET OP Steek een schroevendraaier zover mogelijk in de sleuf aan de zijkant van de afstandsbediening. Druk de schroevendraaier in de richting van het sleutelblad en verwijder dit. Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 4.
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad Type 2 Type 1 2 1 E78284 1. Schuif het ontgrendelplaatje in de richting van de pijl. 2. Verwijder de sleutelbaard. E74386 1. Steek een schroevendraaier in de uitsparing aan de achterzijde van de sleutel en verwijder het sleutelblad. 2. Maak de klemmen met de schroevendraaier los en scheid de twee huishelften van de afstandsbediening. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan.
Sleutels en afstandsbediening 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 6. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 7. Breng het sleutelblad aan. 4 Type 3 E119190 4 4. Steek de schroevendraaier voorzichtig in de afgebeelde positie om de afstandsbediening te openen. 2 LET OP 1 Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 5. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 6.
Sloten Dubbele vergrendeling is een voorziening tegen diefstal die voorkomt dat personen de portieren van binnenuit kunnen ontgrendelen. Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel worden vergrendeld. VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN Centrale vergrendeling U kunt de portieren alleen centraal vergrendelen wanneer alle portieren zijn gesloten. Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen N.B.: Het bestuurdersportier kan met de sleutel worden ontgrendeld.
Sloten Portieren met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening B B A A A B C E87379 A Ontgrendelen B Vergrendelen C Bagageruimte ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen met de afstandsbediening Druk toets B eenmaal in. Portieren en achterklep dubbel vergrendelen met de afstandsbediening E71962 A Ontgrendelen B Vergrendelen Druk toets B tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Druk om de passagiersportieren voor en achter afzonderlijk te vergrendelen op toets en sluit het portier bij het verlaten van de auto. Bestuurdersportier Kofferdeksel/ achterklep A Achterklep openen met de afstandsbediening Druk toets C op de afstandsbediening tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten N.B.: Het integraal sluiten werkt alleen als het geheugen voor elke ruit afzonderlijk correct is ingesteld. Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 73). Wagon Integraal openen E89133 Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/ achterklep bevindt zich een greep die het sluiten vereenvoudigt. Automatisch opnieuw vergrendelen De portieren worden automatisch opnieuw vergrendeld wanneer u niet binnen 45 seconden na het ontgrendelen met de afstandsbediening een portier opent.
Sloten N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier. Integraal openen en sluiten kan ook worden geactiveerd met de toetsen op de passive key. Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendeltoets en houd deze minstens twee seconden ingedrukt. Tijdens het integraal sluiten is de antiklemfunctie geactiveerd.
Sloten E78276 E87435 Voor het passief vergrendelen en ontgrendelen is een geldige passive key nodig die zich in de omgeving van een van de drie externe detectiezones bevindt. Deze zones bevinden zich op ongeveer anderhalve meter afstand van de portierkrukken aan bestuurders- en passagierszijde en de achterklep. De auto wordt niet automatisch vergrendeld. Indien er geen vergrendelknop wordt ingedrukt blijft de auto ontgrendeld. WAARSCHUWING N.B.
Sloten kofferdeksel/ achterklep Een lang lichtsignaal van de richtingaanwijzers geeft aan dat alle portieren, de bagageruimte en de tankvulklep zijn ontgrendeld en dat de alarminstallatie is uitgeschakeld. N.B.: Als de passive key zich in de bagageruimte bevindt, kan de kofferdeksel/ achterklep niet worden gesloten en komt deze weer omhoog. Alleen bestuurdersportier ontgrendelen N.B.
Sloten Type 2 Bij het aanzetten van het contact of wanneer de motor met een geldige sleutel wordt gestart worden alle passive keys worden geactiveerd. Portieren met de sleutelbaard vergrendelen en ontgrendelen 2 Type 1 1 2 E87964 1 1. Verwijder voorzichtig de kapje. 2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem in het slot. 1 E78284 1. Duw de ongrendelschuif in de richting van de pijl en trek de sleutelbaard met de duim naar buiten. 2. Verwijder de sleutelbaard en steek hem in het slot.
Motorstartblokkering Wanneer het bericht Immobiliser active op het informatiedisplay verschijnt, is uw sleutel niet herkend. Neem de sleutel uit het slot en probeer het nogmaals. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing.
Alarm Sirene met afzonderlijke accu WERKING De sirene met afzonderlijke accu is een extra alarmsysteem dat de sirene inschakelt wanneer het alarm wordt geactiveerd. Deze wordt direct ingeschakeld bij het afsluiten van de wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en wordt ingeschakeld zodra iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Alarminstallatie Uw wagen kan zijn uitgerust met één van de volgende alarminstallaties: • • • • Perimeter alarminstallatie.
Alarm • • Vragen bij het verlaten van de wagen Bij wagens met een sirene met afzonderlijke accu, wanneer iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Wanneer de hellingssensoren een verandering in de hellingshoek van de wagen registreren. U kunt het informatiedisplay zodanig instellen, dat telkens wordt gevraagd welk beveiligingsniveau u wilt instellen.
Alarm ALARM UITSCHAKELEN Alarm Uitvoeringen zonder keyless entry systeem Voll. alarm Gereduceerd Vragen Perimeter alarminstallatie Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de portieren met de sleutel te ontgrendelen, zet het contact met een correct gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de portieren of de achterklep met de afstandsbediening. Categorie 1 alarm E74509 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN WAARSCHUWING Duw de ontgrendelingshendel helemaal op zijn plaats wanneer u deze weer in de oude stand zet. WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. AUDIOBEDIENING N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121).
Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS D C LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. B Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Wanneer het contact aanstaat worden de ruitensproeiermonden verwarmd. A B C E70315 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid E70776 ACHTERRUITWISSERS EN SPROEIERS Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Ruitensproeier RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN WAARSCHUWING Schakel de achterruitsproeier niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. E66644 E70777 Controleer met uw vingertoppen de rubber randen van de ruitenwisserbladen op oneffenheden. Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen. Reinig de ruitenwisserbladen met een in water gedrenkte, zachte spons.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Onderhoudsstand 2 1 E72899 1. Druk de lip in. 2. Verwijder het ruitenwisserblad. N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 3. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. E85833 Achterruitwisserblad Achterruitwisserblad vervangen Wagon 1. Til de ruitenwisserarm op. A 3 E75188 4 Zet het contact af en zet binnen drie seconden de ruitenwisserhendel in de stand A.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. Achterruitwisserblad vervangen 5-deurs uitvoering 1. Til de ruitenwisserarm op. 3 2 E86457 2. Druk de lip in. 3. Verwijder het ruitenwisserblad. N.B.: Zorg ervoor dat het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten. 4. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan.
Verlichting Een zijde VERLICHTINGSBEDIENING A Standen van de lichtschakelaar A B C B E75505 E70718 A Rechterzijde B Linkerzijde Grootlicht en dimlicht A Uit B Stads- en achterlichten C Koplampen Parkeerlichten LET OP Door langdurig gebruik van de parkeerlichten wordt de accu ontladen. E70725 Zet het contact af. Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Beide zijden Zet de lichtschakelaar in stand B.
Verlichting Home safe verlichting VOORSTE MISTLAMPEN Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal. Bij een geopende deur gaan de koplampen automatisch na drie minuten uit, of 30 seconden nadat de laatste deur is gesloten. Wanneer alle deuren zijn gesloten en een deur wordt binnen de 30 seconden vertragingstijd weer geopend, start de tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
Verlichting KOPLAMPEN AFSTELLEN AUTO'S MET ADAPTIEVE VERLICHTING, VOOR/XENON KOPLAMPEN Ga naar uw dealer voor het instellen van de koplampen voor rechts- of linksrijdend verkeer. KOPLAMPHOOGTE AFSTELLEN N.B.: Uitvoeringen met Xenon koplampen zijn uitgerust met automatische hoogteregeling van de koplamplichtbundels. A B E70722 A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen.
Verlichting Belading Lading in bagagecompartiment Stand draaiknop Voorstoelen Stoelen, tweede zitrij 1-2 - - 0 (0.5 ) 1-2 3 - 1 (0.5 ) 1-2 3 Max 1 - Max 1 Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 233). 2 Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN 2 2 1 3 (0.5 ) 2 1 4 (1.5 ) 2 E71943 Positie van onderdeel: Zie Kort overzicht (bladzijde 10). N.B.
Verlichting ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS) A A B B E72897 A zonder AFS B met AFS Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 96). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af.
Verlichting Bochtverlichting A A B B E72898 A Lichtbundel van koplamp B Lichtbundel van bochtverlichting Bij het nemen van een bocht verlicht de bochtverlichting de binnenzijde van de bocht.
Verlichting Leeslampen N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar even omhoog of omlaag om de richtingaanwijzers driemaal te laten knipperen. INTERIEURVERLICHTING Binnenverlichting E71946 A B C Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen.
Verlichting 3. Verwijder de kunststof schroef en de houder. EEN KOPLAMP VERWIJDEREN WAARSCHUWING Laat Xenon gloeilampen door een geschoolde monteur vervangen. Er bestaat kans op een elektrische schok. 1. 5 Open de motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde 196). 4 E85996 4. Trek voorzichtig de hoek van de grille en de bumper naar de voorzijde van de wagen. 5. Trek voorzichtig de hoek van de koplamp omhoog en druk deze zover mogelijk naar de achterzijde van de wagen. E85995 2.
Verlichting Koplampen LET OP Zorg bij het aanbrengen van de koplamp ervoor dat de bevestigingspunten niet worden beschadigd. N.B.: Verwijder de kappen om de gloeilampen te kunnen bereiken. Richtingaanwijzer 1. N.B.: Zorg er bij het aanbrengen van de koplamp voor dat deze volledig in het onderste bevestigingspunt aan de buitenzijde aangrijpt. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 63). N.B.
Verlichting 3 2 2 3 E72261 E72262 2. Trek de stekker los. 3. Maak de klemveer los en verwijder de gloeilamp. 2. Trek de stekker los. 3. Maak de klemveer los en verwijder de gloeilamp. Koplamp, dimlicht Zijknipperlichten 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 63). 2 3 3 1 2 E85999 E72260 1. Verwijder voorzichtig het huis van het zijknipperlicht. 2. Pak de lamphouder beet, draai het huis linksom en verwijder het. 3. Verwijder de gloeilamp. 2.
Verlichting Instapverlichting Mistlampen, vóór 4 2 1 E72264 N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen. 1. 3 Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 1 E72267 N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. N.B.: Verwijder niet de schroeven. 1. 2. 3. 4. 3 2 E72265 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. 66 Draai de schroeven los. Verwijder de lamp. Trek de stekker los.
Verlichting Achterlichtunits Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht A 1 3 B E86005 A Richtingaanwijzer B Achterlicht en remlicht E86003 1. 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Verwijder het bekledingspaneel. Achteruitrijlamp, achterlicht en mistachterlicht 2 1 E86004 2. Maak de lamphouder los. E86006 1. 67 Verwijder het bekledingspaneel.
Verlichting Derde remlicht Verwijder het bekledingspaneel. 2 4-deurs 13 E86007 E87617 2. Maak de lamphouder los. A 1. Maak de klemmen los. 5-deurs 3 2 B E87618 C 1. Verwijder de schroeven. 2. Maak de klemmen los. E86008 A Achteruitrijlamp B Achterlicht C Mistachterlicht 1 Wagon 3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting 1. Maak de klemmen los. Verwijder de lamp. 4 3 E79601 2 E87620 4. Maak de lamphouder los. 5. Verwijder de gloeilamp. 1. Kentekenplaatverlichting 1 1 Breng een geschikt voorwerp in de openingen aan. 2. Trek voorzichtig de lamp naar de voorzijde van de wagen om de klemveren los te maken. 2 3 1 E72789 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. 3 E86002 3. Verwijder de lamp.
Verlichting Interieurverlichting Leeslampen Uitvoeringen zonder interieursensoren Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 3 3 2 2 E72788 E72796 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het glas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het glas. 3. Verwijder de gloeilamp. Uitvoeringen met interieursensoren Uitvoeringen met interieursensoren 3 1 2 2 2 E72787 E72786 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het glas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1.
Verlichting 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder de gloeilamp. Verlichting bagagecompartiment 3 E73939 3. Verwijder de gloeilamp. Verlichting make-up spiegel E72784 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Lamp Mistlampen, vóór Stadslicht Richtingaanwijzer, achter Vermogen (watt) H11 55 W5W 5 PY21W 21 1 Remlicht en achterlicht P21/5W 21/5 Achterlicht P21/4W 4 Mistachterlicht P21/5W 21/5 Achteruitrijlamp P21W 21 Derde remlicht 5 x W5W 5 W5W 5 Buislamp 10 Leeslamp BA 9s 5 Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagagecompartiment W5W 5 Kentekenplaatverlichting Interieurverlichting 1 Specificatie Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met h
Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. N.B.: U kunt de ruiten nog enkele minuten na het afzetten van het contact bedienen. Zodra een portier wordt geopend wordt het ruitmechanisme uitgeschakeld.
Ruiten en spiegels Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten Antiklemfunctie uitschakelen LET OP N.B.: U kunt altijd de achterste ruiten vanaf het bestuurdersportier bedienen. Wanneer u de ruit voor de derde keer sluit, wordt de antiklemfunctie uitgeschakeld. Controleer of er geen obstakels in de weg zitten. Om deze veiligheidsvoorziening uit te schakelen wanneer er meer weerstand is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt te werk: 1.
Ruiten en spiegels 3. Open de ruit en probeer hem automatisch te sluiten. 4. Herhaal de procedure wanneer de ruit niet automatisch sluit. ELEKTRISCHVERSTELBARE BUITENSPIEGELS Veiligheidsmodus WAARSCHUWING De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet. Wanneer het systeem een storing vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in werking. De ruiten bewegen per keer slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw. Sluit de ruiten door de schakelaar opnieuw in te drukken wanneer deze stopt.
Ruiten en spiegels De elektrisch bedienbare buitenspiegels zijn voorzien van een verwarmingselement dat het spiegelglas ontdooit en ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 112). Elektrisch inklapbare spiegels Automatisch inklappen en uitklappen N.B.: Als de spiegels zijn ingeklapt met behulp van de toets handmatig inklappen, dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt met behulp van de toets handmatig inklappen.
Ruiten en spiegels De buitenspiegel keert in de oorspronkelijke stand terug: • Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h (6 mph). • Ongeveer 10 seconden nadat de achteruit niet langer is ingeschakeld. • Als de schakelaar in stand B wordt teruggezet. De automatisch dimmende achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding door achteropkomend verkeer. Bij ingeschakelde achteruitversnelling werkt hij niet.
Instrumenten METERS Type 1 en 2 A B C E72984 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 78 D
Instrumenten Type 3 A B E D C E87713 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 83). Wanneer de naald in de richting van 120 °C beweegt, is de motor oververhit. Zet de motor af, zet het contact af en stel de oorzaakzodra de motor is afgekoeld vast. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 206). Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan.
Instrumenten WAARSCHUWINGS- EN INDICATIELAMPEN WAARSCHUWING Verlaag geleidelijk uw snelheid en breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. Gebruik de remmen voorzichtig. Nadat het contact is aangezet branden de volgende waarschuwings- en controlelampen kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. • ABS • Airbag • Remsysteem • Motor • Vorst • Contact • Oliedruk (alle uitvoeringen behalve 2.5L Duratec) • Stabiliteitsregeling (ESP).
Instrumenten Controlelamp laadstroom LET OP Als de motorwaarschuwingslamp brandt vergezeld van een bericht, dan moet het systeem zo snel mogelijk worden gecontroleerd. Wanneer deze lamp tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Schakel alle onnodige stroomverbruikers uit. Laat het systeem onmiddellijk door een geschoolde monteur controleren. Controlelamp Forward Alert Brandt wanneer deze functie in werking is.
Instrumenten Controlelamp mistachterlicht AKOESTISCHE WAARSCHUWINGSSIGNALEN EN -INDICATIES Brandt wanneer u de mistachterlichten aanzet. De gongsignalen in- en uitschakelen Herinneringssysteem veiligheidsgordel Bepaalde gongsignalen kunt u uitschakelen. Zie Waarschuwingssignaal veiligheidsgordel (bladzijde 30). Type gong instellen: Controlelamp schakeling De controlelamp brandt om aan te geven dat schakelen naar een hogere versnelling zuiniger is en zorgt voor een lagere CO2-uitstoot.
Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan.
Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 92). Type 1 E80604 Menustructuur Reset afst. Informatie Klok Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.
Infodisplays Type 2 Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 92). 09:00 Gem.
Infodisplays Menustructuur Reset afst. Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle Informatie Berichten Band.spann. Klok Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Scherm Instellingen Configureren Talen Meeteenheid A B E87752 86 Help-scherm Radioinfo Telefooninfo NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays A B Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw. Alert Gevoeligheid Vroeg Normaal Laat Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon E88048 Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is.
Infodisplays Menustructuur Navigatie Naar huis Favor.Gebruik. Favor. A-Z Laatste best. Beg.beëind. Bestemmingen Bestemmingen Bestemmingen CD Map / Tracks CD-wisselaar CD 1 CD 2 CD 3 CD 4 CD 5 CD 6 Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Radio Lijst zenders FM 1 / FM FM 2 FM 3 FM - AST MW / AM LW / AM-AST Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Telefoon Telefoonboek Kiesherhaling Bin.gek.opr. Gev. Nrs.
Infodisplays A Tripcomputer Afst. tot leeg Gem.Verbruik Gem. snelheid Act.elem.terugstell. Dagteller terugstellen Berichten Band.spann. Informatie Instellingen Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Klok Scherm Instellingen Kleurthema's Configureren Help-scherm NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays C Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw Alert Gevoeligheid Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Hulpverwarm. E87756 91 Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll.
Infodisplays A B Parkeerverw. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Eenmalig Nu actief E88067 Aux-ingang Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer.
Infodisplays Type 1 en 2 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: 10:20 1. Gem.Verbruik l 6,3 100km A 123456 km B 234,2 km C Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Reset teller met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 4. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren. 5.
Infodisplays 1. Selecteer Boordcomputer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3.
Infodisplays Type 1 en 2 1. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Type 1 en 2 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets. 6.
Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 6.
Infodisplays Type 3 Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. 1. Actuele berichten bekijken 2. Selecteer Settings met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Information met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Messages en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Bekijk de actuele berichten met behulp van de op en neer pijltjestoetsen. Type 1 en 2 1.
Infodisplays Alarmsignaal Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Alarm triggered oranje De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de auto op sporen van braak. Alarm system service reqd. - De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Accu en laadsysteem Mededeling Overvoltage: Stop safely! Low battery Waarschuwingslamp bericht rood Betekenis De laadspanning is hoger dan normaal.
Infodisplays Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Cruise control standby - De cruise control staat in standby. ACC unavailable - De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgeschakeld. Schakel het ESP weer in en probeer de ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders het contact af en weer aan te zetten om dit bericht te wissen. ACC malfunction oranje De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren.
Infodisplays Immobilisatiesysteem Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Immobiliser active oranje Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie Motorstartblokkering (bladzijde 45). Hill launch assist (HLA) Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Hill Launch not available oranje De HLA werkt niet correct. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Hill Launch Assist active - De HLA is ingeschakeld. Hill Launch Assist off - De HLA is uitgeschakeld.
Infodisplays Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Steering locked Retry - Het stuurslot is nog geactiveerd. Druk de startknop in. Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Front lights malfunction oranje De adaptieve koplampen (AFS) hebben niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Low beam: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van het dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 64).
Infodisplays Onderhoud Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Engine malfunction rood Het systeem van de motor heeft niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Check engine oil level oranje Het motoroliepeil is laag. Controleer zo snel mogelijk het motoroliepeil. Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). Water detected in fuel oranje Er zit water in de brandstof. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren.
Infodisplays Stuurbekrachtiging Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Power steering malfunction oranje De stuurbekrachtiging heeft niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren. Stabiliteitsregeling (ESP) Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis ESP off - De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld. ESP malfunction - De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt. Laat deze storing zo spoedig mogelijk controleren.
Infodisplays Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Check tyre pressures rood De spanning van een of meer banden is aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen nadat een nieuwe sensor is gemonteerd. Controleer de banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde. Zie Technische specificatie (bladzijde 229). Check ..... tyre oranje De aangeduide band heeft een aanzienlijk te lage spanning. Controleer uw banden en breng de spanning op de aanbevolen waarde.
Infodisplays Spraakbesturing Mededeling Waarschuwingslamp bericht Betekenis Voice control Please speak - Voice control is ingeschakeld. Voice control Not recognised - Controleer de voice control. Voice control Not allowed - Voice control is in deze modus niet toegestaan.
Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling in het interieur WERKING Buitenlucht Sluit alle ruiten. Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur verwarmen Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen.
Klimaatregeling Luchtroosters, achter B A C Beenruimte D Hoofdniveau en beenruimte A Hoofdniveau F Hoofdniveau en voorruit De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Ventilator A E89129 A Open B Dicht HANDMATIGE KLIMAATREGELING E75470 Toetsen voor luchtverdeling A A F Off (uit) N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt kan de voorruit beslaan.
Klimaatregeling Interieur snel verwarmen Koelen met buitenlucht E71377 Ventilatie E71380 Interieur snel afkoelen E71378 Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. Airconditioning E71381 Airconditioning in- en uitschakelen Voorruit ontdooien en ontwasemen Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld. Wanneer u de aanjager weer inschakelt, schakelt de airconditioning automatisch in.
Klimaatregeling Luchtvochtigheid in het interieur verlagen Wanneer u de luchtverdeelknop in een andere stand dan stand A zet, blijft de A/C ingeschakeld. U kunt de airconditioning en luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl de luchtverdeelknop in de stand A staat. Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 112). E71383 AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING E80737 Uw wagen is uitgerust met een automatisch klimaatregelsysteem met twee zones.
Klimaatregeling N.B.: Vermijd het wijzigen van de instellingen wanneer het in de auto extreem warm of koud is. De automatische klimaatregeling past zich automatisch aan de actuele omstandigheden aan. Voor een correcte werking van het systeem moeten de midden- en zijroosters volledig zijn geopend. Mono modus uitschakelen Selecteer met de draaiknop aan passagierszijde een temperatuur voor de passagierszijde. De mono modus wordt uitgeschakeld en MONO verdwijnt van het display.
Klimaatregeling De aanjagerinstelling wordt op het display getoond. Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen selecteert, schakelt de voorruitverwarming automatisch in en na korte tijd weer uit. Druk om terug te keren naar de auto modus op de AUTO toets. Druk om terug te keren naar de auto modus op de AUTO toets. N.B.: Richt de achterste luchtroosters om de achterste zijruiten te ontdooien of ontwasemen. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 106).
Klimaatregeling Gebruik de toetsen om het systeem in en uit te schakelen. EXTRA VERWARMING Het verwarmings-, ventilatie- en airconditioningsysteem wordt uitgeschakeld en de recirculatiestand ingeschakeld. Standverwarming WAARSCHUWING Schakel de standverwarming uit tijdens het tanken, wanneer u zich in een omgeving bevindt met brandbare dampen of stoffen en in gesloten ruimten.
Klimaatregeling N.B.: Bij auto's met een handmatig geregelde verwarming, ventilatie en airconditioning, is de verwarming van het interieur afhankelijk van de ingestelde temperatuur, de luchtverdeling en het aanjagertoerental. 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Park Heater en druk op de rechter pijltjestoets.
Klimaatregeling De functies Program 1 en Program 2 programmeren Parkeerverw Tijd 1 Tijd 1 [07:55] Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag 07:55 01:12:2006 OK=bevestig E74469 U kunt met de functie Program 2 een tweede cyclus invoeren, bijvoorbeeld verschillende tijden op verschillende dagen of twee tijden op dezelfde dag. De procedure van programmeren is hetzelfde voor de functie Program 1. E74468 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Selecteer Program 1 en druk op de rechter pijltjestoets.
Klimaatregeling Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land) 3. Selecteer Aux. Heater en druk nogmaals op de OK toets om de verwarming in of uit te schakelen. Wanneer de verwarming is ingeschakeld verschijnt in het vak ernaast een kruis. 4. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren.
Klimaatregeling Op afstand starten in combinatie met directe start of timer De LED op de afstandsbediening licht oranje op gedurende ongeveer twee seconden voordat deze groen of rood wordt. Dit geeft aan dat de batterijen van de afstandsbediening bijna leeg zijn en moeten worden vervangen. De LED op de afstandsbediening knippert oranje gedurende ongeveer vijf seconden. Dit geeft aan dat het dignaal niet is verzonden.
Klimaatregeling 3. Breng een nieuwe batterij (3,3V CR1-3N) aan met de + naar boven gekeerd. 4. Monteer de afstandsbediening. ELEKTRISCH ZONNEDAK Afstandsbediening programmeren Er kunnen meerdere afstandsbedieningen worden gebruikt voor het afstandsbedieningssysteem; neem contact op met uw dealer. Er kunnen maximaal drie afzonderlijke afstandsbedieningen worden toegevoegd. Extra toegevoegde afstandsbedieningen dienen afzonderlijk te worden geprogrammeerd.
Klimaatregeling Schuifdak kantelen Zet het contact aan om de elektrisch bedienbare schuifdak te openen of te sluiten. De schakelaar van het elektrisch bedienbare schuifdak bevindt zich tussen de zonnekleppen. Schuifdak openen en sluiten E72189 B E72188 A B E72185 A Drukken om te openen B Drukken om te sluiten A Schuifdak automatisch openen en sluiten E72185 A Drukken om te sluiten B Drukken om te openen N.B.
Klimaatregeling Druk, om het schuifdak automatisch te openen of te sluiten, de betreffende zijde van de schakelaar tot de tweede aanslag in en laat hem vervolgens los. Druk de schakelaar opnieuw in om de beweging te stoppen. Laat het schuifdak door een deskundige controleren indien het na de derde poging niet sluit. Veiligheidsmodus van het schuifdak Het schuifdak stopt automatisch wanneer de gesloten stand is bereikt. WAARSCHUWING De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet.
Klimaatregeling • • • Kantel de achterzijde van het schuifdak zover mogelijk omhoog. Laat de schakelaar los. Druk de schakelaar opnieuw in en houd deze 30 seconden ingedrukt tot u het schuifdak ziet bewegen. Laat de schakelaar los en druk deze onmiddellijk opnieuw in. Het schuifdak sluit, schuift volledig open en schuift vervolgens weer dicht. Laat de schakelaar niet los voordat het schuifdak de gesloten stand voor de tweede keer heeft bereikt.
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • • voldoende afstand houdt tussen uzelf en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10 inch) tussen uw borstbeen en de kap van de airbag aanhoudt. het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt.
Stoelen Hellingshoek van de rugleuning verstellen WAARSCHUWING Beweeg te stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel hebt losgelaten om te controleren of de stoel goed is vergrendeld.
Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 2 2 1 3 1 4 3 4 8 5 7 6 5 8 7 E70734 123 6
Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen WAARSCHUWINGEN Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. Zorg ervoor dat de stoelen en de rugleuningen goed vastzitten en volledig zijn vergrendeld.
Stoelen LET OP Laat de hoofdsteunen zakken. 2 2 1 3 E70601 E86612 1. Steek uw vingers tussen de zitting en de rugleuning en klap de zitting naar voren. 2. Druk de ontgrendelknoppen naar beneden en houd ze in deze stand. 3. Druk de rugleuning naar voren. Omhoog klappen van de rugleuningen E71224 WAARSCHUWING N.B.: Bij het afzetten van het contact worden de instellingen in het geheugen opgeslagen.
Stoelen N.B.: Voor het ventileren van de stoelen wordt gebruik gemaakt van de lucht in het passagierscompartiment. Het koelende effect is daarom afhankelijk van de temperatuur in het interieur. Schakel zo nodig de airconditioning in en richt de luchtstroom op de beenruimte. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106). E70601 E70602 N.B.: Wanneer het contact wordt afgezet, worden de instellingen in het geheugen opgeslagen. N.B.
Gemaksfuncties ZONNESCHERMEN DIMMERINSTRUMENTENPANEELVERLICHTING Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). Zijruiten A A E70723 KLOK N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. E74809 Achterruit A N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 83). A 1. Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. 2. Kies de gewenste optie. 3. Druk op OK. 4.
Gemaksfuncties Asbak, achterin N.B.: De aansteker werkt alleen bij aangezet contact. De aansteker kan nog 30 minuten nadat het contact is afgezet worden gebruikt. N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers die geschikt zijn voor gebruik in SAE gestandaardiseerde aansluitingen. E73705 Open de asbak om deze te verwijderen, druk hem tegen de veerdruk in en verwijder hem.
Gemaksfuncties OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak. E86470 BEKERHOUDERS WAARSCHUWING Plaats tijdens het rijden geen hete dranken in de bekerhouders. DASHBOARDKASTJE E72980 Gekoeld handschoenenkastje N.B.: U kunt het handschoenenkastje koelen met behulp van de lucht uit de airconditioning.
Gemaksfuncties E72905 WAARSCHUWINGEN Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden. A E72905 B WEGENKAARTOPBERGVAKKEN E86768 A Bedieningsorganen stoelverstelling Zie Elektrisch verstelbare stoelen (bladzijde 122). B Insteltoetsen geheugen In het geheugen kunnen maximaal vier verschillende stoelinstellingen en buitenspiegelstanden worden opgeslagen. Ook kan de kantelstand van de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden worden opgeslagen.
Gemaksfuncties Telkens bij het afzetten van het contact, worden de actuele standen van de stoel en de spiegels opgeslagen in de gebruikte afstandsbediening of passive key. GLASHOUDER Actieve instelling 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. E75193 Een opgeslagen stoelstand oproepen CD-WISSELAAR N.B.
Gemaksfuncties USB-POORT E104423 Zie Verbinding (bladzijde 270).
De motor starten N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings- en controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
De motor starten Contact aan Volg de volgende procedure wanneer de motor niet kan worden gestart. Druk eenmaal de startknop in. Alle elektrische circuits zijn operationeel, de waarschuwings- en controlelampen branden. Type 1 Motor starten bij uitvoeringen met automatische transmissie N.B.: Door tijdens het starten het rempedaal op te laten komen, wordt de startmotor uitgeschakeld maar blijft het contact aan. 1. Controleer of de transmissie in stand P of N staat. 2. Druk het rempedaal volledig in. 3.
De motor starten Uitvoeringen met keyless startsysteem N.B.: Het stuurslot wordt niet geactiveerd bij ingeschakeld contact of wanneer met de auto wordt gereden. Uw auto is uitgerust met een elektronisch bediend stuurslot. Deze werkt automatisch. Het stuurslot wordt na een korte periode geactiveerd nadat de auto is geparkeerd en de passieve sleutel zich buiten de auto bevindt. E85767 Stuurslot deactiveren 2. Steek de sleutel in het sleutelhouder. 3.
De motor starten Auto's met handgeschakelde versnellingsbak 4. Start de motor. Alle modelvarianten N.B.: Druk het gaspedaal niet in. 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Start de motor. Slaat de motor niet aan, herhaal dan de startprocedure zoals beschreven onder Koude of warme motor. Uitvoeringen met automatische transmissie Stationair toerental na het starten N.B.: Raak het gaspedaal niet aan.
De motor starten Indien de buitentemperatuur lager dan -10°C blijft, is het raadzaam ongelode benzine met een octaangetal van 95 bij te tanken indien de tank niet geheel gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾ gevulde tank van 85% naar 70% terug, waardoor de koude-starteigenschappen aanzienlijk worden verbeterd.
De motor starten Regeneratie MOTOR UITSCHAKELEN WAARSCHUWING Auto's met turbocompressor Laat de motor niet stationair draaien of parkeer de wagen niet op droge bladeren, droog gras of ander brandbaar materiaal. Het DPF-regeneratieproces werkt met bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen en na het afzetten van de motor en tijdens en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand.
Brandstof en tanken N.B.: Tijdens gebruik van E85 kan het brandstofverbruik hoger zijn. BRANDSTOFKWALITEIT BENZINE N.B.: De auto functioneert naar behoren op commerciële ongelode benzine met octaangetal 95. E85 van een hoge kwaliteit levert echter dezelfde bescherming en prestaties. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder additieven of andere toevoegingen. LET OP Gebruik ongelode benzine met een minimum octaangetal van 95 die voldoet aan de specificatie EN 228, of een equivalent.
Brandstof en tanken Gebruik dieselolie die voldoet aan de specificatie EN 590, of een equivalent. LET OP Zet het contact tijdens het rijden niet af. U kunt dieselolie gebruiken die maximaal 5% RME (biodiesel) bevat.
Brandstof en tanken Wanneer u het vulpistool plaatst, opent een veerbelaste klep wanneer de correcte vulpistooldiameter wordt geregistreerd. Hierdoor wordt voorkomen dat onjuiste brandstof wordt getankt. WAARSCHUWING Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers.
Brandstof en tanken Laat de motor na het tanken 5 minuten met een rijsnelheid van boven de 48 km/h werken om het risico van een langere herstarttijd van de motor te verkleinen. Deze gegevens zijn bedoeld voor het vergelijken van merken en modellen. Ze zijn niet bedoeld als weergave van het werkelijke brandstofverbruik van uw wagen.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2,0 l Duratorq-TDCi, handgeschakelde 6-versnellingsbak 7,6 (37,2) 4,9 (57,6) 5,9 (47,9) 156 2,0 l Duratorq-TDCi (115 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak ECONETIC 6,6 (42,8) 4,4 (64,2) 5,2 (54,3) 139 2,0 l Duratorq-TDCi (136 pk), 6-traps automatische transmissie 9,7 (29,1) 5,5 (51,4) 7,1 (39,8) 187 2,2 l Duratorq-TDCi (175 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak 8,4(33,
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km Variant 1,8 l Duratorq-TDCi (125 pk) 7,6 (37,2) 4,9 (62,8) 5,9 (52,3) 156 2,0 l Duratorq-TDCi 7,6 (37,2) 4,9 (57,6) 5,9 (47,9) 156 2,0 l Duratorq-TDCi (115 pk), handgeschakelde 6versnellingsbak ECONETIC 6,6 (42,8) 4,4 (64,2) 5,2 (54,3) 139 2,0 l Duratorq-TDCi (136 pk), 6-traps automatische transmissie 9,7 (29,1) 5,5 (51,4) 7,1 (39,8) 187 2,2 l Duratorq-TDCi, handg
Versnellingsbak/transmissie HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Alle modelvarianten Keuzehendelstanden LET OP Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. S Oefen een onnodige zijdelingse kracht uit op de schakelhendel wanneer u van de 5e naar de 4e versnelling schakelt. Hierdoor kan per ongeluk de 2e versnelling worden ingeschakeld, waardoor de versnellingsbak kan worden beschadigd.
Versnellingsbak/transmissie Parkeren Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen in wanneer de wagen stilstaat. 1 Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. S N.B.: Wanneer het bestuurdersportier worden geopend en u de parkeerstand niet hebt ingeschakeld, klinkt een akoestisch signaal. 2 In deze stand wordt geen aandrijfkracht op de wielen overgebracht en de transmissie is geblokkeerd.
Versnellingsbak/transmissie Aanwijzingen voor het rijden met een automatische transmissie 1. Verwijder het zijpaneel van de middenconsole. Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. Stoppen 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown E87935 Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen.
Remmen WERKING PARKEERREM Schijfremmen Handrem aantrekken Natte remschijven hebben een lagere wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten van een wasstraat het rempedaal even voorzichtig in om de waterfilm op de remschijven te laten verdampen. ABS WAARSCHUWING E66567 ABS is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn. WAARSCHUWING Controleer of de handrem is aangetrokken voordat u de hefboom vrijzet.
Stabiliteitsregeling Het systeem zorgt ook voor een betere tractieregeling door het motorkoppel te verlagen wanneer de wielen bij het accelereren beginnen door te spinnen. Het verbetert de mogelijkheden om op gladde of losse oppervlakken te kunnen optrekken en het verbetert het comfort door wielspin in haarspeldbochten te beperken. WERKING Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) WAARSCHUWING ESP houdt niet in dat u niet langer voorzichtig en aandachtig hoeft te rijden.
Stabiliteitsregeling Druk de schakelaar opnieuw in om het systeem in te schakelen. Telkens wanneer u het contact aan zet wordt het systeem automatisch ingeschakeld.
Regeling voor bergop rijden WERKING Het systeem maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de wagen op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer het systeem actief is, blijft de wagen nadat u het rempedaal hebt losgelaten twee tot drie seconden op de helling stilstaan. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken.
Regeling voor bergop rijden 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om direct terug te keren naar het scherm van de boordcomputer. 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen. Houd het rempedaal ingedrukt. 2.
Regeling voor bergop rijden WAARSCHUWING Wanneer het systeem actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt het systeem gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A.
Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit.
Parkeerhulp N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. WERKING WAARSCHUWING N.B.: Wanneer de parkeerhulp een signaal registreert dat op dezelfde frequentie wordt uitgezonden als de sensoren gebruiken, of wanneer de auto maximaal is beladen, kan een vals signaal worden gegeven. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp E72902 N.B.: Wanneer een hoge, harde waarschuwingstoon drie seconden lang klinkt en het lampje in de schakelaar knippert, duidt dit op een storing. Het systeem wordt uitgeschakeld. Laat het systeem door goed opgeleide monteurs controleren. U hoort een onderbroken signaal wanneer de afstand tussen de achterbumper en een obstakel ongeveer 150 cm bedraagt, 80 cm tussen een obstakel en de voorbumper of 50 cm aan de zijkanten.
Snelheidsregeling (cruise control) Snelheid instellen WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h. GEBRUIK MAKEN VAN SNELHEIDSREGELING (CRUISE CONTROL) E70615 WAARSCHUWING Druk op de SET+ of de SET- schakelaar om de snelheid in het geheugen op te slaan en met de actuele snelheid te blijven rijden. De cruise control-controlelamp brandt.
Snelheidsregeling (cruise control) Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen E70614 E70613 Druk het rempedaal of de CAN schakelaar in. Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid. De controlelamp van het cruise control gaat uit maar de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het adaptive cruise control systeem is gebaseerd op het gebruik van een radarsensor, die een stralenbundel direct vóór de auto projecteert. Binnen het bereik van het systeem zien deze stralenbundel alle auto's vóór u. WERKING Adaptive cruise control is ontwikkeld om u te helpen de afstand tot de auto voor u gelijk te houden of een rijsnelheid in te stellen wanneer er zich geen langzamer rijdend verkeer voor u bevindt.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties WAARSCHUWING In dergelijke gevallen remt de ACC laat of onverwacht. De bestuurder moet alert blijven en zo nodig ingrijpen. Automatisch remmen met ACC Adaptive cruise control remt automatisch voor u, om de ingestelde afstand tussen uw auto en uw voorligger te handhaven. Het remvermogen is beperkt tot ongeveer 30% van de totale remcapaciteit zodat de wagen soepel en comfortabel blijft rijden.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Druk op de SET+ schakelaar of de SETschakelaar om de gewenste snelheid in te stellen. De snelheid wordt op het informatiedisplay weergegeven en opgeslagen als de ingestelde snelheid. De ACC controlelamp brandt. A E B D N.B.: De rijsnelheid kan in stappen van 5 km/h of 5 mph worden verhoogd of verlaagd. Kleinere stappen van 1 km/h of 1 mph kunnen worden ingesteld door de RES schakelaar in te drukken.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) De afstand tussen u en uw voorligger wordt door een variabele instelling gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf stappen, die met horizontale balken op het informatiedisplay worden weergegeven. Een balk komt overeen met de kleinste afstand en vijf balken met de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens de stand-by modus en gekleurd tijdens de ingeschakelde modus. Druk op schakelaar E om de afstand te laten afnemen of op schakelaar D om de afstand te laten toenemen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: Druk op schakelaar B om het systeem tijdelijk uit te schakelen. Automatisch uitschakelen FUNCTIE VOORGANGERWAARSCHUWING (FORWARD ALERT) Het systeem is afhankelijk van diverse andere veiligheidssystemen, zoals ABS en ESP. Wanneer een van deze systemen niet goed werkt of reageert op een noodsituatie wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Het systeem helpt u door u te waarschuwen voor een aanrijding en de zwaarte van een ongeval met een voorligger te reduceren.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WAARSCHUWINGEN Rijd nooit op een zodanige manier dat het systeem wordt geactiveerd. Het systeem is uitsluitend bedoeld om in noodsituaties te assisteren. LET OP Waarschuwingen kunnen laat, niet of onnodig in werking worden gesteld wanneer de verkeerssituatie ertoe leidt dat de radarsensor niet accuraat de voorligger kan registreren. Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control (ACC) en heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Transport ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Plaats bagage en ander voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte of de laadruimte. E97377 Rijd niet met geopende achterklep of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen de auto worden binnengezogen. BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Overschrijd niet de maximum vooren achterasbelasting voor uw auto.
Transport 4- en 5-deurs E74810 Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren. Deze stopt en wordt in het midden vergrendeld. E86913 SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg.
Transport N.B.: U hoeft weinig kracht op de ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer u bij het indrukken van de ontgrendelhendel de laadvloer licht naar voren drukt. Opbergvak In de vloer aan de achterzijde van de bagageruimte bevindt zich een opbergvak. Til, om toegang te krijgen tot dit opbergvak, de laadvloer als volgt op: 3 2 1 E74813 1. E74812 2. 3. 4. 5. 6. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer iets naar achteren. Til de achterzijde van de laadvloer 1) omhoog.
Transport 3. Laat de vloer zakken. 4. Druk de ontgrendelhendel in en trek de laadvloer naar achteren tot hij op zijn plaats op de rails valt. BAGAGENETTEN Bagagenet Net aanbrengen OPBERGRUIMTE ONDER VLOER ACHTERIN Uitvoeringen met een uitschuifbare laadvloer Trek de laadvloer omhoog om toegang tot het opbergvak te verkrijgen. Zie Schuifbare laadvloer (bladzijde 166). Uitvoeringen zonder uitschuifbare laadvloer E87052 1.
Transport BAGAGEAFDEKKINGEN WAARSCHUWING Leg geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. E87054 3. Zet de riemen vast. Net verwijderen E72969 Trek het afdekpaneel uit en zet het in de bevestigingspunten vast. Maak hem uit de bevestigingspunten los en laat hem in de houder oprollen. Zet de haak op de houder vast. E87135 1. Maak de riemen los. 2. Maak het net los van de bevestigingspunten voor de bagage. 3. Verwijder de bovenste stangen.
Transport Aanbrengen achter de voorstoelen. DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS Imperiaal WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn. Wanneer u een imperiaal aanbrengt, lees dan de instructies van de fabrikant en volg deze op. LET OP Overschrijd de maximum toelaatbare dakbelasting van 75 kg (inclusief de imperiaal) niet. E86848 1.
Transport 1. Druk de uiteinden van de bovenste stang op het rooster naar elkaar toe en breng ze aan in de houders tegen het dak. Druk de stang naar voren in het smalle deel van de houders. E87783 3. Zet het rek met behulp van de kartelwielen vast op de onderste stang. Zet de kartelwielen niet vast. 4. Zet de schroeven bij de onderste bevestigingspunten vast. 5. Draai de kartelwielen vast. Aanbrengen achter de achterbank E104424 2. Maak de twee bouten los van beide bevestigingspunten voor de bagage.
Transport De ladingsteun monteren BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de auto gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. WAARSCHUWING Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun. Overschrijd niet de maximum toelaatbare belasting van 20 kg.
Transport 4. Schuif de bouten in de bevestiging voor de ladingsteun. E76380 5. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 6. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde.
Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Rijd niet harder dan 100 km/h (62 mph). De bandenspanningen achter moeten worden vermeerderd met 0,2 bar (3 psi) boven de specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 229). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger 1 E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld. Onderhoud LET OP Verwijder voordat u uw auto met een hogedrukreiniger reinigt de afneembare trekhaakkogel en sluit de opening met de dop af. Houd het systeem schoon. Smeer de lagerpunten, glij-oppervlakken en vergrendelingskogels met harsvrij vet of olie. Smeer het slot met grafiet.
Tips voor het rijden VOORZORGSMAATREGELEN VOOR KOUDE WEERSOMSTANDIGHEDEN INRIJDEN Banden WAARSCHUWING De werking van sommige componenten en systemen kan worden beïnvloed bij temperaturen lager dan -30 °C. Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer (300 mijl). Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen. DOOR WATER RIJDEN Door water rijden Remmen en koppeling LET OP Rijd alleen door water in noodgevallen en niet als normaal wordt gereden.
Nooduitrusting Wagon EERSTEHULPSET Er is ruimte vrijgemaakt in de bagageruimte. 4-deurs E87656 GEVARENDRIEHOEK 4- en 5-deurs E87654 5-deurs E87657 E87655 Er is ruimte vrijgemaakt in de bagageruimte. Stationwagon en auto's met bandenreparatieset Er is ruimte vrijgemaakt onder de vloerbedekking. Zie Opbergruimte onder vloer achterin (bladzijde 168).
Staat na een aanrijding COMPONENTEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM INSPECTEREN Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels die zijn belast ten gevolge van een aanrijding moeten worden vervangen en de verankeringen worden gecontroleerd. Deze werkzaamheden moeten door een correct hiertoe opgeleide monteur worden uitgevoerd.
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in de motorcompartiment E72590 2. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 3. Laat de zekeringenkast zakken en trek deze naar u toe. E72588 Centrale zekeringenkast E72622 4. Verwijder het deksel zodat u bij de zekeringen kunt (uitvoeringen met een gekoeld handschoenenkastje). 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. E72589 1. Draai de schroeven los.
Zekeringen Zekeringenkast achterin - 4- en 5-deurs Zekeringenkast achterin Wagon 1 1 2 E87481 E87479 1. 1. Maak de klemmen los. 2. Verwijder het deksel. Verwijder het deksel. 3 2 3 3 E87482 2. Verwijder de kap van de zekeringenkast. E87480 3. Verwijder de kap van de zekeringenkast.
Zekeringen EENZEKERINGVERVANGEN LET OP Breng een vervangingszekering met hetzelfde vermogen aan als van de verwijderde zekering. WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren. N.B.: U kunt een doorgeslagen zekering herkennen aan de gebroken smeltdraad.
Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in de motorcompartiment E75525 Zekering Ampère Kleur F1 10 rood F2 5 geelbruin Beveiligde circuits Regeleenheid transmissie Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren) 184
Zekeringen Zekering Ampère Kleur F3 70 F3 80 F4 60 geel Gloeibougies F5 60 geel Koelventilateur F6 10 rood HEGO-sensors 1 (motorregeling), variabele kleptiming (motorregeling), CMS-sensor, lambdasensor F7 5 geelbruin F8 10 rood Regeleenheid aandrijfaggregaat F9 10 rood MAF-sensor, wervelregelklep, verstuivers, CCV PTC-verwarming, variabele inlaatklep, variabele uitlaatklep (motorregeling) F10 10 rood Regeleenheid motor 1 bruin 1 transparant Beveiligde circuits Koelvent
Zekeringen Zekering Ampère Kleur F22 30 groen F23 25 F24 30 F25 F26 1 Beveiligde circuits Ruitenwissermodule transparant Achterruitverwarming groen Koplampsproeiers 30 groen Kleppen van ABS 40 oranje Pomp van ABS F27 30 groen Standverwarming F28 40 oranje Aanjager F29 – – Wordt niet gebruikt F30 – – Wordt niet gebruikt F31 15 blauw F32 5 geelbruin Extra verwarming op brandstof - afstandsbediening F33 5 geelbruin Module lichtschakelaar, spoelen zekeringenkast i
Zekeringen 1 Zekering Ampère Kleur F45 15 blauw Beveiligde circuits Achterruitwisser Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F5 - - F6 15 blauw Audio-installatie (inclusief spraakbesturing) F7 7,5 bruin Stuurwielmodule Wordt niet gebruikt F8 5 geelbruin F9 15 blauw Instrumentengroep F10 20 geel Elektrisch bedienbaar schuifdak F11 7,5 bruin Achteruitrijlampen Wordt niet gebruikt Grootlicht F12 – – F13 15 blauw Mistlampen, vóór F14 15 blauw Ruitensproeiers F15 10 rood Adaptieve snelheidsregeling (ACC) F16 – – Wordt niet gebruikt
Zekeringen Zekeringenkast achterin 4- en 5-deurs E87483 189
Zekeringen Wagon E75526 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) 190
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA3 25 transparant Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) FA4 25 transparant Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 rood FA6 15 blauw Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) Extra elektrische aansluiting FA7 5 geelbruin Relaisspoelen FA8 20 geel Stuurkolomslot FA9 – – FA10 30 groen Wordt niet gebruikt Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel FA11 20 geel FA12 – – Wordt niet gebruikt FB1 5
Zekeringen Zekering Ampère Kleur FC5 7,5 bruin FC6 - - FC7 5 geelbruin FC8 20 geel Beveiligde circuits CD wisselaar, entertainment systeem passagiers achterin Wordt niet gebruikt Module stoelgeheugen Keyless entry FC9 – – Wordt niet gebruikt FC10 – – Wordt niet gebruikt FC11 – – Wordt niet gebruikt FC12 – – Wordt niet gebruikt 192
Bergen van de auto Steek uw vinger in het gat aan de onderzijde van het paneel en trek het paneel los. Breng het sleepoog aan. SLEEPPUNTEN LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het vast te zetten. AUTO OP VIER WIELEN SLEPEN Alle uitvoeringen Het afneembare sleepoog bevindt zich in het bagagecompartiment. WAARSCHUWINGEN Zet het contact aan wanneer uw auto wordt gesleept.
Bergen van de auto LET OP Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek. Sleep uw wagen niet achterwaarts. Zet de versnellingsbak in neutraal wanneer uw auto wordt gesleept.
Onderhoud Dagelijkse controles ALGEMENE INFORMATIE • • • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar boven toe. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN De motorkap openen E73698 E87786 Open de motorkap en ondersteun deze met de steunstang. De motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA) B A J I H D C G E F E87714 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). D Accu. Zie Accu van de auto (bladzijde 213).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E73231 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). D Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 213).
Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 207). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 206). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E81313 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207).
Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 208). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 207). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 206). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning.
Onderhoud E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 184). F Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 208). G Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 207). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 206).
Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). D Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 213). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 184). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 208). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206).
Onderhoud A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). D Accu. Zie Gebruik van startkabels (bladzijde 213). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 184).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,2 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL B A J I H D C G E F E87715 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). B Motorolievuldop : Zie Motorolie controleren (bladzijde 206). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links): Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 207). D Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 213).
Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 1,6 L DURATEC-16V TI-VCT (SIGMA) OLIEPEILSTAAF - 2,5 L DURATEC (VI5) A A B B E95542 E95540 A MIN B MAX MIN B MAX OLIEPEILSTAAF - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX) DIESEL OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) /2,3 L DURATEC-HE (MI4) A A B B A E92036 A MIN B MAX E95527 205 A MIN B MAX
Onderhoud Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze met een schone, niet pluizende doek schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan en verwijder hem opnieuw om het oliepeil te controleren. OLIEPEILSTAAF - 2,0 L DURATORQ-TDCI (DW) DIESEL /2,2 L DURATORQTDCI (DW) DIESEL A Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. B Bijvullen WAARSCHUWINGEN Vul alleen bij wanneer de motor koud is. Wacht wanneer de motor heet is tien minuten om de motor te laten afkoelen.
Onderhoud CONTROLE VLOEISTOFPEIL KOPPELING EN REMSYSTEEM LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit. Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele millimeters boven het MAX merkteken staan. WAARSCHUWINGEN Voorkom dat de vloeistof in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit toch gebeuren, spoel het betreffende lichaamsdeel dan direct met veel water schoon en neem contact op met uw huisarts.
Onderhoud Bijvullen RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN Verwijder de brandstofdop. LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. De ruitensproeiers van de voor- en achterruit hebben een gemeenschappelijk reservoir. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 208).
Onderhoud Inhouden Variant Nr.
Onderhoud Variant Nr.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto Lakbeschadigingen door steenslag of kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een grote keuze aan producten. Lees en volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant op. REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO Veiligheidsgordels WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt. Reinig de veiligheidsgordels met een interieurreiniger of water met een zachte spons.
Accu van de auto 1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar niet raken. 2. Zet het contact van beide wagens af en schakel alle stroomverbruikers uit. 3. Verbind de plus (+) pool van auto B met de plus (+) pool van auto A (kabel C). 4. Verbind de min (-) pool van auto B met de massa-aansluiting van auto A (kabel D). Zie Aansluitpunten van de accu (bladzijde 214). GEBRUIK VAN STARTKABELS LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar.
Accu van de auto AANSLUITPUNTEN VAN DE ACCU E114494 LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu.
Velgen en banden ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Leg zo kort mogelijke afstanden af. LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. Monteer nooit meer dan één reservewiel tegelijk. Monteer op dit wiel geen sneeuwketting. Rijd met dit wiel niet een automatische wasstraat in.
Velgen en banden N.B.: Gebruik een krik met een minimum hefvermogen van 1,5 ton en een krikkop met een diameter van minimaal 80 mm (3,1 inch). Uw boordkrik en wielmoersleutel bevinden zich in de reservewielkuip. Kriksteunpunten Uitvoeringen zonder reparatieset of run flat banden LET OP Gebruik uitsluitend de aangegeven kriksteunpunten. Wanneer u andere punten gebruikt kan dit de carrosserie, de stuurinrichting, de wielophanging, de motor, het remsysteem of de brandstofleidingen beschadigen.
Velgen en banden A B E92658 A Alleen voor gebruik in noodsituaties B Onderhoud A E93184 Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Schakel de eerste versnelling of de achteruit in wanneer uw auto is uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak. Selecteer stand 'P' wanneer deze met een automatische transmissie is uitgerust. Laat de inzittenden uitstappen. Blokkeer het diagonaal tegenoverliggende wiel met een geschikt blok hout of een wielkeg. Let erop dat bij richting gebonden banden de pijlen in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Velgen en banden LET OP Bevestig lichtmetalen velgen niet met moeren die voor stalen velgen zijn bestemd. N.B.: Controleer of de contactvlakken tussen velg en naaf schoon zijn. N.B.: Zorg ervoor dat de conische zijde van de wielmoeren naar de velg zijn gekeerd. 1. Breng het wiel aan. 2. Draai de wielmoeren handvast aan. E71948 2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan. 3. Klap de wielmoersleutel geheel uit. 4. Draai de wielmoeren een slag los. 5. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 6.
Velgen en banden Algemene informatie WAARSCHUWINGEN Afhankelijk van het type en de omvang van de beschadiging kunnen sommige banden slechts gedeeltelijk of soms geheel niet worden gedicht. Een te lage bandenspanning kan het weggedrag van de wagen beïnvloeden, waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen. 1 4 3 5 Gebruik de bandenreparatieset niet wanneer de band al beschadigd is door het rijden met een te lage bandenspanning.
Velgen en banden • • • Houd de set buiten het bereik van kinderen. Gebruik de set bij omgevingstemperaturen van –30 °C tot +70 °C. • Gebruik van de bandenreparatieset WAARSCHUWINGEN Samengeperste lucht kan zich gedragen als een explosief of drijfmiddel. Band oppompen WAARSCHUWINGEN Controleer de bandwang voordat u het afdichtmiddel in de band pompt. Wanneer u scheuren, knobbels of dergelijke ziet, probeer dan niet de band op te pompen.
Velgen en banden LET OP Wanneer de fles op de houder wordt gedraaid, wordt de afdichting van de fles verbroken. Draai de fles niet uit de houder omdat dan het afdichtmiddel ontsnapt.
Velgen en banden A K B J C I D H E G F E94973 A Beschermkap B Aflaatklep C Slang D Oranje dop 223
Velgen en banden 1. E Flessenhouder F Drukmeter G Stekker met kabel H Compressorschakelaar I Label J Flessendop K Fles afdichtmiddel Open het deksel van de bandenreparatieset. 2. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel. Het label mag niets belangrijks aan het oog onttrekken. 3. Haal de slang C en de stekker met kabel G uit de set. 4.
Velgen en banden 8. Rijd naar de dichtstbijzijnde bandenspecialist om de beschadigde band te laten vervangen. Vertel, voordat de band van de velg wordt afgenomen, de bandenspecialist dat de band een afdichtmiddel bevat. Vervang de set zo snel mogelijk na eenmalig gebruik. WAARSCHUWING Wanneer u heftige trillingen, onbalans in het stuurwiel of lawaai tijdens het rijden waarneemt, minder dan snelheid en rijd voorzichtig naar een plaats waar u veilig kunt stoppen.
Velgen en banden Wanneer de spanning in een standaard band aanzienlijk afneemt, brengt de velg het volledige wagengewicht over op de ingezakte bandwangen. U kunt nauwelijks sturen met de wagen en de band wordt vernield. RUN FLAT BANDEN Werkingsprincipe Standard band A Run flat banden hebben stugge, verzwaarde bandwangen die de velg dragen wanneer de spanning in de band afneemt of verloren gaat.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Wanneer een run flat band moet worden vervangen, laat dat de betreffende velg op beschadiging controleren. LET OP Laat tijdens het parkeren de bandwangen niet langs trottoirbanden schuren. Gebruik geen run flat banden en standaard banden door elkaar. Bij een wagen met run flat banden kan in uitzonderingsgevallen tijdelijk een standaard band worden gebruikt. Aan de bestuurder moet worden verteld dat de standaard band geen run flat eigenschappen heeft.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Monteer geen sneeuwkettingen op 235/45 R 17, 235/40 R 18 of T125/90 R 16 banden. LET OP Buig of beschadig de ventielen niet wanneer u de banden oppompt. Laat banden door goed opgeleide monteurs monteren. LET OP Het systeem bewaakt met behulp van sensoren die zich in de wielen bevinden en een ontvanger in de auto de bandenspanning. Wanneer het systeem registreert dat de bandenspanning te laag is, verschijnt een waarschuwingsbericht op het informatiedisplay.
Velgen en banden 3. Selecteer Tyre Pressures met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Een correcte bandenspanning is afhankelijk van de belading van de auto. Zie Technische specificatie (bladzijde 229).
Velgen en banden Tot 80 km/h (50 mph) Bandenspanning Normaal beladen Variant Alle Bandenmaat T125/90 R 16 Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 4,2 (61) 4,2 (61) 4,2 (61) 4,2 (61) Tot 160 km/h (100 mph) Bandenspanning Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 1,6 l Duratec-Ti-VCT 205/55 R 16 2,2 (32) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41)
Velgen en banden Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,0 l Duratorq-TDCi 235/45 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,0 l Duratorq-TDCi 235/40 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,2 l Duratorq-TDCi 215/55 R 16 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,2 l Duratorq-TDCi 235/45 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,2 l Duratorq-TDCi 235/40 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,
Velgen en banden Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 1,8 l Duratorq-TDCi 235/40 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,0 l Duratorq-TDCi 215/55 R 16 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,0 l Duratorq-TDCi 235/45 R 17 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,0 l Duratorq-TDCi 235/40 R 18 2,4 (35) 2,2 (32) 2,5 (36) 2,8 (41) 2,2 l Duratorq-TDCi 215/55 R 16 2,5 (36) 2,3 (33) 2,
Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE B A E VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER (VIN) D C E85610 E87496 A Voertuig Identificatie Nummer B Maximaal toelaatbare totaalgewicht C Maximaal toelaatbaar treingewicht D Maximum voorasbelasting E Maximum achterasbelasting Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Technische specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de wagen 4-deurs D A C E B E87088 Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Totale lengte 4 844 (190,7) B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 078 (81,8) Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1 453 - 1 500 (57.2 - 59.
Technische specificaties Nr.
Technische specificaties Nr. A B C D E E Afmetingen Afmetingen in mm (inches) 4 778 - 4 802 (188,1 189,1) Totale lengte Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 078 (81,8) Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1 453 - 1 500 (57.2 - 59.
Technische specificaties Wagon D A C E B E87090 Nr. A Afmetingen Afmetingen in mm (inches) 4 830 - 4 856 (190,2 191,2) Totale lengte B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 078 (81,8) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht zonder dwarsprofielen dakrails 1 466 - 1 512 (57.7 - 59.5) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met dwarsprofielen dakrails 1 502 - 1 548 (59.
Technische specificaties Nr. Afmetingen E E Afmetingen in mm (inches) Spoorbreedte, voor 1 579 - 1 589 (62,2 62,6) Spoorbreedte, achter 1 595 - 1 605 (62,8 63,2) Afmetingen trekhaak 4-deurs A B C D E F G E87091 Nr.
Technische specificaties Nr.
Technische specificaties Nr.
Technische specificaties Wagon A B C D E F G E87093 Nr.
Telefoon Telefoontoestellen met een Symbian bedieningssysteem ALGEMENE INFORMATIE LET OP N.B.: Om via Bluetooth toegang tot het telefoonboek te kunnen krijgen moet voor bepaalde telefoons eerst een speciaal bestand worden geïnstalleerd. Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Dit bestand wordt een SIS-bestand genoemd en kan vanaf de Ford website www.ford-mobile-connectivity.com worden gedownload.
Telefoon Mobiel Telefoons die in het systeem zijn opgeslagen zijn met behulp van de telefoonlijst op de audiounit toegankelijk. Thuis N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth apparaten zijn gekoppeld, moet er één worden ontkoppeld om een nieuw apparaat te kunnen koppelen. E87991 E87992 Kantoor E87993 Fax SETUP BLUETOOTH E87994 Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto.
Telefoon 1. 2. 3. 4. 5. De Bluetooth functie moet op de telefoon en op het audiosysteem zijn ingeschakeld. Zorg ervoor dat de menu-optie Bluetooth in de audiounit op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie over telefooninstellingen de handleiding van uw mobiele telefoon. De privé modus op de Bluetooth telefoon moet zijn geactiveerd. Zoek het audiosysteem op. Selecteer Ford Audio. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon.
Telefoon Er moet een actieve telefoon aanwezig zijn. Een nummer kiezen m.b.v. het adresboek - Sony radio Zelfs wanneer uw telefoon op de audio-unit is aangesloten, kan de telefoon op de gebruikelijke wijze worden gebruikt. U kunt via Bluetooth toegang krijgen tot uw adresboek. De namen en nummers verschijnen op het display van het apparaat. N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten door op de CD, AM/FM of AUX toets te drukken. 1. Druk op de toets PHONE. 2.
Telefoon Een gesprek beëindigen 4. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden' om het telefoonnummer te kiezen. Gesprekken kunnen worden beëindigd door op de toets 'weigeren' te drukken. Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2.
Telefoon Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Met behulp van de voorkeuzetoetsen Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets PHONE of de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. N.B.: Deze procedure geldt alleen voor audio-units met een telefoontoetsenbord. 1. Druk op de PHONE toets op de audio-unit. 2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets (gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
Telefoon Bellen 4. Rol met behulp van de zoektoetsen door de verschillende telefoons om de te ontkoppelen telefoon weer te geven. 5. Druk op de MENU toets om de telefoon te selecteren die moet worden ontkoppeld. Een nummer kiezen Telefoonnummers kunnen m.b.v. spraakbesturing worden gekozen. Zie Spraaksturing (bladzijde 250).
Telefoon Wanneer er tijdens een gesprek een tweede oproep binnenkomt, klinkt er een 'piep' en kunt u het actieve gesprek in de wachtstand plaatsen en de tweede oproep beantwoorden. Van actieve telefoon veranderen Een tweede inkomend gesprek beantwoorden N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. N.B.: Voordat telefoons kunnen worden geactiveerd moeten ze bij het systeem worden aangemeld.
Spraaksturing N.B.: Het spraakbesturingssysteem is een taalgevoelig systeem. Wanneer u wenst dat het systeem in een andere taal werkt, raadpleeg dan uw dealer. WERKING LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Reactie van het systeem Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan.
Spraaksturing Spraaklabel <> duidt een nummer of opgeslagen spraaklabel aan, die door de gebruiker moet worden opgeslagen. Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen aan items zoals favoriete radiozenders en persoonlijke telefooncontacten. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 251). Zie Commando’s telefoon (bladzijde 262).
Spraaksturing "CD PLAYER" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing CD-wisselaar Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" * "DISC" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 3 "" "DISC " * Kan als short cut worden gebruikt. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "RADIO" "AM" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" "FM FREQUENCY PLEASE" 3 "TUNE " * "" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd.
Spraaksturing Naam opslaan Wanneer u op een radiostation hebt afgestemd, kunt u deze met een naam in het bestand opslaan. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen.
Spraaksturing Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "LINE IN" "LINE IN" Overzicht Externe apparaten - USB Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Deze gesproken commando's ondersteunen de functionaliteit van een extern USB-apparaat dat op de audiounit kan worden aangesloten.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "PLAY" USB-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op het USB-apparaat kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" 4 "TRACK NUMBER PLEASE" "" "TRACK " * * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "IPOD" "SHUFFLE PLAYLIST" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 270). iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 4 "" "PLAYLIST " * Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 270). Overzicht SD-kaart Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Muzieknummer op SD-kaart U kunt direct een muzieknummer op de SD-kaart kiezen. Stappen Gebruiker zegt 1 "SD CARD" Systeem antwoordt "SD CARD" 2 "TRACK NUMBER PLEASE" "TRACK" 3 "" * "TRACK " ** * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245). Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's.
Spraaksturing "TELEFOON" * "REDIAL" "ACCEPT CALLS" "REJECT CALLS" * Kan als short cut worden gebruikt. Een telefoonboek aanleggen Naam opslaan Nieuwe spraaklabels kunnen worden opgeslagen met het commando "STORE NAME". Deze functie kan worden gebruikt voor het kiezen van een nummer door de naam in plaats van het complete telefoonnummer uit te spreken.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 2 "DELETE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "DELETE " "CONFIRM YES OR NO" 4 "YES" " DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Bestand afspelen Gebruik deze functie om het systeem alle opgeslagen namen en nummers te laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "MOBILE NAME" * "MOBILE NAME" "" * Kan als short cut worden gebruikt. Nummer kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt. Nummer herhalen Deze functie maakt het mogelijk het laatst gekozen nummer te herhalen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "REDIAL" 3 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" "REDIAL" "CONFIRM YES OR NO" * * Kan als short cut worden gebruikt. N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt tijdens een telefoongesprek.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "REJECT CALLS" "REJECT CALLS" "ACCEPT CALLS" * "ACCEPT CALLS" * schakel met dit commando de modus 'weigeren' uit Overzicht COMMANDO’S NAVIGATIESYSTEEM Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden.
Spraaksturing Aanjager Met deze functie kunt u het aanjagertoerental instellen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 3 a "FAN" "FAN SPEED PLEASE" "MINIMUM" "FAN MINIMUM" "" "FAN " "MAXIMUM" "FAN MAXIMUM" * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "" of "" "TEMPERATURE " "MAXIMUM" "TEMPERATURE MAXIMUM" * Kan als short cut worden gebruikt. Automatische functie Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" 2 "AUTO MODE" * "AUTO MODE" * Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een andere temperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
Verbinding N.B.: Het kan voorkomen dat sommige USB-apparaten met een hoger stroomverbruik incompatibel zijn (bijvoorbeeld sommige grotere harde schijven). ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden. N.B.
Verbinding Afspeellijsten moeten worden gemaakt in .m3u formaat. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN Audiobestanden moeten worden gemaakt in .mp3 formaat. WAARSCHUWING Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren.
Verbinding USB-APPARAAT GEBRUIKEN EXTERN APPARAAT AANSLUITEN - AUTO'S MET BLUETOOTH Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. Bluetooth audio-apparaat aansluiten LET OP USB-apparaat is de actieve bron Omdat er verschillende standaarden bestaan, kunnen fabrikanten een groot aantal profielen in hun Bluetooth apparaten implementeren.
Verbinding Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map). • "<" links van de display geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding Sony radio N.B.: Houd de pijltjestoets naar links ingedrukt als u naar het bovenste niveau van de inhoud van de iPod wilt navigeren. Bediening Selecteer de iPod als de audiobron door herhaaldelijk op de CD/AUX toets te drukken tot "iPod" in de display verschijnt. Bediening van de audio-installatie Druk op de pijltjestoets naar links en naar rechts om achteruit en vooruit door de nummers te gaan. De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de radiodisplay.
Verbinding De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de display. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de SELECT toets om door de inhoud van de iPod te bladeren. Draai aan de SELECT toets of druk deze in om door de inhoud van de iPod te bladeren. Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Introductie navigatie RIJVEILIGHEID WAARSCHUWINGEN Het systeem levert informatie waarmee u veilig en snel uw bestemming kunt bereiken. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het systeem alleen bij stilstaande wagen programmeren. Het systeem biedt geen hulp met betrekking tot stopborden, verkeerslichten of wegwerkzaamheden en biedt evenmin andere belangrijke veiligheidsinformatie. Gebruik het systeem niet voordat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bediening ervan.
Navigatiesysteem Micro SD-kaart installeren INTRODUCTIE LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. 1 N.B.: Aan het versturen en ontvangen van tekstberichten zijn kosten verbonden. N.B.: Raadpleeg de handleiding bij uw telefoon voor alle telefoonfuncties en de werking van de functies. 2 N.B.: Bewaar de activeringscode (afgedrukt op de gebruikershandleiding) op een veilige plaats. E114212 N.B.
Navigatiesysteem E114213 2. Schakel uw mobiele telefoon in en start de Ford Mobile Navigation. 3. Kies Selecteer navigatie. 4. Kies Adres. 5. Wijzig de route-opties indien nodig en start de routebegeleiding. 6. De bochtinformatie wordt weergegeven in de voertuigdisplay. De gesproken instructies zijn hoorbaar via de voertuigluidsprekers. N.B.: Uw mobiele telefoon geeft uw huidige positie weer. 7. U kunt de applicatie verlaten en verder gaan met de routebegeleiding na het herstarten van de applicatie.
Bijlagen www.novero.com/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen E114220 WAARSCHUWINGEN ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT Radiofrequentie (RF) zenders (bijv. mobiele telefoons, amateur radiozenders, enz.) mogen alleen in uw wagen worden gemonteerd, wanneer deze volledig voldoen aan de parameters die in de onderstaande tabel zijn weergegeven. Er zijn geen bijzondere voorzieningen of voorwaarden voor het monteren of gebruik.
Bijlagen WAARSCHUWINGEN Bevestig geen antennekabels aan de originele bedrading, brandstofleidingen en remleidingen van de wagen. WAARSCHUWINGEN Houd antennekabels en stroomdraden minimaal 100 mm weg van elektronische modules en airbags.
Bijlagen Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 2400 – 2500 0,1 W Alle plaatsen 1 Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de binnenzijde van de voorruit gemonteerd. N.B.: Controleer na het monteren van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus.
286
Index A Afstandsbediening programmeren Zie: Programmeren van de afstandsbediening...................................33 Aanhangers trekken..............................174 Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) ................................................................131 Aansluitpunten van de accu ...............214 Aansteker................................................127 ACC Afstelling koplampen Zie: Koplampen afstellen - Auto's met Adaptieve verlichting, voor/Xenon koplampen..................
Index Automatische transmissie...................145 Bergen van de auto..............................193 Bescherming van inzittenden...............27 Aanwijzingen voor het rijden met een automatische transmissie.....................147 Keuzehendelstanden................................145 Noodvoorziening voor het ontgrendelen van de keuzehendel...............................147 Rijmodi..........................................................146 Werking....................................................
Index Contactslot.............................................133 Contactslot Een koplamp verwijderen......................63 Een wiel vervangen...............................215 Zie: Contactslot...........................................133 Boordkrik......................................................215 Kriksteunpunten.........................................216 Uitvoeringen met een ruimtebesparend reservewiel..............................................215 Wiel aanbrengen...........................
Index Extern apparaat aansluiten - Auto's met Bluetooth.............................................272 Gebruik maken van de telefoon - Auto's met Navigatiesysteem .....................248 Bluetooth audio-apparaat aansluiten................................................272 Actieve telefoon afmelden.......................249 Bellen...........................................................248 Een inkomend gesprek ontvangen........248 Een tweede oproep ontvangen..............248 Microfoon dempen.........
Index Geventileerde stoelen..........................125 Glashouder .............................................131 Gloeilampentabel.....................................71 Gloeilampen vervangen.........................64 Hondenrek .............................................170 Achterlichtunits.............................................67 Derde remlicht..............................................68 Instapverlichting............................................66 Interieurverlichting..................
Index Inrijden.....................................................178 Kort overzicht...........................................10 Banden.........................................................178 Motor............................................................178 Remmen en koppeling..............................178 Automatische klimaatregeling....................16 Automatische transmissie...........................18 Automatisch in-/uitschakelende verlichting..........................................
Index Motor uitschakelen...............................138 Overzicht motorruimte - 2,3 l Duratec-HE (MI4)................................199 Overzicht motorruimte - 2,5 l Duratec (VI5)......................................................200 Overzicht van symbolen...........................7 Auto's met turbocompressor...................138 Motorverwarming..................................138 N Symbolen in dit instructieboekje..................7 Symbolen op uw auto....................................
Index R Setup Bluetooth....................................243 Eisen voor een Bluetooth verbinding...............................................243 Telefoons bedienen...................................243 Regeling voor bergop rijden gebruiken..............................................151 Setup telefoon......................................242 Het systeem activeren..............................152 Het systeem deactiveren..........................153 Een andere Bluetooth telefoon aanmelden..........
Index Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken............................................250 Transport.................................................165 Spraaklabel..................................................251 Werking van het systeem.........................250 Trekken van een aanhanger................174 Spraaksturing........................................250 Tripcomputer...........................................92 Werking.......................................................
Index W Vergrendelen en ontgrendelen............37 Automatisch opnieuw vergrendelen........40 Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen............................................37 Centrale vergrendeling................................37 De portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen......................................39 Dubbel vergrendelen...................................37 Kofferdeksel/ achterklep............................39 Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren..................
Feel the difference 9S7J-19A321-CA (CG3536nl)