Operation Manual
LET OP
Als de motorwaarschuwingslamp
brandt vergezeld van een bericht,
dan moet het systeem zo snel
mogelijk worden gecontroleerd.
Controlelamp Forward Alert
Brandt wanneer deze functie in
werking is. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 163).
Controlelampmistlampen, vóór
Brandt wanneer u de voorste
mistlampen aanzet.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur tussen
4 ºC en 0 ºC. Brandt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0
ºC.
Controlelamp voorgloeien
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 137).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten aanzet.
Controlelamp laadstroom
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
aanzet. Het knippert wanneer u
een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 96).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 206).
81
Instrumenten