FordGalaxy FordS-MAX Instructieboekje Feel the difference
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan, mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten. © Ford Motor Company 2008 Alle rechten voorbehouden.
Inhoudsopgave Inleiding Motorstartblokkering Over deze handleiding..............................7 Overzicht van symbolen...........................7 Onderdelen en accessoires....................8 Werking.....................................................43 Gecodeerde sleutels..............................43 Immobilisatiesysteem inschakelen......43 Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43 Kort overzicht Kort overzicht............................................
Inhoudsopgave Gloeilampen vervangen.........................61 Gloeilampentabel.....................................71 Geventileerde stoelen..........................129 Armleuning, voor...................................130 Ruiten en spiegels Gemaksfuncties Elektrisch bedienbare ruiten..................73 Buitenspiegels.........................................75 Elektrisch verstelbare buitenspiegels......................................75 Binnenspiegel...........................................
Inhoudsopgave Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF, ethanol)...............................................144 Brandstofkwaliteit - Diesel...................145 Katalysator..............................................145 Tankklep..................................................145 Tanken.....................................................146 Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........146 Brandstofverbruik .................................146 Technische specificatie........................
Inhoudsopgave Zekeringen Verzorging van de auto Plaatsen zekeringenhouders..............199 Een zekering vervangen.....................200 Specificatie-overzicht zekeringen......201 Reinigen van buitenzijde auto.............227 Reinigen van binnenzijde auto............228 Kleine lakschade repareren................228 Bergen van de auto Accu van de auto Sleeppunten...........................................210 Auto op vier wielen slepen...................210 Onderhoud van de accu.....................
Inhoudsopgave Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken............................................261 Commando’s audio-unit ....................262 Commando’s telefoon.........................273 Commando’s navigatiesysteem........277 Commando’s klimaatregeling.............277 Verbinding Algemene informatie............................280 Extern apparaat aansluiten .................281 USB-apparaat gebruiken ...................282 iPod gebruiken .....................................
6
Inleiding De Britse Allergie Stichting (BAF) stelt dat deze producten, mits goed gebruikt, blootstelling aan chroom, nikkel, latex, graspollen en andere ontvankelijke substanties en vluchtige organische samenstellingen kunnen reduceren. OVER DEZE HANDLEIDING Hartelijk dank voor het kiezen van een Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om uw auto goed te leren kennen door dit instructieboekje zorgvuldig te lezen.
Inleiding Originele Ford Onderdelen voldoen aan de strenge veiligheidseisen en hoge eisen ten aanzien van pasvorm, afwerking en betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij staan in voor de laagst mogelijke reparatiekosten, inclusief onderdelen en arbeidsloon. LET OP U riskeert beschadiging van uw auto wanneer u niet de instructies opvolgt waarop u door dit waarschuwingssymbool wordt geattendeerd. Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Inleiding Buitenspiegel E94716 E94714 Ruit Bumper en radiateurgrille • • • • • • Radiateurgrille Voor- en achterbumper E94715 9 Achterruit Glazen dak Zijruiten Voorruit
Inleiding E94717 E94718 Verlichting • • Achterlichtunits Koplampen 10
Kort overzicht KORT OVERZICHT Overzicht instrumentenpaneel - stuur links A B C D E W V U T F S G R E74123 11 H Q I J K P L M O N
Kort overzicht Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts N M P K L I O J H V C D U T E S F R G Q B A W E75798 A Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54). B Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108). C Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 59). Toetsen van telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 255). Toetsen van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken (bladzijde 261).
Kort overzicht F Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85). G Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 49). H Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding. I Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van stabiliteitsregeling (bladzijde 157). J Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp (bladzijde 163). K Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 57).
Kort overzicht Elektrisch inklapbare spiegels 2 2 1 E95178 E72623 Zie Elektrisch verstelbare buitenspiegels (bladzijde 75). Achteruitkijkspiegel kantelen Afhankelijk van de ingestelde spiegelstand, zal de betreffende buitenspiegel kantelen wanneer u de achteruit inschakelt, zodat u de trottoirband kunt zien. 3 E95179 Wanneer u deze voorziening voor de eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels in een standaard ingestelde stand. U kunt de hoek waarmeer de spiegels kantelen instellen.
Kort overzicht Informatiedisplays Richtingaanwijzers E70499 E70727 Navigeer met de pijltoetsen door de menu's en druk op OK om een keuze te maken. N.B.: Beweeg de richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog of omlaag; de richtingaanwijzers knipperen dan slechts driemaal. Zie Infodisplays (bladzijde 85). Automatisch wissen Automatisch in-/uitschakelde verlichting D C B A E70719 E70696 Afhankelijk van het omgevingslicht gaan de koplampen automatisch aan en uit.
Kort overzicht 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. A Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136). Handbediende klimaatregeling B E70316 Interieur snel verwarmen A Hoge gevoeligheid B Lage gevoeligheid Zie Automatisch in- en uitschakelende ruitenwissers (bladzijde 49).
Kort overzicht Luchtroosters achterin Voorruit ontdooien en ontwasemen C E71382 Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde 109). Automatische klimaatregeling A B E70304 Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112). E73131 A Luchtstroom uit onderste luchtrooster B Luchtstroom uit bovenste luchtrooster C Bovenste luchtrooster Selecteer stand B om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
Kort overzicht Handgeschakelde versnellingsbak Achteruitversnelling inschakelen C Neutraal D Rijden S Handmatig schakelen en sportmodus WAARSCHUWING Druk het rempedaal in voordat u de keuzehendel verplaatst en houd het ingedrukt tot u wegrijdt. Zie Automatische transmissie (bladzijde 149). Elektrische parkeerrem (EPB) E99067 EPB inschakelen Bij sommige auto's moet de kraag omhoog worden gebracht tijdens inschakelen van de achteruit. Zie Handgeschakelde versnellingsbak (bladzijde 149).
Kort overzicht Houd het rem- of koppelingspedaal ingedrukt en druk de schakelaar in. Automatisch loszetten - loszetten bij het wegrijden (DAR) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in, rijd normaal weg en de EPB wordt vanzelf losgezet. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het gebruik van kinderzitjes zijn per land verschillend. KINDERZITJES Alleen kinderzitjes die volgens ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn, zijn getest en goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via uw dealer.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Kinderveiligheidszitje WAARSCHUWINGEN Laat kinderen met een lichaamsgewicht van meer dan 15 kilogram maar met een lengte van minder dan 150 centimeter in een kinderzitje of op een zitverhoger plaatsnemen. LET OP Wanneer u een kinderzitje op een achterbank gebruikt, zorg dan dat het kinderzitje stevig tegen de stoel rust. De hoofdsteun moet wellicht worden opgetild of verwijderd. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 124).
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Zitverhoger (groep 3) PLAATSING VAN KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt, let er dan op dat de steun stevig op het paneel van de opbergruimte onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het schuimrubber vulstuk correct binnen het opbergvak aanbrengt en dat u de steun correct monteert.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Gewichtsgroepen Zitplaatsen 0 0+ I Tot 10 kg Tot 13 kg 9 - 18 kg II III 15 - 25 kg 22 - 36 kg Kinderveiligheids- Zitverhoger of kussen zitje Babyzitje Derde zitrij Galaxy U U U U U Derde zitrij S-MAX L, UF L, UF UF UF UF X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep. U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen U Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep. * Als omschreven in ECE-R16. N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats waar het zitje wordt aangebracht.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen Verankeringspunten bovenste gordel ISOFIX VERANKERINGSPUNTEN WAARSCHUWING Gebruik bij toepassing van het ISOFIX systeem een voorziening dat voorkomt dat de veiligheidsgordel kan draaien. Wij raden het gebruik van een veiligheidsgordel aan de bovenzijde of een steun aan. N.B.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen E75531 3. Druk het kinderzitje stevig naar achteren zodat de onderste ISOFIX verankeringspunten goed aangrijpen. 4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje.
Veiligheidsuitrusting voor kinderen KINDERSLOTEN WAARSCHUWING Wanneer de kindersloten in werking zijn gesteld, kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend.
Bescherming van inzittenden N.B.: Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een luide knal en u ziet een onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit is normaal. WERKING Airbags WAARSCHUWINGEN Wijzig de voorzijde van de wagen op geen enkele wijze. Dit zou nadelige gevolgen voor het ontvouwen van de airbags kunnen hebben. N.B.: Reinig de panelen van de airbags met een vochtige doek. Airbags voor de bestuurder en passagier, voorin Oorspronkelijke tekst volgens ECE R94.
Bescherming van inzittenden De knieairbag voor de bestuurder treedt in werking bij zware frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een hoek van maximaal 30 graden van links of van rechts. De airbag wordt in enkele milliseconden opgeblazen en stroomt weer leeg zodra hij in contact komt met het lichaam van de inzittende, waardoor hij een kussen vormt tussen de knieën van de bestuurder en de stuurkolom.
Bescherming van inzittenden Veiligheidsgordels N.B.: De slottongen zijn zodanig ontworpen dat u ze alleen in het juiste gordelslot kunt steken. WAARSCHUWINGEN Draag een veiligheidsgordel en houd voldoende afstand tussen uzelf en het stuurwiel. Alleen wanneer u de veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt, kan deze u op uw plaats houden, waardoor de airbag zijn maximale bescherming kan bieden. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121). Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor meer dan een persoon.
Bescherming van inzittenden N.B.: Wanneer de veiligheidsgordel continu wordt gebruikt, kunt u de slottong in het zwarte gordelslot laten zitten. Wanneer hij niet wordt gebruikt of wanneer u de achterstoelen neerklapt of verschuift, moet u de veiligheidsgordel van het zwarte gordelslot losmaken. Druk op de rode knop om de veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat hem volledig en geheel oprollen. Veiligheidsgordel op tweede zitrij 1 3 2 E74128 3 1.
Bescherming van inzittenden De lamp van het herinneringssysteem gaat branden en er klinkt een akoestisch signaal wanneer u of de passagier op de voorstoel de veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en de rijsnelheid meer dan 10 km/h (6 mph) bedraagt. De lamp gaat ook branden wanneer de veiligheidsgordels worden losgemaakt wanneer de wagen in beweging is.
Bescherming van inzittenden N.B.: De sleutelschakelaar wordt in het handschoenenkastje gemonteerd en op het instrumentenpaneel wordt een controlelamp aangebracht. De heupgordel moet comfortabel over de heupen liggen aan de onderzijde van uw zwangere buik. Leg de schoudergordel tussen uw borsten, boven en aan de zijkant van uw zwangere buik. Wanneer de controlelamp van de airbag tijdens het rijden gaat branden of knipperen, duidt dit op een storing. Zie Waarschuwings- en indicatielampen (bladzijde 81).
Sleutels en afstandsbediening GEBRUIK VAN DE SLEUTEL PROGRAMMEREN VAN DE AFSTANDSBEDIENING Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad U kunt maximaal acht afstandsbedieningen voor uw auto programmeren (inclusief die met uw auto werd meegeleverd). Een nieuwe afstandsbediening programmeren 1. Steek de sleutel in het contactslot. 2. Draai de sleutel van stand 0 naar II en vervolgens terug naar 0. Doe dit vier keer snel achter elkaar (ongeveer één keer per seconde). 3.
Sleutels en afstandsbediening BATTERIJ VAN AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad 3 E74385 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. 1 LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. E74383 1. Steek een schroevendraaier zover mogelijk in de sleuf aan de zijkant van de afstandsbediening.
Sleutels en afstandsbediening Afstandsbediening zonder inklapbaar sleutelblad Type 2 Type 1 2 1 E78284 1. Schuif het ontgrendelplaatje in de richting van de pijl. 2. Verwijder de sleutelbaard. E74386 1. Steek een schroevendraaier in de uitsparing aan de achterzijde van de sleutel en verwijder het sleutelblad. 2. Maak de klemmen met de schroevendraaier los en scheid de twee huishelften van de afstandsbediening. LET OP Raak de batterijcontacten of de printplaat niet met de schroevendraaier aan. 3 3.
Sleutels en afstandsbediening 4. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 5. Breng een nieuwe batterij (3V CR 2032) aan met de + naar beneden gekeerd. 6. Zet de twee huishelften van de afstandsbediening op elkaar vast. 7. Breng het sleutelblad aan. 3. Draai de schroevendraaier in de afgebeelde richting om de twee huishelften van de afstandsbediening van elkaar te scheiden. Type 3 4. Maak de batterij voorzichtig met de schroevendraaier los. 5.
Sloten Dubbele vergrendeling is een voorziening tegen diefstal die voorkomt dat personen de portieren van binnenuit kunnen ontgrendelen. Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten kunnen deze dubbel worden vergrendeld. VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN Centrale vergrendeling Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten kunnen deze centraal worden vergrendeld. Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen N.B.: Het bestuurdersportier kan met de sleutel worden ontgrendeld.
Sloten Portieren met de sleutel vergrendelen en ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening B B A A A B C E87379 A Ontgrendelen B Vergrendelen C Achterklep ontgrendelen Portieren en achterklep vergrendelen met de afstandsbediening Druk eenmaal op toets B. Portieren en achterklep dubbel vergrendelen met de afstandsbediening E71962 A Ontgrendelen B Vergrendelen Druk toets B tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten Portieren van binnenuit vergrendelen en ontgrendelen Achterklep Achterklep openen Bestuurdersportier A B E71958 A Alle portieren vergrendelen B Alle portieren ontgrendelen Passagiersportieren voor en achter E78262 Achterklep openen met de afstandsbediening Druk toets C op de afstandsbediening tweemaal binnen drie seconden in.
Sloten Integraal openen Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/ achterklep bevindt zich een greep die het sluiten vereenvoudigt. Automatisch opnieuw vergrendelen Wanneer u niet binnen 45 seconden na het ontgrendelen met de afstandsbediening een portier opent worden de portieren automatisch opnieuw vergrendeld. De portieren worden vergrendeld en de alarminstallatie keert terug in de vorige stand.
Sloten N.B.: Het integraal sluiten kan worden geactiveerd met behulp van de toets op de kruk op het bestuurdersportier. Integraal openen en sluiten kan ook worden geactiveerd met de toetsen op de passive key. Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendeltoets en houd deze minstens twee seconden ingedrukt. Tijdens het integraal sluiten is de antiklemfunctie geactiveerd. E71956 Druk om alle ruiten te sluiten op de vergrendel toets en houd deze minstens drie seconden ingedrukt.
Motorstartblokkering Wanneer het bericht Immobiliser active op het informatiedisplay verschijnt, is uw sleutel niet herkend. Neem de sleutel uit het slot en probeer het nogmaals. WERKING Het immobilisatiesysteem is een diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt dat iemand de motor van uw auto met een onjuist gecodeerde sleutel kan starten. Wanneer u de motor met een correct gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt dit op een storing.
Alarm Sirene met afzonderlijke accu WERKING De sirene met afzonderlijke accu is een extra alarmsysteem dat de sirene inschakelt wanneer het alarm wordt geactiveerd. Deze wordt direct ingeschakeld bij het afsluiten van de wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en wordt ingeschakeld zodra iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Alarminstallatie Uw wagen kan zijn uitgerust met één van de volgende alarminstallaties: • • • • Perimeter alarminstallatie.
Alarm • • Vragen bij het verlaten van de wagen Bij wagens met een sirene met afzonderlijke accu, wanneer iemand de accukabels of de accu van de sirene zelf loskoppelt. Wanneer de hellingssensoren een verandering in de hellingshoek van de wagen registreren. U kunt het informatiedisplay zodanig instellen, dat telkens wordt gevraagd welk beveiligingsniveau u wilt instellen.
Alarm ALARM INSCHAKELEN Alarm Alle uitvoeringen Vergrendel de wagen met de sleutel of de afstandsbediening om het alarm in te schakelen. Voll. alarm Gereduceerd Vragen ALARM UITSCHAKELEN Perimeter alarm Schakel de alarminstallatie en het alarmsignaal uit door de deuren met de sleutel te ontgrendelen, zet het contact met een correct gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de deuren met de afstandsbediening. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 38). E74509 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stuurwiel STUURWIEL AFSTELLEN WAARSCHUWING Duw de ontgrendelingshendel helemaal op zijn plaats wanneer u deze weer in de oude stand zet. WAARSCHUWING Verstel nooit het stuurwiel als de auto in beweging is. AUDIOBEDIENING N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit. Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde 121).
Stuurwiel Zoekfunctie Druk op de seek toets om: • af te stemmen op het volgende radiostation op een hogere of lagere frequentie • het volgende of vorige nummer op de CD af te spelen • de cassetteband snel voor- of achterwaarts te laten spoelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers VOORRUITWISSERS AUTOMATISCH IN- EN UITSCHAKELENDE RUITENWISSERS D C LET OP Schakel de automatische wisfunctie niet bij droog weer in. De regensensor is bijzonder gevoelig en de ruitenwissers kunnen in werking treden indien de voorruit met vuil, mist of vliegen in aanraking komt. B Vervang de ruitenwisserbladen zodra deze strepen water en vuil op de voorruit achterlaten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: Wanneer het contact aanstaat worden de ruitensproeiermonden verwarmd. A B C E70315 A Hoge gevoeligheid B Aan C Lage gevoeligheid E70776 ACHTERRUITWISSERS EN SPROEIERS Wanneer u de automatische wisfunctie inschakelt, maken de ruitenwissers pas een wisbeweging nadat water op de voorruit is geregistreerd. De regensensor meet daarna continu de hoeveelheid water op de voorruit en zal de snelheid van de ruitenwissers automatisch instellen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers Ruitensproeier RUITENWISSERBLADEN CONTROLEREN WAARSCHUWING Schakel de achterruitsproeier niet langer dan 10 seconden achtereen in of wanneer het reservoir leeg is. E66644 Controleer met uw vingertoppen de rubber randen van de ruitenwisserbladen op oneffenheden. E70777 Reinig de ruitenwisserbladen met een in water gedrenkte, zachte spons. Trek de hendel volledig naar het stuurwiel toe en houd hem in deze stand om de ruitensproeiers in te schakelen.
Ruitenwissers en ruitensproeiers N.B.: De bladen van voorruitwissers hebben zijn verschillend qua lengte. Zie Technische specificatie (bladzijde 53). Wanneer u ruitenwisserbladen met een onjuiste lengte aanbrengt, is het mogelijk dat de regensensor niet correct meer werkt. 2 1 Zet de voorruitwissers in de onderhoudsstand. E72899 Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. N.B.: Controleer of het ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt te zitten.
Ruitenwissers en ruitensproeiers 6 5 E93786 4 Aanbrengen geschiedt in omgekeerde volgorde van verwijderen. E93785 TECHNISCHE SPECIFICATIE Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit Afmeting in mm (inches) Nr.
Verlichting Een zijde VERLICHTINGSBEDIENING A Standen van de lichtschakelaar A B C B E75505 E70718 A Rechterzijde B Linkerzijde Grootlicht en dimlicht A Uit B Stads- en achterlichten C Koplampen Parkeerlichten LET OP Door langdurig gebruik van de parkeerlichten wordt de accu ontladen. E70725 Zet het contact af. Trek de hendel geheel naar het stuurwiel toe om te wisselen tussen grootlicht en dimlicht. Beide zijden Zet de lichtschakelaar in stand B.
Verlichting Home safe verlichting VOORSTE MISTLAMPEN Schakel de verlichting uit en trek de richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe om de koplampen in te schakelen. Er klinkt kort een signaal. Bij een geopende deur gaan de koplampen automatisch na drie minuten uit, of 30 seconden nadat de laatste deur is gesloten. Wanneer alle deuren zijn gesloten en een deur wordt binnen de 30 seconden vertragingstijd weer geopend, start de tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
Verlichting A Hoge stand van de koplamplichtbundels B Lage stand van de koplamplichtbundels U kunt de hoogte van de koplamplichtbundels aanpassen aan de belading van de wagen. A B E70722 Aanbevolen regelknopstanden Belading 1 Voorstoelen Stoelen, tweede zitrij Stoelen, derde zitrij Lading in bagagecompartiment Schakelaarstand 1-2 - - - 0 1-2 - 2 - 0 (0.5) 1-2 3 - - 1 (0.5) 1-2 3 - Max 1 - - Max Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 246). 56 2 2 1 3 (0.
Verlichting 2 Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN E71943 Positie van onderdeel: Zie Kort overzicht (bladzijde 11). N.B.: Afhankelijk van de verkeerswetgeving van het land waarin uw wagen oorspronkelijk is gebouwd, knipperen de waarschuwingsknipperlichten wanneer u krachtig remt.
Verlichting Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van de richting en de snelheid van de wagen af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden in het donker en helpt verblinding van tegenliggers voorkomen. Bij storingen in het systeem verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zie Infoberichten (bladzijde 98). De koplampen worden in een vaste centrale stand of die van het dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren.
Verlichting Wanneer u de schakelaar in stand B zet, gaat de interieurverlichting branden wanneer u een portier of het kofferdeksel / de achterklep ontgrendelt of opent. Wanneer u het contact afzet, gaan de leeslampen korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. RICHTINGAANWIJZERS De binnenverlichting gaat ook branden wanneer u het contact afzet.
Verlichting Verlichting make-up spiegels A B E72900 A B E72257 Uit N.B.: Wanneer u de koplamp verwijderd, controleer dan of de voorste schroef in de koplamprand achterblijft. Aan Wanneer u het contact afzet, gaat de verlichting van de make-up spiegels korte tijd later automatisch uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Zet het contact korte tijd aan om de verlichting weer in te schakelen. 2. Verwijder de schroeven.
Verlichting N.B.: Wanneer de koplamp wordt gemonteerd, let er dan op dat het onderste bevestigingspunt van de koplamp goed op zijn plaats komt te zitten. A B C D N.B.: Bij het monteren van de koplamp moet de voorste schroef in de koplamprand zitten alvorens u deze aanbrengt. N.B.: Zet bij het aanbrengen van de koplamp eerst de schroef aan de voorzijde vast en daarna de schroef aan de achterzijde. E72258 GLOEILAMPENVERVANGEN WAARSCHUWINGEN Schakel de verlichting uit en zet het contact af.
Verlichting Koplampen, grootlicht Bochtverlichting 1. 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). 3 2 2 3 E72261 E72262 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. 2. Trek de multistekker los. 3. Maak de klem los en verwijder de gloeilamp. Koplampen, dimlicht Zijknipperlicht 1. Verwijder de koplamp. Zie Een koplamp verwijderen (bladzijde 60). 3 2 E72260 E72263 2.
Verlichting 3 2 E72291 2. Verwijder de lamphouder. 3. Verwijder de gloeilamp. E72265 Instapverlichting 2. Verwijder de lamp. 3. Verwijder de gloeilamp. N.B.: Draai het spiegelglas zover mogelijk naar binnen. Mistlamp en stadslicht (S-MAX) E72266 1 1. E72264 1. Steek een schroevendraaier in de spleet tussen het spiegelhuis en het spiegelglas maak de metalen klem los. 63 Verwijder de rand.
Verlichting 8. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. Mistlamp en stadslicht (Galaxy) 4 2 E72268 2. Maak met een schroevendraaier de klem los van de bovenrand van de lamp. 3. Verwijder de lamp. 3 8 1 7 E72267 1. Verwijder de schroeven. 2. Verwijder de lamp. 3. Trek de stekker van de mistlamp los. 6 5 N.B.: De gloeilamp van de mistlamp kan niet uit de lamphouder worden verwijderd. 4. Draai de lamphouder van de mistlamp linksom en verwijder hem. 4 E74542 4. Trek de multistekker los. 5 N.B.
Verlichting 6. Verwijder de gloeilamp van het stadslicht. Achterlichtunit (S-MAX) Richtingaanwijzer en rem-/achterlicht E74079 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E74078 1. Verwijder de bekledingspanelen. E74080 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. E72270 2. Verwijder de vleugelmoeren.
Verlichting Achteruitrijlamp, mistachterlicht en achterlicht. E74077 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. E72271 1. Verwijder het bekledingspaneel. Achterlicht (Galaxy) Richtingaanwijzer, remlicht en achterlicht E74076 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E75380 1. 66 Verwijder het bekledingspaneel.
Verlichting E72791 E72793 2. Verwijder de vleugelmoeren. 5. Verwijder de schroef. 6. Verwijder de lamphouder. 7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Achteruitrijlamp, mistachterlicht en achterlicht. E72792 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E72794 1. 67 Verwijder het bekledingspaneel.
Verlichting 8. Druk voorzichtig de gloeilamp in de lamphouder en draai de gloeilamp linksom. Verwijder de gloeilamp. Derde remlicht (S-MAX) E72795 2. Verwijder de vleugelmoeren. 3. Verwijder de lamp. 4. Trek de multistekker los. E75459 1. Verwijder het bekledingspaneel. E72797 5. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. E75460 2. Maak de veerklemmen los. E72790 E72798 3. Verwijder de lamp. 4. Verwijder de gloeilamp. 6. Verwijder de schroeven. 7. Verwijder de lamphouder.
Verlichting Derde remlicht (Galaxy) Kentekenplaatverlichting 2 1 3 E72789 E75457 1. 1. Maak voorzichtig de klemveer los. 2. Verwijder de lamp. 3. Draai de lamp linksom en verwijder deze. Verwijder het bekledingspaneel. Interieurverlichting Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 E75458 2. Maak de veerklemmen los. 2 E72788 E72790 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 3. Verwijder de lamp. 4. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Uitvoeringen met interieursensoren Uitvoeringen met interieursensoren 3 1 2 2 2 E72787 E72786 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp. 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. Leeslampen Uitvoeringen zonder interieursensoren 3 3 2 3 E73939 3. Verwijder de gloeilamp. E72796 1. Werk voorzichtig de lamp los. 2. Verwijder het lampglas. 3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Verlichting make up spiegel Verlichting bagagecompartiment E72785 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp. E72784 1. Werk de lamp voorzichtig los. 2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting Gloeilamp Specificatie Vermogen (watt) Achterlicht (Galaxy) W5W 5 Mistachterlicht P21W 21 Achteruitrijlamp P21W 21 Derde remlicht W16W 16 Kentekenplaatverlichting C5W 5 Interieurverlichting Buislamp 10 Leeslamp BA 9s 5 Verlichting make-up spiegel W5W 5 Verlichting bagagecompartiment W5W 5 72
Ruiten en spiegels Schakelaar op het bestuurdersportier ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN WAARSCHUWING Schakel de elektrisch bedienbare ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van obstructies. N.B.: Wanneer de ruiten gedurende korte tijd vaak worden bediend kan het systeem een bepaalde tijd buiten werking treden om schade door oververhitting te voorkomen. E70848 Met behulp van de schakelaars op het bestuurdersportier kunt u alle ruiten bedienen. N.B.
Ruiten en spiegels Veiligheidsschakelaar voor de achterste ruiten Om deze veiligheidsvoorziening uit te schakelen wanneer er meer weerstand is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als volgt te werk: N.B.: U kunt altijd de achterste ruiten vanaf het bestuurdersportier bedienen. 1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de weerstand en laat deze terugschuiven. 2. Sluit de ruit voor een derde keer tot deze weerstand ondervindt. De antiklemfunctie wordt uitgeschakeld en u kunt de ruit niet meer automatisch sluiten.
Ruiten en spiegels Veiligheidsmodus Inklapbare spiegels WAARSCHUWING De antiklemfunctie werkt tijdens deze procedure niet. Wanneer het systeem een storing vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in werking. De ruiten bewegen per keer slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw. Sluit de ruiten door de schakelaar opnieuw in te drukken wanneer deze stopt. Laat deze storing onmiddellijk controleren.
Ruiten en spiegels Richtingen waarin de spiegel kan worden gekanteld E70847 E72623 De elektrisch bedienbare buitenspiegels zijn voorzien van een verwarmingselement dat het spiegelglas ontdooit en ontwasemt. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 116). Druk op de toets om de spiegel in of uit te klappen. Wanneer nogmaals op de schakelaar wordt gedrukt terwijl de spiegels in beweging zijn, stoppen deze en keren in de oorspronkelijke stand terug. Elektrisch inklapbare spiegels N.B.
Ruiten en spiegels De buitenspiegel keert in de oorspronkelijke stand terug: • Wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h (6 mph). • Ongeveer 10 seconden nadat de achteruit niet langer is ingeschakeld. • Als de schakelaar in stand B wordt teruggezet. Kantel de spiegel om verblinding 's nachts te verminderen. AUTOMATISCH DIMMENDE SPIEGEL Wanneer u deze voorziening voor het eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een in de fabriek ingestelde stand.
Ruiten en spiegels 2 2 E95383 E95385 Sluiten N.B.: Zorg ervoor dat de hendel goed wordt vergrendeld. Elektrisch bedienbare achterste zijruiten Zet het contact aan om de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te openen of te sluiten.
Instrumenten METERS Type 1 en 2 A B C E72984 A Toerenteller B Koelvloeistoftemperatuurmeter C Brandstofmeter D Snelheidsmeter 79 D
Instrumenten Type 3 A B E D C E87713 A Toerenteller B Snelheidsmeter C Koelvloeistoftemperatuurmeter D Brandstofmeter E Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 85). Wanneer de naald in de richting van 120 °C beweegt, is de motor oververhit. Zet de motor af, zet het contact af en stel de oorzaakzodra de motor is afgekoeld vast. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan.
Instrumenten WAARSCHUWINGS- EN INDICATIELAMPEN Controlelamp remsysteem Nadat het contact is aangezet branden de volgende waarschuwings- en controlelampen kort ter bevestiging dat het systeem operationeel is. • ABS • Airbag • Remsysteem • Motor • Elektrische parkeerrem (EPB) • Vorst • Contact • Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec) • Stabiliteitsregeling (ESP) Minder geleidelijk snelheid. Druk het rempedaal bijzonder voorzichtig in. Druk het rempedaal vooral niet abrupt in.
Instrumenten Richtingaanwijzers Controlelamp mistlampen, vóór Knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzers. Een plotselinge toename van de knipperfrequentie duidt op een defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Brandt wanneer u de voorste mistlampen aanzet. Controlelamp 'Vorst' Brandt oranje bij een buitenluchttemperatuur van 4 ºC tot 0 ºC. Hij wordt rood wanneer de temperatuur lager is dan 0 ºC.
Instrumenten Indicator maximum motortoerental Controlelamp stabiliteitsregeling (ESP) Brandt rood wanneer het maximale motortoerental is bereikt. Wanneer het systeem tijdens het rijden wordt geactiveerd, knippert de lamp. Als na het aanzetten van het contact de lamp niet brandt of continu tijdens het rijden brandt, duidt dit op een storing. Bij storingen schakelt het systeem uit. Laat het systeem zo snel mogelijk door een goed opgeleide monteur controleren.
Instrumenten 1. 2. 3. 4. 5. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Selecteer Setup met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. Selecteer Chimes en druk op de rechter pijltoets. Selecteer de gong en druk op de OK toets om de gong in en uit te schakelen. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om terug te keren naar de weergave van het hoofdmenu.
Infodisplays Druk op de op en neer pijltjestoetsen: ALGEMENE INFORMATIE • WAARSCHUWING • Bedien de toetsen van het informatiedisplay niet tijdens het rijden. om door de displays van de boordcomputer te scrollen om door de opties van een menu te scrollen en deze te selecteren. Druk op de rechter pijltjestoets: • N.B.: Het informatiedisplay blijft nadat u het contact hebt afgezet gedurende enkele minuten aan.
Infodisplays Functie Type 1 Type 2 Type 3 Standkachel instellen - X X Bediening navigatiesysteem - - X Bediening CD-speler - - X Bediening CD-wisselaar - - X Bediening radio - - X Bediening telefoon - - X Bediening auxiliary aansluiting - - X Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 94). Type 1 E80604 Menustructuur Reset afst. Informatie Klok Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.
Infodisplays Type 2 Druk op de op en neer pijltjestoetsen op het stuurwiel om door de displays van de boordcomputer te scrollen. Zie Tripcomputer (bladzijde 94). 09:00 Gem.
Infodisplays Menustructuur Reset afst. Gereden afstand Gem.Verbruik Gem.Snelheid Alle Informatie Berichten Band.spann. Klok Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Scherm Instellingen Configureren Talen Meeteenheid A B E87752 88 Help-scherm Radioinfo Telefooninfo NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays A B Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw. Alert Gevoeligheid Vroeg Normaal Laat Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll. alarm Gereduceerd Vragen Hulpverwarm.
Infodisplays Type 3 CD-speler CD-wisselaar Radio Telefoon E88048 Boordcomputer Scroll met de toetsen door de menudisplays. Instellingen Lijst met componenten De geselecteerde icoon geeft het menu weer dat in gebruik is.
Infodisplays Menustructuur Navigatie Naar huis Favor.Gebruik. Favor. A-Z Laatste best. Beg.beëind. Bestemmingen Bestemmingen Bestemmingen CD Map / Tracks CD-wisselaar CD 1 CD 2 CD 3 CD 4 CD 5 CD 6 Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Map / Tracks Radio Lijst zenders FM 1 / FM FM 2 FM 3 FM - AST MW / AM LW / AM-AST Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Zenders Telefoon Telefoonboek Kiesherhaling Bin.gek.opr. Gev. Nrs.
Infodisplays A Tripcomputer Afst. tot leeg Gem.Verbruik Gem. snelheid Act.elem.terugstell. Dagteller terugstellen Berichten Band.spann. Informatie Instellingen Klok instellen 24-uursmodus 12-uursmodus Klok Scherm Instellingen Kleurthema's Configureren Help-scherm NAV-info Altijd uit Bij aanw.
Infodisplays C Geluiden WeinigBrndst Alg. Info. Alg. waarsch. Uitstaplicht ACC waarsch. FA-waarsch. Forw Alert Gevoeligheid Waarsch.toon Hellingstart Band.spann. Alarm Hulpverwarm. E87756 93 Uit Automatisch Handmatig Controleer Onbeladen Beladen Voll.
Infodisplays A B Parkeerverw. Tijd 1 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Tijd 2 Instellen Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag Eenmalig Nu actief E88067 Aux-ingang Gemiddeld brandstofverbruik TRIPCOMPUTER Kilometerteller Geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het moment dat de functie op nul werd teruggesteld. De kilometerteller geeft het totale aantal gereden kilometers weer.
Infodisplays Type 1 en 2 N.B.: De positie van het display van de boordcomputer kan variëren afhankelijk van de getoonde informatie. 10:20 Boordcomputer terugstellen met behulp van het hoofdmenu Een bepaald display terugstellen: Average Fuel l 6.3 100km A 123456 km B 234.2 km C 1. 2. Selecteer Reset Trip met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 4. Druk op de rechter pijltjestoets om de functie te selecteren. 5.
Infodisplays 1. Selecteer Trip Computer met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 2. Selecteer de functie die moet worden teruggesteld. 3. Houd de OK toets ingedrukt. 6. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Type 3 1. PERSOONLIJKE INSTELLINGEN 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3.
Infodisplays Type 1 en 2 1. Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans, Turks, Russisch, Nederlands, Pools, Zweeds en Portugees. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. Type 1 en 2 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Configure en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer Nav Info en druk op de rechter pijltjestoets. 6.
Infodisplays Metrische of Engelse eenheden kiezen: INFOBERICHTEN Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltjestoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan. 2. Selecteer Setup met de op en neer pijltjestoetsen en druk op de rechter pijltjestoets. 3. Selecteer Display en druk op de rechter pijltjestoets. 4. Selecteer Measure Unit en druk op de rechter pijltjestoets. 5. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 6.
Infodisplays Type 3 Breng de auto tot stilstand zodra dit veilig kan. 1. Actuele berichten bekijken 2. Selecteer Settings met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 3. Selecteer Information met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 4. Selecteer Messages en druk op de rechter pijltoets. 5. Bekijk de actuele berichten met behulp van de op en neer pijltoetsen. Type 1 en 2 1. Druk op de rechter pijltoets op het stuurwiel om het hoofdmenu binnen te gaan.
Infodisplays Alarmsignaal Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Alarm triggered oranje De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de auto op sporen van braak. Alarm system service reqd. - De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Accu en laadsysteem Bericht Overvoltage: Stop safely! Low battery Waarschuwingslamp bericht rood Betekenis De laadspanning is hoger dan normaal.
Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis ACC unavailable - De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgeschakeld. Schakel het ESP weer in en probeer de ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders het contact af en weer aan te zetten om dit bericht te wissen. ACC malfunction oranje De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Clean radar sensor oranje Iets kan de sensor van de radar afdekken.
Infodisplays Immobilisatiesysteem Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Immobiliser active oranje Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie Motorstartblokkering (bladzijde 43). Hill launch assist (HLA) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Hill Launch not available oranje De HLA werkt niet correct. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Hill Launch Assist active - De HLA is ingeschakeld. Hill Launch Assist off - De HLA is uitgeschakeld.
Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Stop lamps: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de remlichten is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten. Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 61). Trailer stopl.: Bulb fault - Een of beide gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de remlichten van uw aanhanger. Trailer turnl.
Infodisplays Bescherming van de inzittenden Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Crash mode - Laat het systeem zo snel mogelijk controleren. Elektrische parkeerrem (EPB) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Park brake malfunction rood De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Release park brake rood De EPB uitschakelen. Zie Elektronische parkeerrem (EPB) (bladzijde 153). Re-Apply park brake rood Schakel de EPB weer in.
Infodisplays Stabiliteitsregeling (ESP) Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis ESP off - De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld. ESP malfunction - De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Storing in transmissie rood De transmissie heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk controleren. Transmission overtemperatur oranje De transmissie is oververhit.
Infodisplays Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Tyre monitor malfunction oranje U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik gemonteerd. Monteer zo spoedig mogelijk een wiel met normale afmetingen, de voorgeschreven bandenspanning en een sensor. Wanneer een storing optreedt, kan het systeem mogelijk de lage bandenspanning niet detecteren of doorgeven. Maximaal drie sensoren werken niet correct, een niet-goedgekeurd accessoire stoort het systeem of er is een algemene storing gedetecteerd.
Infodisplays Spraakbesturing Bericht Waarschuwingslamp bericht Betekenis Voice control Please speak - Voice control is ingeschakeld. Voice control Not recognised - Controleer de voice control. Voice control Not allowed - Voice control is in deze modus niet toegestaan.
Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling in het interieur WERKING Buitenlucht Sluit alle ruiten. Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij van belemmeringen (sneeuw, bladeren, enz.) zodat het klimaatregelsysteem effectief kan werken. Het interieur verwarmen Laat de lucht naar de beenruimten stromen. Laat, bij koud of vochtig weer, een geringe hoeveelheid lucht naar de voorruit en de portierruiten stromen.
Klimaatregeling Luchtroosters derde zitrij Luchtroosters tweede zitrij C E73132 HANDMATIGE KLIMAATREGELING A B Luchtverdeelknop A B C B E C D E71379 E73131 A F Luchtstroom uit onderste luchtrooster Luchtstroom uit bovenste luchtrooster Bovenste luchtrooster Gebruik de bovenste luchtroosters om de zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
Klimaatregeling Ventilatie De luchtverdeelknop kan in elke gewenste stand tussen de symbolen worden gezet. Aanjager A E71378 Stel de regelknoppen van de luchtstroom, de aanjager en luchtroosters naar wens in. Airconditioning E75470 Airconditioning in- en uitschakelen A Uit N.B.: Wanneer u de aanjager uitschakelt kan de voorruit beslaan. Luchtrecirculatie Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt ook de airconditioning uitgeschakeld.
Klimaatregeling Interieur snel afkoelen Wanneer u de luchtverdeelknop in een andere stand dan stand A zet, blijft de A/C ingeschakeld. U kunt de airconditioning en luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl de luchtverdeelknop in de stand A staat. Schakel zo nodig de ruitverwarming in. Zie Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 116). N.B.: Zet, om de achterste zijruiten te ontdooien of te ontwasemen de luchtroosters bij de tweede zitrij in de ontdooi- en ontwasemstand.
Klimaatregeling AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Twee zones E80737 Drie zones E70302 112
Klimaatregeling Uw wagen heeft een systeem met twee of drie zones. Wanneer het systeem in de mono modus staat, worden alle temperatuurzones gekoppeld aan de zone aan bestuurderszijde. Wanneer u de mono modus uitschakelt, kunt u met het twee zone systeem verschillende temperaturen instellen voor de bestuurder en passagier. Bij wagens met een systeem met drie zones, kunt u een derde temperatuur voor de achterpassagiers instellen. U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en 28 ºC met stappen van 0,5 ºC instellen.
Klimaatregeling Voorruit ontdooien en ontwasemen Druk op de MONO toets. MONO verschijnt op het display en de temperatuur aan passagierszijde wordt aangepast aan de temperatuur aan bestuurderszijde. Aanjager Wanneer u voorruit ontdooien en ontwasemen kiest schakelen A, B en C automatisch uit en wordt de airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht stroomt nu het interieur in. U kunt de recirculatiestand niet selecteren.
Klimaatregeling N.B.: In de auto modus wordt bij hoge binnen- en buitentemperaturen voor een maximale koeling van het interieur automatisch de recirculatiestand ingeschakeld. Wanneer de ingestelde temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert het systeem automatisch toevoer van buitenlucht. Druk op de toets A om het systeem in en uit te schakelen. Airconditioning achterin (automatische klimaatregeling met drie zones) N.B.: Dit is alleen een koelingssysteem.
Klimaatregeling Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de instellingen voorin. Wanneer enkele seconden geen toets wordt ingedrukt, keert het systeem automatisch terug naar de instellingen voorin. De aanjagerinstelling wordt op het display getoond. Wanneer het systeem in de airconditioning modus achter zit, drukt u op de AUTO toets om terug te gaan naar de auto modus. In de auto modus wordt het aanjagertoerental automatisch geregeld. AUTO verschijnt op het display. Temperatuur achterin N.B.
Klimaatregeling Voorruitverwarming • • E72506 • Achterruitverwarming Het interieur wordt voorverwarmd. De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en condensatie wordt voorkomen. De koude start wordt vermeden waardoor de motor eerder op bedrijfstemperatuur is. N.B.: De standverwarming werkt alleen wanneer er zich minimaal 7,5 liter brandstof in de tank bevindt en de buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De standverwarming werkt niet wanneer de accu slecht geladen is.
Klimaatregeling N.B.: U moet de tijden minimaal 70 minuten ten opzichte van de tijd die u wilt instellen vooruit programmeren. • N.B.: U moet de tijd en de datum correct invoeren. Zie Klok (bladzijde 131). Verwarmingstijden programmeren: • • Met de functies Program 1 en Program 2 kunt u twee verwarmingscycli per dag programmeren. Deze tijden blijven in het geheugen opgeslagen en de verwarming schakelt elke dag van de week op deze tijden in.
Klimaatregeling De functie One-Time programmeren 5. Selecteer, om de tijd in te stellen waarop de wagen moet zijn verwarmd, de tijd aan de bovenzijde van het display en druk op de rechter pijltjestoets. 6. Druk op de OK toets en de uren knipperen. Voer met behulp van de op en neer pijltjestoetsen de individuele instellingen in en ga met de linker en rechter pijltjestoetsen naar de volgende of de vorige instelling. 7.
Klimaatregeling Extra verwarming diesel (afhankelijk van het land) De standverwarming helpt bij het verwarmen van de motor en het interieur bij wagens met een benzine- of dieselmotor. Het systeem wordt afhankelijk van de buitenluchttemperatuur, de koelvloeistoftemperatuur en de belasting van de dynamo automatisch inof uitgeschakeld, tenzij u het hebt uitgeschakeld. Wanneer de verwarming op brandstof in werking is, verschijnt Aux. Heater on op het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
Stoelen • DE JUISTE ZITPOSITIE INNEMEN • • • voldoende afstand houdt tussen uzelf en het stuurwiel. minimaal 250 mm (10 inch) tussen uw borstbeen en de kap van de airbag aanhoudt. het stuurwiel met licht gebogen armen vasthoudt. uw benen licht buigt zodat u de pedalen volledig kunt indrukken. de schoudergordel over het midden van uw schouder en de heupgordel strak over uw heupen legt. Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel is en dat u de volledige controle over de auto hebt.
Stoelen Hellingshoek van de rugleuning verstellen WAARSCHUWING Beweeg te stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel hebt losgelaten om te controleren of de stoel goed is vergrendeld.
Stoelen In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel 2 2 1 3 1 4 3 4 8 5 7 6 5 8 7 E70734 123 6
Stoelen HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Hoofdsteun instellen Stoelen, tweede zitrij Stoelen naar voren en achteren schuiven WAARSCHUWINGEN Trek de achterste hoofdsteun omhoog wanneer iemand achterin plaatsneemt. WAARSCHUWING Schuif de stoel naar voren en naar achteren nadat u de hendel omhoog hebt getrokken om er zeker van te zijn dat de stoel weer goed is vergrendeld.
Stoelen Rugleuning instellen E72704 E72645 1. Trek, om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen, de hendel aan de buitenzijde of aan de lus bij de stoel in het midden en beweeg de rugleuning in de gewenste stand. 2. Trek, om de rugleuning omhoog te bewegen, de hendel omhoog en druk de zitting met uw lichaamsgewicht naar voren. Stand voor makkelijk instappen (alleen wagens met een derde zitrij) N.B.
Stoelen 3. Klap de rugleuning ophoog tot deze wordt vergrendeld. 4. Trek de hendel onder de voorzijde van de stoel omhoog om de stoel verder naar achteren te schuiven. 1. 2. 3. Rugleuningen neerklappen WAARSCHUWING 4. Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. 5. 6. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie Hoofdsteunen (bladzijde 124). Schuif de stoelen zover mogelijk naar achteren.
Stoelen Stoelen plat neerklappen WAARSCHUWING Wanneer u de rugleuningen neerklapt, let er dan op dat uw vingers niet tussen de rugleuning en het stoelframe komen. N.B.: Bij de Galaxy kunt u de veiligheidsgordels van de derde zitrij losmaken van de vloerogen. Zie Veiligheidsgordels vastmaken (bladzijde 30). E72647 Rugleuning instellen (Galaxy) 1 1 E72707 E75381 1. Trek, om de rugleuning in te stellen, de lus naar boven en leun naar achteren tegen de rugleuning tot deze zich in de gewenste stand bevindt.
Stoelen A 3 2 1 B 2 E72648 1. 2. 3. 4. 5. Trek de lus aan de achterzijde van de zitting uit en klap de zitting naar voren tot deze plat op de vloer (1) ligt. Pak de greep (A) en trek de lus (B) bij de onderzijde van de rugleuning naar boven en achteren (2). Klap de rugleuning met behulp van de greep (3) plat tegen de vloer. Pak, om de stoel weer in de normale stand te brengen, de greep vast en trek de rugleuning omhoog en vervolgens naar achteren. Klap de zitting terug. 3 E72649 1.
Stoelen N.B.: Wanneer alleen de stoelen van de derde zitrij plat worden neergeklapt, klap dan de vloerbedekking naar voren zodat de onderzijde van de stoelen op de tweede zitrij worden bedekt. De kleinere delen aan de voorzijde moeten verticaal tegen de rugleuningen van de stoelen van de tweede zitrij staan. VERWARMDE STOELEN E71224 LET OP N.B.: Bij het afzetten van het contact worden de instellingen in het geheugen opgeslagen.
Stoelen E70602 N.B.: Wanneer het contact wordt afgezet, worden de instellingen in het geheugen opgeslagen. N.B.: Wanneer de stoel wordt geventileerd, is het mogelijk dat de verwarming automatisch wordt ingeschakeld. Dit om te voorkomen dat de luchtstroom oncomfortabel koud wordt. N.B.: Voor het ventileren van de stoelen wordt gebruik gemaakt van de lucht in het passagierscompartiment. Het koelende effect is daarom afhankelijk van de temperatuur in het interieur.
Gemaksfuncties Dak (S-Max) ZONNESCHERMEN Zijruiten A A E74807 Druk op de knop om het zonnescherm los te maken. DIMMERINSTRUMENTENPANEELVERLICHTING E74809 Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het aan de haken (A). Dak (Galaxy) E70723 KLOK E74808 N.B.: Sommige navigatiesystemen stellen met behulp van GPS signalen automatisch tijd en de datum van de klok in. N.B.: Zie Algemene informatie (bladzijde 85). 1. Selecteer in het hoofdmenu de klokfunctie. 2. Kies de gewenste optie.
Gemaksfuncties 3. Druk op OK. 4. Gebruik de pijlen (rechts/links, omhoog/omlaag) om de waarde te selecteren en te veranderen. 5. Druk op OK. ASBAK Asbak, voorin AANSTEKER LET OP Wanneer u het aansluitpunt gebruikt terwijl de motor niet draait, wordt hierdoor de accu ontladen. E72974 Trek, om de asbak te ledigen, deze compleet uit de houder. Houd het verwarmingselement van de aansteker niet ingedrukt. Asbak, achterin N.B.: De aansteker werkt alleen bij aangezet contact.
Gemaksfuncties Tafeltjes op de rugleuningen N.B.: U kunt het elektrische aansluitpunt gebruiken voor 12 volt accessoires met een maximum vermogen van 15 ampère. Gebruik uitsluitend Ford stekkers of stekkers die voldoen aan de SAE normen. WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. S-Max E74130 Galaxy E72630 DASHBOARDKASTJE Gekoeld handschoenenkastje N.B.
Gemaksfuncties E72980 E70885 OPBERGRUIMTES WAARSCHUWING Rijd niet met openstaande kleppen van de opbergvakken. Doe voordat u wegrijdt de klep dicht. LET OP Bewaar geen voor warmte gevoelige voorwerpen en vloeistoffen in enig opbergvak.
Gemaksfuncties Opbergvak onder de stoel Opbergvak achterin 1 2 E72981 E72982 Opbergvakken tegen het dak Opbergvak onder de vloer WAARSCHUWING WAARSCHUWING Plaats geen zware voorwerpen in de opbergvakken tegen het dak. Wanneer u een kinderzitje op de tweede zitrij met een steun gebruikt, let er dan op dat de steun stevig op het paneel van de opbergruimte onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het schuimrubber vulstuk correct binnen het opbergvak aanbrengt en dat u de steun correct monteert.
Gemaksfuncties WEGENKAARTOPBERGVAKKEN GLASHOUDER E75193 GEHEUGENFUNCTIE E74686 WAARSCHUWINGEN Controleer voordat u het stoelgeheugen activeert, of de onmiddellijke omgeving van de stoel vrij is van belemmeringen en dat de inzittenden niet met bewegende delen in aanraking kunnen komen. RUGLEUNINGTAFELTJES WAARSCHUWING Gebruik de tafeltjes niet tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt of de tafeltjes in de onderste stand zijn vergrendeld. Gebruik de geheugenfunctie niet tijdens het rijden.
Gemaksfuncties Actieve instelling A 1. Zet het contact aan. 2. Stel de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. 3. Druk op de gewenste insteltoets B en houd deze ingedrukt tot ter bevestiging een gongsignaal klinkt. Een opgeslagen stoelstand oproepen B N.B.: Druk, om de stoel tijdens het innemen van de stand te stoppen, een willekeurige insteltoets, een geheugentoets of een spiegelschakelaar in. De stoel stopt ook met bewegen zodra de auto gaat rijden.
Gemaksfuncties KINDER OBSERVATIESPIEGEL USB-POORT E75192 E104423 CD-WISSELAAR Zie Verbinding (bladzijde 280). Deze bevindt zich onder de voorste passagiersstoel. AANSLUITING AUXILIARY INGANG (AUX IN) E71969 Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
De motor starten N.B.: Laat, om te voorkomen dat de accu leegraakt, de contactsleutel niet te lang in deze stand staan. ALGEMENE INFORMATIE Algemene opmerkingen over het starten II Het contact staat aan. Alle elektrische circuits zijn ingeschakeld. Waarschuwings- en controlelampen branden. Dit is de stand waarin de sleutel moet staan tijdens het rijden. U moet deze stand ook kiezen wanneer de auto wordt gesleept.
De motor starten Wanneer het starten problemen oplevert bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag in en probeer het opnieuw. EEN BENZINEMOTOR STARTEN N.B.: U kunt de startmotor per startpoging slechts maximaal 30 seconden inschakelen. Verzopen motor Auto's met handgeschakelde versnellingsbak Koude of warme motor 1. Druk het koppelingspedaal volledig in. 2. Druk het gaspedaal volledig in en houd het ingedrukt. 3. Start de motor.
De motor starten Als de motor niet wordt gestart, herhaal dan stap 1, 2 en 3 of sluit een motorblokverwarming gedurende twee uren aan alvorens de motor te starten. EEN BENZINEMOTOR STARTEN - FLEX FUEL (FF, ETHANOL) Voor algemene informatie bij het starten van een benzinemotor. Zie Een benzinemotor starten (bladzijde 140). Starten bij lage buitentemperaturen Indien de buitentemperatuur lager is dan -10°C en de tank E85 bevat, moet een motorblokverwarming worden gebruikt om het starten te vergemakkelijken.
De motor starten 2. Start de motor. Als u alleen korte afstanden rijdt of als tijdens de ritten vaak wordt gestopt en opgetrokken, dan moet u het regeneratieproces starten als het informatiebericht DIESEL FILTER OVERLOADED (roetfilter overbelast) wordt weergegeven. Zie Infoberichten (bladzijde 98). Indien u denkt dat het veilig kan: Uitvoeringen met automatische transmissie 1. Selecteer park of neutral. 2. Druk het rempedaal volledig in. 3. Start de motor.
De motor starten N.B.: De stekker van de motorverwarming bevindt zich in de radiateurgrille aan de voorzijde van uw auto. E97918 Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan, voordat u de motor start.
Brandstof en tanken VEILIGHEIDSMAATREGELEN WAARSCHUWINGEN Vervang het brandstofsysteem of componenten ervan niet door onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor gebruik van bio-ethanol. WAARSCHUWINGEN Stop met tanken nadat het vulpistool voor de tweede keer is afgeslagen. Alle brandstof die u dan nog toevoegt vult de expansieruimte in de brandstoftank, hetgeen er toe kan leiden dat de brandstof overstroomt. Het morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn voor andere weggebruikers.
Brandstof en tanken BRANDSTOFKWALITEIT DIESEL LET OP Zet het contact tijdens het rijden niet af. N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof van hoge kwaliteit zonder additieven of andere toevoegingen. Parkeren WAARSCHUWING WAARSCHUWING Parkeer uw auto niet boven droge bladeren of gras. Na het afzetten van de motor straalt het uitlaatsysteem nog gedurende enige tijd veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het gevaar van brand. Meng de dieselolie niet met olie, benzine of andere vloeistoffen.
Brandstof en tanken Laat de motor na het tanken 5 minuten met een rijsnelheid van boven de 48 km/h werken om het risico van een langere herstarttijd van de motor te verkleinen. 3 BRANDSTOFVERBRUIK De CO2 waarden en de brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van laboratoriumtests volgens EEC richtlijn 80/1268/EEC en aanvullingen daarop. Deze richtlijnen worden door alle automobielfabrikanten aangehouden. 2 E73225 Draai de dop, om hem te sluiten, rechtsom tot hij klikt.
Brandstof en tanken S-MAX Brandstofverbruikscijfers Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 2.0L Duratec 11,0 (25,7) 6,4 (44,1) 8,1 (34,9) 194 2.3L Duratec-HE (161 pk), 6-traps automatische transmissie 13,7 (20,6) 7,4 (38,2) 9,7 (29,1) 232 2.5L Duratec, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 13,3 (21,2) 7,1 (39,8) 9,4 (30,1) 224 1.8L Duratorq-TDCi 7,9 (35,8) 5,2 (54,3) 6,2 (45,6) 164 2.
Brandstof en tanken Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd CO2emissie l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) l/100 km (mpg) g/km 1.8L Duratorq-TDCi (125 pk), Durashift handgeschakelde 6-versnellingsbak 8,0 (35,3) 5,3 (53,3) 6,3 (44,8) 166 1.8L Duratorq-TDCi 8,0 (35,3) 5,2 (54,3) 6,2 (45,6) 165 2.0L Duratorq-TDCi, Durashift handgeschakelde 6versnellingsbak 7,7 (36,7) 5,0 (56,5) 6,0 (47,1) 159 2.0L Duratorq-TDCi (140 pk), automatische 6-transmissie 10 (28,3) 5,9 (47,9) 7,4 (38,2) 196 2.
Versnellingsbak/transmissie HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Alle modelvarianten Keuzehendelstanden LET OP Schakel de achteruit niet in wanneer de wagen in beweging is. Dit kan inwendige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. S Oefen een onnodige zijdelingse kracht uit op de schakelhendel wanneer u van de 5e naar de 4e versnelling schakelt. Hierdoor kan per ongeluk de 2e versnelling worden ingeschakeld, waardoor de versnellingsbak kan worden beschadigd.
Versnellingsbak/transmissie Parkeerstand Sportmodus en handmatig schakelen WAARSCHUWINGEN Schakel de parkeerstand alleen bij stilstaande auto in. 1 Trek voordat u de wagen verlaat de handrem aan en schakel de parkeerstand in. Controleer of de keuzehendel is vergrendeld. S N.B.: Een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt wanneer u het bestuurdersportier opent en de parkeerstand niet hebt ingeschakeld.
Versnellingsbak/transmissie Tips voor het rijden met een automatische transmissie 3 Wegrijden 1. Zet de handrem los. 2. Laat het rempedaal opkomen en druk het gaspedaal in. 4 Stoppen 2 1 1. Laat het gaspedaal opkomen en druk het rempedaal in. 2. Schakel de parkeerrem in. Kickdown Druk het gaspedaal volledig in terwijl het keuzehendel in de rijstand staat om voor optimale prestaties de eerstvolgende lagere versnelling in te schakelen. Laat het gaspedaal opkomen wanneer kickdown niet langer is gewenst.
Remmen WERKING PARKEERREM Schijfremmen Handrem aantrekken Natte remschijven hebben een lagere wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten van een wasstraat het rempedaal even voorzichtig in om de waterfilm op de remschijven te laten verdampen. ABS WAARSCHUWING ABS is niet bedoeld om de bestuurder te ontheffen van zijn plicht om tijdens het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
Remmen Op een helling parkeren N.B.: Wanneer de EPB wordt geactiveerd en uitgeschakeld kunt u diverse geluiden waarnemen. Dit is normaal en geen reden tot ongerustheid. Wanneer u op een helling moet parkeren met de voorzijde van de wagen hellingopwaarts, schakel dan de eerste versnelling in en draai dan de voorwielen van de trottoirband af. Wanneer u op een helling moet parkeren met de voorzijde van de wagen hellingafwaarts, schakel dan de achteruit in en draai dan de voorwielen naar de trottoirband toe.
Remmen Automatische inschakeling van de EPB WAARSCHUWING De EPB wordt niet automatisch ingeschakeld bij auto's met een sleutelloos start- of toegangssysteem. U moet de EPB activeren met de EPB-schakelaar. Wanneer u het contact af zet, blijft de instrumentengroep enkele minuten ingeschakeld. E70529 Houd de schakelaar ingedrukt terwijl u het contact afzet of wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt. De EPB schakelt automatisch in wanneer u tijdens deze periode de sleutel uit het contactslot neemt.
Remmen N.B.: De EPB maakt het wegrijden op een helling eenvoudiger en voorkomt dat de auto in een ongewenste richting wegrolt. De remmen worden automatisch gelost zodra de koppeling in aangrijping is en de motor voldoende vermogen heeft opgebouwd om weg te rijden. Zo wordt voorkomen dat de auto op een helling kan terugrollen.
Remmen 1. Trek de schakelaar omhoog en houd hem in deze stand. 2. Trek zoals gebruikelijk op en druk de schakelaar in wanneer u merkt dat de motor voldoende vermogen heeft om weg te rijden. Onderbreking van de stroomtoevoer WAARSCHUWING Het is mogelijk dat u de EPB niet kunt in- of uitschakelen wanneer de stroomtoevoer is onderbroken, bijvoorbeeld bij een lege accu, een defecte dynamo of een storing in de elektronica. Wanneer de accu leeg is, gebruik dan startkabels en een hulpaccu.
Stabiliteitsregeling Het systeem zorgt ook voor een betere tractieregeling door het motorkoppel te verlagen wanneer de wielen bij het accelereren beginnen door te spinnen. Het verbetert de mogelijkheden om op gladde of losse oppervlakken te kunnen optrekken en het verbetert het comfort door wielspin in haarspeldbochten te beperken. WERKING Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) WAARSCHUWING ESP houdt niet in dat u niet langer voorzichtig en aandachtig hoeft te rijden.
Stabiliteitsregeling Druk de schakelaar opnieuw in om het systeem in te schakelen. Telkens wanneer u het contact aan zet wordt het systeem automatisch ingeschakeld.
Hill launch assist (HLA) WERKING De Hill Launch Assist (HLA) maakt het eenvoudiger op te trekken wanneer de wagen op een helling staat zonder dat het noodzakelijk is gebruik te maken van de parkeerrem. Wanneer de HLA actief is, blijft de wagen nadat u het rempedaal hebt losgelaten twee tot drie seconden op de helling stilstaan. Gedurende deze tijd heeft u de tijd om uw voet van het rempedaal te halen, het gaspedaal in te drukken en op te trekken.
Hill launch assist (HLA) • 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. Wanneer Off is geselecteerd, is de HLA uitgeschakeld en kan deze niet automatisch of handmatig worden geactiveerd. 5. Druk op de linker pijltjestoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltjestoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. • HLA in de automatische modus activeren: 1. Druk het rempedaal in om de wagen volledig tot stilstand te brengen.
Hill launch assist (HLA) WAARSCHUWING Wanneer de HLA actief is en het systeem een storing waarneemt, wordt de HLA gedeactiveerd en verschijnt het bericht Please use park brake! gevolgd door Hill Launch A .not available op het display. U kunt veilig met de wagen rijden en de storing kan bij de volgende onderhoudsbeurt worden verholpen. Het bericht Hill Launch A.
Actieve schokdemperregeling De instelling kan tijdens het rijden worden veranderd. WERKING Het actieve schokdempsysteem zorgt voor een betere wendbaarheid, verhoogd comfort en een hogere stabiliteit door continu de karakteristiek van de schokdempers aan te passen aan het wegdek en de rijomstandigheden. Dit systeem in combinatie met ABS heeft het voordeel dat de remweg op slechte wegen korter wordt. Storing in het systeem Het actieve schokdempersysteem schakelt bij storingen automatisch uit.
Parkeerhulp WERKING GEBRUIK MAKEN VAN DE PARKEERHULP WAARSCHUWING N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijs en sneeuw. Reinig de sensoren niet met scherpe voorwerpen. Ondanks de parkeerhulp bent u verplicht voorzichtig en aandachtig te rijden. Parkeerhulp in- en uitschakelen LET OP Bij zware regenval of andere omstandigheden waardoor verstorende reflecties ontstaan is het mogelijk dat de sensoren bepaalde voorwerpen niet 'zien'. N.B.
Parkeerhulp Manoeuvreren met de parkeerhulp U hoort een wisselend signaal wanneer de obstakels aan de voor- en achterzijde minder dan 30 centimeter van de voorof achterbumper zijn verwijderd. E72902 LET OP De parkeerhulp detecteert geen obstakels die van de wagen af bewegen. Zij worden alleen kort nadat zij opnieuw naar de wagen toe bewegen gedetecteerd.
Snelheidsregeling (cruise control) Snelheid instellen WERKING Met cruise control (automatische snelheidsregeling) kunt u met behulp van de schakelaars op het stuurwiel de rijsnelheid instellen. Cruise control werkt vanaf snelheden van 30 km/h. GEBRUIK MAKEN VAN SNELHEIDSREGELING (CRUISE CONTROL) E70615 WAARSCHUWING Druk op de SET+ of de SET- schakelaar om de snelheid in het geheugen op te slaan en met de actuele snelheid te blijven rijden. De cruise control-controlelamp brandt.
Snelheidsregeling (cruise control) Cruise control uitschakelen Cruise control uitschakelen E70614 E70613 Druk het rempedaal of de CAN schakelaar in. Het systeem regelt niet langer de rijsnelheid. De controlelamp van het cruise control gaat uit maar de laatst ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen. Druk op de OFF schakelaar. De eerder door u ingestelde snelheid blijft niet in het geheugen opgeslagen. De controlelamp van het cruise control gaat uit.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Het adaptive cruise control systeem is gebaseerd op het gebruik van een radarsensor, die een stralenbundel direct vóór de auto projecteert. Binnen het bereik van het systeem zien deze stralenbundel alle auto's vóór u. WERKING Adaptive cruise control is ontwikkeld om u te helpen de afstand tot de auto voor u gelijk te houden of een rijsnelheid in te stellen wanneer er zich geen langzamer rijdend verkeer voor u bevindt.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Onverwachte reacties WAARSCHUWING In dergelijke gevallen remt de ACC laat of onverwacht. De bestuurder moet alert blijven en zo nodig ingrijpen. Automatisch remmen met ACC Adaptive cruise control remt automatisch voor u, om de ingestelde afstand tussen uw auto en uw voorligger te handhaven. Het remvermogen is beperkt tot ongeveer 30% van de totale remcapaciteit zodat de wagen soepel en comfortabel blijft rijden.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Druk op de SET+ schakelaar of de SETschakelaar om de gewenste snelheid in te stellen. De snelheid wordt op het informatiedisplay weergegeven en opgeslagen als de ingestelde snelheid. De ACC controlelamp brandt. A E B D N.B.: De rijsnelheid kan in stappen van 5 km/h of 5 mph worden verhoogd of verlaagd. Kleinere stappen van 1 km/h of 1 mph kunnen worden ingesteld door de RES schakelaar in te drukken.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) De afstand tussen u en uw voorligger wordt door een variabele instelling gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf stappen, die met horizontale balken op het informatiedisplay worden weergegeven. Een balk komt overeen met de kleinste afstand en vijf balken met de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens de stand-by modus en gekleurd tijdens de ingeschakelde modus. Druk op schakelaar E om de afstand te laten afnemen of op schakelaar D om de afstand te laten toenemen.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) N.B.: Druk op schakelaar B om het systeem tijdelijk uit te schakelen. Automatisch uitschakelen FUNCTIE VOORGANGERWAARSCHUWING (FORWARD ALERT) Het systeem is afhankelijk van diverse andere veiligheidssystemen, zoals ABS en ESP. Wanneer een van deze systemen niet goed werkt of reageert op een noodsituatie wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Het systeem helpt u door u te waarschuwen voor een aanrijding en de zwaarte van een ongeval met een voorligger te reduceren.
Adaptieve snelheidsregeling (ACC) WAARSCHUWINGEN Rijd nooit op een zodanige manier dat het systeem wordt geactiveerd. Het systeem is uitsluitend bedoeld om in noodsituaties te assisteren. LET OP Waarschuwingen kunnen laat, niet of onnodig in werking worden gesteld wanneer de verkeerssituatie ertoe leidt dat de radarsensor niet accuraat de voorligger kan registreren. Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptive cruise control (ACC) en heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Transport ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWINGEN Gebruik bevestigingsriemen die voldoen aan een norm, bijv. DIN. Zorg ervoor dat alle losse voorwerpen goed zijn vastgezet. Plaats bagage en ander voorwerpen zo laag mogelijk en zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte of de laadruimte. Rijd niet met geopende achterklep of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen de auto worden binnengezogen. E98626 Overschrijd niet de maximum vooren achterasbelasting voor uw auto. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 246).
Transport BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN Galaxy A B A B C A B C E75393 174
Transport S-MAX C A A B C A B B E75394 B1 Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij. Trek de vloerbedekking omhoog om de verankeringspunten te kunnen bereiken. B2 Uitvoeringen met stoelen op de derde zitrij.
Transport SCHUIFBARE LAADVLOER WAARSCHUWING Schuif de laadvloer niet naar achteren wanneer de wagen met de voorzijde naar boven op een helling van 15 graden of meer staat. LET OP Het maximum toelaatbare gewicht op de schuifbare laadvloer bedraagt 200 kg. E74811 Het maximum toelaatbare gewicht op het uiteinde van de schuifbare laadvloer bij volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120 kg.
Transport 3. Druk de vloer naar voren tot deze aan de voorzijde (2) tegen de aanslag komt. 4. Maak de steun los van de klem op de onderzijde van de vloer. 5. Breng het uiteinde aan in de vierkante houder in de rail aan de linkerzijde (3). 6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus omhoog. 2 1 Laadvloer in de normale stand terugbrengen: 1. Houd de vloer met een hand vast en maak de steun aan de andere zijde los. 2. Breng de steun weer in de klem aan. 3. Laat de vloer zakken. 4.
Transport S-MAX A Uitvoeringen zonder stoelen op de derde zitrij B A B A B E75395 BAGAGENETTEN Bagagenet - type 1 E75891 WAARSCHUWING Wanneer het bagagenet is aangebracht, ga dan niet op de stoelen erachter zitten. LET OP Houd een afstand van minimaal een centimeter aan tussen het bagagenet en de stoelen ervoor.
Transport Net aanbrengen 1 2 C C E75892 E75893 C Ontgrendeltoets 4 3 E75894 179
Transport 1. 2. 3. 4. 5. 6. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 124). Wanneer het bagagenet is opgevouwen, druk dan op de ontgrendeltoets C op de scharnieren van de bovenste en onderste stang 1 en vouw het uit Druk de uiteinden van de bovenste stang naar elkaar toe en steek deze in de houders tegen het dak A of B. Zorg ervoor dat de rand voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Transport N.B.: In het onderste net van de S-MAX zit drie opbergvakken. Plaats het net zodanig dat de opbergvakken naar achteren zijn gekeerd. Druk beide uiteinden van de houder naar binnen om de hoes te verwijderen of aan te brengen. DAKREKKEN EN BAGAGEDRAGERS BAGAGEAFDEKKINGEN WAARSCHUWING Imperiaal Leg geen voorwerpen op het bagageafdekpaneel. WAARSCHUWINGEN Wanneer u een imperiaal gebruikt, kan het brandstofverbruik van uw auto hoger zijn en kan de rijkarakteristiek anders zijn.
Transport BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR LADING Ladingsteunen monteren E75002 E74997 Rugleuning WAARSCHUWINGEN Klap de leuning niet omhoog wanneer een ladingsteun is aangebracht. Overschrijd niet het maximum toelaatbare laadgewicht van 60 kg voor twee ladingsteunen en 30 kg voor één ladingsteun. Controleer of de ladingsteunen goed vastzitten en zet de bevestigingen als volgt vast: • • • voordat u vertrekt na 50 kilometer (30 mijl) te hebben gereden met intervallen van 1.000 kilometer (600 mijl).
Transport Vloer van bagageruimte (uitvoeringen met vijf stoelen) Uitschuifbare laadvloer E75003 E74999 183
Transport Verankeringspunten monteren E75001 De ladingsteun monteren WAARSCHUWINGEN Monteer de ladingsteun met het langste deel naar de achterzijde van de wagen gekeerd. Wanneer u hem omgekeerd monteert, houd het de box bij een eventuele aanrijding niet op zijn plaats. E75000 Monteer de ladingsteun niet op een rugleuning van de tweede zitrij. Hij kan op deze plaats niet correct worden gemonteerd. Overschrijd niet de maximum toelaatbare belasting van 20 kg.
Transport 3 3 2 1 E76378 1. Draai de box om. 2. Breng de ladingsteun aan. 3. Zet de ladingsteun met vier schroeven vast. E76380 5. Breng de ladingsteun op de neergeklapte rugleuning aan zodat de bouten door de twee gaten in het langste deel van de ladingsteun steken. 6. Zet de ladingsteun met de twee vleugelmoeren vast. 7. Het verwijderen geschiedt in omgekeerde volgorde. E76379 HONDENREK 4. Schuif de bouten in de bevestiging voor de ladingsteun.
Transport Hondenrek aanbrengen U kunt het hondenrek op de volgende plaatsen aanbrengen: A B D C A A B E75896 C Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de voorstoelen D Stang voor het aanbrengen van het hondenrek achter de stoelen op de tweede zitrij B E75891 A Achter de voorstoelen B Achter de stoelen op de tweede zitrij 1 E75897 186
Transport 1. 2. 2 3. 4. 5. 6. E75892 7. Klap de rugleuningen neer. Zie Achterbank (bladzijde 124). Bevestig de stang (C of D) aan de bevestigingspunten voor de bagage 1. Zie Bagageverankeringspunten (bladzijde 174). Zet de bouten niet vast. Druk de uiteinden van de stang op het rek naar elkaar toe en breng de stang in de houders tegen het dak (A of B) aan. Zorg ervoor dat de klep voor veiligheidsgordel van de middelste stoel zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Transport 4 5 6 E75899 1. Draai de draaiknop los en verwijder deze 4. 2. Klap de klap open 5. 3. Zet de klap met de draaiknop vast 6. 4. Steek de veiligheidsgordel door de opening.
Aanhangers trekken Steile hellingen TREKKEN VAN EEN AANHANGER WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de oplooprem van een aanhanger niet door het ABS wordt geregeld. WAARSCHUWINGEN Overschrijd het maximum toelaatbare totaalgewicht en het aanhangergewicht dat op het identificatieplaatje van de auto staat niet. Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 246). Schakel terug voordat u een steile afdaling bereikt. De ST is niet goedgekeurd voor het trekken van een aanhangwagen. AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL N.B.
Aanhangers trekken Trekhaakkogel aanbrengen Een 13 pins stekkerdoos en het bevestigingspunt voor de trekhaakkogel bevinden zich onder de achterbumper. Draai de stekkerdoos 90 graden tot hij in zijn eindstand wordt vergrendeld. Trekhaakkogel ontgrendelen 1 3 1 2 E71329 1. Verwijder de beschermkap (1). Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om hem te ontgrendelen (2). 2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek het kartelwiel naar buiten en draai het rechtsom tot het klikt (3). 3.
Aanhangers trekken Rijden met een aanhanger Trekhaakkogel verwijderen A 3 B E71331 2 WAARSCHUWING Wanneer aan één van de onderstaande voorwaarden niet kan worden voldaan, gebruik dan de trekhaak niet en laat deze door een goed opgeleide monteur controleren. 1 E71332 Controleer voordat u gaat rijden of de trekhaakkogel goed is vergrendeld. Controleer of: • • • • 1. Koppel de aanhanger af. 2. Verwijder de beschermkap. Schuif de kap op de sleutel. Steek de sleutel in het slot en ontgrendel deze (1). 3.
Aanhangers trekken Rijden zonder aanhanger AFNEEMBARE TREKHAAKKOGEL LET OP Beweeg de trekhaakkogel alleen met uw hand. Gebruik nooit uw voet of gereedschap omdat dan het mechanisme kan worden beschadigd. 1 A E94771 1. Verwijder de trekhaakkogel. 2. Steek de stekker in de houder (1). WAARSCHUWING Ontgrendel de trekhaakkogel nooit terwijl een aanhanger is aangekoppeld.
Aanhangers trekken Een 13-pins stekkerdoos B bevindt zich naast de trekhaakkogel onder de achterbumper C. LET OP Voordat de trekhaakkogel in de opslagstand wordt gebracht moet altijd eerst de aanhanger worden losgekoppeld of fietssteunen e.d. eerst worden losgemaakt en verwijderd. Maak bevestigingen voor stabilisatiesystemen los. Verwijder de stekker voor de voeding van de aanhanger en de adapter uit de stekkerdoos. Doet u dit niet, dan kan de bumper worden beschadigd. D E76040 N.B.
Aanhangers trekken 3. Laat het kartelwiel los. De trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit wordt aangeduid door een waarschuwingssignaal en het kartelwiel steekt ongeveer vijf millimeter uit het huis. 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de opslagstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. Het vergrendelingsproces is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is.
Aanhangers trekken 4. Draai de trekhaakkogel met de hand vanuit de middelste stand tot tegen de aanslag in de werkstand. De trekhaakkogel wordt automatisch in de eindstand vergrendeld. De vergrendelingsprocedure is duidelijk hoorbaar wanneer er niet teveel achtergrondgeluid is. Wanneer het vergrendelingsproces is voltooid, stopt het waarschuwingssignaal en het kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke stand terug. 5. Draai de sleutel linksom en verwijder deze. Breng de sleutel in de opslagstand aan.
Tips voor het rijden INRIJDEN Banden WAARSCHUWING Nieuwe banden hebben een inlooptijd van ongeveer 500 kilometer (300 mijl). Gedurende deze periode kan de auto een andere rijkarakteristiek vertonen. Remmen en koppeling WAARSCHUWING Vermijd indien mogelijk het intensief gebruik van de remmen en de koppeling gedurende de eerste 150 kilometer (100 mijl) in de stad en gedurende de eerste 1.500 kilometer (1.000 mijl) op snelwegen. Motor LET OP Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000 mijl) niet te snel.
Nooduitrusting EERSTEHULPSET E73238 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een EHBO doos op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). GEVARENDRIEHOEK E73239 In de opbergruimte onder de vloer bevindt zich een ruimte om een gevarendriehoek op te bergen. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
Staat na een aanrijding COMPONENTEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM INSPECTEREN Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels die zijn belast ten gevolge van een aanrijding moeten worden vervangen en de verankeringen worden gecontroleerd. Deze werkzaamheden moeten door een correct hiertoe opgeleide monteur worden uitgevoerd.
Zekeringen PLAATSEN ZEKERINGENHOUDERS Zekeringenkast in het motorcompartiment E72590 2. Draai de knop 90 graden en maak de zekeringenkast los van de steun. 3. Laat de zekeringenkast zakken en trek deze naar u toe. E72588 Centrale zekeringenkast E72622 4. Verwijder het deksel zodat u bij de zekeringen kunt (uitvoeringen met een gekoeld handschoenenkastje). 5. Breng de eerder verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde aan. E72589 1. Draai de schroeven los.
Zekeringen Zekeringenkast achterin EENZEKERINGVERVANGEN WAARSCHUWINGEN Wijzig de elektrische installatie van de wagen op geen enkele wijze. Laat reparaties aan de elektrische installatie en het vervangen van relais en zekeringen voor hoge stroomsterktes door een goed opgeleide monteur uitvoeren. Zet het contact af en schakel alle stroomverbruikers uit voordat u een zekering aanraakt of probeert te vervangen. E72591 LET OP Maak de klemmen los en verwijder het deksel.
Zekeringen SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN Zekeringenkast in het motorcompartiment E75525 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F1 10 rood Regeleenheid transmissie F2 5 bruin Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren) F3 80 1 transparant Koelventilateur (2.
Zekeringen Zekering Ampère F3 80 F4 60 blauw Gloeibougies F5 60 blauw Koelventilateur F6 10 rood HEGO-sensor (motormanagement) 1 Kleur transparant Beveiligde circuits Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi) F7 5 bruin Relaisspoelen F8 10 rood Regeleenheid aandrijflijn F9 10 rood Verstuiver (2.2L Duratec-HE en 2.3L Duratec-HE) F9 10 rood Verstuiver, PTC-verwarming (2.
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F15 40 oranje F16 80 F17 60 blauw Voeding A centrale zekeringenkast F18 60 blauw Voeding B centrale zekeringenkast F19 60 blauw Voeding C zekeringenkast achterin F20 60 blauw Voeding D zekeringenkast achterin F21 – – F22 30 F23 25 1 F23 30 1 groen Achterruitverwarming F24 30 groen Koplampsproeiers F25 30 groen Kleppen van ABS F26 40 oranje Pomp van ABS F27 30 groen Standverwarming F28 40 oranje Aanj
Zekeringen 1 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F40 – – Wordt niet gebruikt F41 20 geel Instrumentenpaneel F42 10 rood Regeleenheid motor, regeleenheid transmissie, elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi) F43 5 bruin Hoogteregeling koplamplichtbundels, adaptieve koplampen (AFS) F44 20 geel Module elektro-hydraulische stuurbekrachtiging (2.0L Duratorq-TDCi), vacuümpomp (2.
Zekeringen Centrale zekeringenkast E75527 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F1 5 bruin Regensensor F2 10 rood Voeding SRS (airbag) F3 5 bruin ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische parkeerrem (EPB) F4 7,5 bruin Elektrische voeding, voeding gaspedaal, elektronische zekering F5 - - F6 15 blauw Wordt niet gebruikt Audio-installatie (inclusief spraakbesturing) F7 7,5 bruin Stuurwielmodule 205
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits F8 5 bruin Instrumentengroep F9 15 blauw Grootlicht F10 - - Wordt niet gebruikt F11 7,5 bruin Achteruitrijlampen F12 – – Wordt niet gebruikt F13 15 blauw Mistlamp, voor F14 15 blauw Ruitensproeiers F15 10 rood F16 – – Adaptieve snelheidsregeling (ACC) Wordt niet gebruikt F17 10 rood Interieurverlichting F18 5 bruin Immobilisatiesysteem Aansteker F19 15 blauw F20 – – F21 5 bruin Frequentie-ontvanger,
Zekeringen Zekeringenkast achterin E75526 Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA1 25 Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) FA2 25 Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer, transparant centrale vergrendeling, inklapbare spiegel, spiegelverwarming) 207
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FA3 25 transparant Portiermodule (linksachter) (ruit op/neer) FA4 25 transparant Portiermodule (rechtsachter) (ruit op/neer) FA5 10 rood FA6 15 blauw Vergrendelen achter (zonder portiermodules achter) Extra elektrische aansluiting FA7 5 bruin FA8 – – Wordt niet gebruikt Relaisspoelen FA9 – – Wordt niet gebruikt FA10 30 groen Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel FA11 20 geel FA12 – – Accessoires, trekhaakmodule Wor
Zekeringen Zekering Ampère Kleur Beveiligde circuits FC5 7,5 bruin CD wisselaar, entertainment systeem passagiers achterin FC6 20 geel Aanjager airconditioning, achter FC7 5 bruin Module stoelgeheugen FC8 – – Wordt niet gebruikt FC9 – – Wordt niet gebruikt FC10 – – Wordt niet gebruikt FC11 – – Wordt niet gebruikt FC12 – – Wordt niet gebruikt 209
Bergen van de auto Het afneembare sleepoog bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer achter de voorstoelen. Zie Opbergruimte onder vloer achterin (bladzijde 177). SLEEPPUNTEN Sleepoog, voor Het sleepoog moet altijd in de auto worden meegenomen. Steek uw vinger in het gat aan de onderzijde van het paneel en werk het los. Breng het sleepoog aan. LET OP Het afneembare sleepoog heeft linkse schroefdraad. Draai het linksom om het vast te zetten.
Bergen van de auto Wagens met automatische transmissie LET OP Sleep uw wagen niet met snelheden hoger dan 50 km/h (30 mph) of over afstanden van meer dan 50 km (30 mijl). Wanneer uw wagen met snelheden boven 50 km/h (30 mph) en over afstanden van meer dan 30 miles (40 mijl) moet worden gesleept, moet hij worden getransporteerd terwijl alle vier wielen vrij zijn van het wegdek. Bij een mechanisch defect aan de transmissie moeten de aangedreven wielen worden opgehesen zodat deze vrij zijn van het wegdek.
Onderhoud Controles bij het tanken ALGEMENE INFORMATIE • Wanneer u uw auto regelmatig laat onderhouden zal dit de betrouwbaarheid en de inruilwaarde ten goede komen. Er staat een groot netwerk van Ford Erkende Reparateurs ter beschikking die u met hun professionele expertise ter zijde kunnen staan. De speciaal opgeleide monteurs zijn het best gekwalificeerd om het onderhoud aan uw auto snel en vakkundig uit te voeren.
Onderhoud Trek de motorkap iets omhoog en beweeg de veiligheidshaak naar links. DE MOTORKAP OPENEN EN SLUITEN Motorkap openen E73698 E87786 Open de motorkap en ondersteun hem met de steunstang. Motorkap sluiten WAARSCHUWING Zorg dat de motorkap goed wordt gesloten. Laat de motorkap zakken en vanaf een hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E73231 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4) B A J I H D C G E F E81313 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
Onderhoud OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2.5L DURATEC-ST (VI5) B A J I H D C G E F E73232 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). B Motorolievuldop . Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu.
Onderhoud I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning. OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX) DIESEL B A J I D C H G E F E73233 A Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts).
Onderhoud G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222). 1 1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke herkenning.
Onderhoud E Zekeringenkast motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 199). F Luchtfilter: geen onderhoud vereist. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers: Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf : Zie Motorolie controleren (bladzijde 221). I Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren (bladzijde 223). J Expansiereservoir: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
Onderhoud C Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222). D Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229). E Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen (bladzijde 201). F Luchtfilter. Geen onderhoud nodig. G Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 223). H Motoroliepeilstaaf . Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
Onderhoud OLIEPEILSTAAF - 1,8 L DURATORQ-TDCI (LYNX) DIESEL A MOTOROLIECONTROLEREN LET OP Gebruik geen additieven of andere smeermiddelen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze de motor beschadigen. B N.B.: Het olieverbruik van nieuwe motoren bereikt zijn normale waarde na ongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl). E95527 Het oliepeil controleren A MIN B MAX LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat.
Onderhoud Verwijder de brandstofdop. WAARSCHUWINGEN Verwijder de vuldop niet wanneer de motor heet is. Laat de motor eerst afkoelen. LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Draai de dop langzaam los. Laat de druk langzaam ontsnappen terwijl u de dop losdraait. Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). LET OP Mors geen koelvloeistof op onderdelen van de motor.
Onderhoud Bijvullen LET OP Controleer of het peil tussen de MIN en MAX merktekens staat. Verwijder de brandstofdop. LET OP Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan. Wanneer het peil bij het MIN merkteken staat, vul dan direct bij. Bijvullen Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford specificatie. Zie Technische specificatie (bladzijde 224). Verwijder de brandstofdop. LET OP STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF CONTROLEREN Het oliepeil mag niet boven het MAX merkteken komen te staan.
Onderhoud TECHNISCHE SPECIFICATIE Vloeistoffen Item Aanbevolen vloeistof Ford of Motorcraft Formula E SAE 5W-30 Motorolie Specificatie WSS-M2C913-B * motorolie Stuurbekrachtigingsvloeistof Ford of Motorcraft Power Steering Fluid WSS-M2C204-A2 Koelvloeistof Motorcraft SuperPlus antivries WSS-M97B44-D Remvloeistof Ford of Motorcraft Super DOT 4 remvloeistof ESD-M6C57-A LET OP Gebruik geen olie die niet aan de specificaties of eisen voldoet.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.0L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.0L Duratec-HE Koelsysteem 6,2 (1,4) 2.0L Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4) 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - inclusief oliefilter 4,3 (1,0) 2.3L Duratec-HE Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 3,9 (0,9) 2.3L Duratec-HE Koelsysteem 6,9 (1,5) 2.3L Duratec-HE Brandstoftank 70 (15,4) 2.
Onderhoud Variant Nr. Inhoud in liter (gallons) 2.2L Duratorq-TDCi Smeersysteem van de motor - exclusief oliefilter 5,4 (1,2) 2.2L Duratorq-TDCi Koelsysteem 8,4 (1,9) 2.
Verzorging van de auto Achterruit reinigen REINIGEN VAN BUITENZIJDE AUTO LET OP Gebruik geen scherpe voorwerpen, schurende reinigingsmiddelen of chemische oplossingen op de binnenzijde van de achterruit te reinigen. WAARSCHUWING Wanneer de auto tijdens het wassen in een autowasserette in de was wordt gezet, verwijder dan de was van de voorruit. Gebruik een schone, niet pluizende doek of een vochtige zeem om de binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Verzorging van de auto Lakbeschadigingen door steenslag of kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Uw Ford dealer heeft een grote keuze aan producten. Lees en volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant op. REINIGEN VAN BINNENZIJDE AUTO Veiligheidsgordels WAARSCHUWINGEN Gebruik voor het reinigen geen schurende middelen of chemische oplosmiddelen. Let er op dat geen vocht in het oprolmechanisme komt. Reinig de veiligheidsgordels met een interieurreiniger of water met een zachte spons.
Accu van de auto Hulpstartkabels aansluiten ONDERHOUD VAN DE ACCU De accu vraagt zeer weinig onderhoud. Uw Ford dealer zal in het kader van het normale onderhoudsschema regelmatig het vloeistofpeil in de accu controleren. GEBRUIK VAN STARTKABELS LET OP Verbind alleen accu's met dezelfde nominale spanning met elkaar. Gebruik altijd hulpstartkabels met geïsoleerde klemmen en een voldoende dikke kern. Koppel de ontladen accu niet los van de elektrische installatie van de auto.
Accu van de auto 1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar niet raken. 2. Zet het contact van beide auto's af en schakel alle stroomverbruikers uit. 3. Verbind de plus (+) pool van auto B met de plus (+) pool van auto A (kabel C). 4. Verbind de massa-aansluiting (-) van auto B met de massa-aansluiting aan de linkerzijde van de schokdempertoren van auto A (kabel D). LET OP Sluit de kabel niet aan op de minpool (–) van de ontladen accu.
Velgen en banden Kriksteunpunten ALGEMENE INFORMATIE WAARSCHUWING LET OP Gebruik uitsluitend banden en velgen met de goedgekeurde maat. Het gebruik van andere maten kan schade aan de auto tot gevolg hebben en kan de typegoedkeuring ongeldig maken. U mag nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en de auto plaatsen. LET OP Gebruik alleen de aangeduide kriksteunpunten.
Velgen en banden Uitvoeringen met zijskirts E90709 Steek de hefplaat door de opening aan de onderzijde van de skirt. A Een wiel verwijderen WAARSCHUWINGEN Parkeer uw auto zodanig dat u noch het verkeer hinder ondervinden of gevaar lopen. E90708 Zet een gevarendriehoek neer. Uitsparingen in de dorpels A duiden de kriksteunpunten aan. Zorg ervoor dat de auto met de wielen in de rechtuitstand op een stevige, vlakke ondergrond staat. Zet het contact af en schakel de parkeerrem in.
Velgen en banden 2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan. 3. Draai de wielmoeren een slag los. 4. Krik de auto op tot de band vrij is van de grond. 5. Verwijder de wielmoeren en het wiel. WAARSCHUWINGEN Let erop dat de pijlen op richting gebonden banden in de draairichting wijzen wanneer de auto vooruit rijdt. Wanneer een reservewiel moet worden gemonteerd waarvan de pijlen tegengesteld aan de draairichting wijzen, laat dan de band zo spoedig mogelijk door een deskundige in de juiste richting monteren.
Velgen en banden 7. Druk de naafdop of het wieldeksel met de bal van uw hand vast. WAARSCHUWING Laat het aanhaalmoment van de wielmoeren en de bandenspanning zo spoedig mogelijk controleren. BANDENREPARATIESET Deze auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar met een bandenreparatieset, die kan worden gebruikt voor het repareren van één lekke band. De bandenreparatieset bevindt zich in de bergruimte onder de vloer. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134). E71948 3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer aan.
Velgen en banden • Let op het volgende bij het gebruik van de set: • • • • • Rijd voorzichtig en maak geen plotselinge stuurbewegingen, vooral wanneer de auto zwaar is beladen of tijdens het rijden met een aanhanger. De set zorgt voor een tijdelijke reparatie, waardoor u uw reis tot de volgende dealer of bandenspecialist kunt voortzetten, of een afstand van maximaal 200 km (125 mijl) kunt afleggen. Rijd niet sneller dan maximaal 80 km/h (50 mph). Houd de set buiten het bereik van kinderen.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Sla de bandwang gade. Wanneer u scheuren, knobbels en dergelijke ziet verschijnen, schakel dan de compressor uit en laat de lucht met de aflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verder met deze band. WAARSCHUWINGEN Wanneer de bandenspanning binnen zeven minuten lager wordt dan 1,8 bar (26 psi), kan de band ernstig zijn beschadigd, waardoor een tijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolg in een dergelijk geval uw reis niet met deze band. Het afdichtmiddel bevat natuurlijk latex.
Velgen en banden A K B J C I D H E G F E94973 A Beschermkap B Aflaatklep C Slang D Oranje dop 237
Velgen en banden 1. E Flessenhouder F Drukmeter G Stekker met kabel H Compressorschakelaar I Label J Flessendop K Fles afdichtmiddel Open het deksel van de bandenreparatieset. 2. Trek het label I waarop de maximaal toelaatbare snelheid van 80 km/h (50 mph) vermeld staat van het huis en maak het binnen het gezichtsveld van de bestuurder vast op het instrumentenpaneel. Het label mag niets belangrijks aan het oog onttrekken. 3. Haal de slang C en de stekker met kabel G uit de set. 4.
Velgen en banden 8. Rijd naar de dichtstbijzijnde bandenspecialist om de beschadigde band te laten vervangen. Vertel, voordat de band van de velg wordt afgenomen, de bandenspecialist dat de band een afdichtmiddel bevat. Vervang de set zo snel mogelijk na eenmalig gebruik. WAARSCHUWING Wanneer u heftige trillingen, onbalans in het stuurwiel of lawaai tijdens het rijden waarneemt, minder dan snelheid en rijd voorzichtig naar een plaats waar u veilig kunt stoppen.
Velgen en banden Wanneer de spanning in een standaard band aanzienlijk afneemt, brengt de velg het volledige wagengewicht over op de ingezakte bandwangen. U kunt nauwelijks sturen met de wagen en de band wordt vernield. RUN FLAT BANDEN Werkingsprincipe Standard band A Run flat banden hebben stugge, verzwaarde bandwangen die de velg dragen wanneer de spanning in de band afneemt of verloren gaat.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Wanneer een run flat band moet worden vervangen, laat dat de betreffende velg op beschadiging controleren. LET OP Laat tijdens het parkeren de bandwangen niet langs trottoirbanden schuren. Gebruik geen run flat banden en standaard banden door elkaar. Bij een wagen met run flat banden kan in uitzonderingsgevallen tijdelijk een standaard band worden gebruikt. Aan de bestuurder moet worden verteld dat de standaard band geen run flat eigenschappen heeft.
Velgen en banden WAARSCHUWINGEN Sneeuwkettingen mogen niet worden gemonteerd op 225/50 R 17 of 235/45 R 18 banden. LET OP Buig of beschadig de ventielen niet wanneer u de banden oppompt. Laat banden door goed opgeleide monteurs monteren. LET OP Het systeem bewaakt met behulp van sensoren die zich in de wielen bevinden en een ontvanger in de auto de bandenspanning. Wanneer het systeem registreert dat de bandenspanning te laag is, verschijnt een waarschuwingsbericht op het informatiedisplay.
Velgen en banden 3. Selecteer Tyre Pressures met de op en neer pijltoetsen en druk op de rechter pijltoets. 4. Selecteer de gewenste instelling en druk op de OK toets om de instelling te bevestigen. 5. Druk op de linker pijltoets om het menu te verlaten. Houd de linker pijltoets ingedrukt om naar het scherm van de boordcomputer terug te keren. Een correcte bandenspanning is afhankelijk van de belading van de auto. Zie Technische specificatie (bladzijde 243).
Velgen en banden Tot 160 km/h (100 mph) Bandenspanning Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 215/60 R 16 2,2 (32) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 225/50 R 17 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Duratec-HE 235/45 R 18 2,2 (32) 2,2 (32) 2,6 (38) 3,1 (45) Alle behalve 2,0 l Duratec-HE en 2,3 l Du
Velgen en banden Normaal beladen Variant Bandenmaat Maximaal beladen Voor Achter Voor Achter bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) bar (lbf/in²) 2,5 l Duratec-ST 215/60 R 16 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 2,5 l Duratec-ST 225/50 R 17 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 2,5 l Duratec-ST 235/45 R 18 2,6 (38) 2,6 (38) 2,8 (41) 3,2 (46) 1,8 l Duratorq-TDCi en 2,0 l Duratorq-TDCi 215/60 R 16 2,4 (35) 2,4 (35) 2,6 (38) 3,1 (45) 1,8 l Duratorq-TDCi en 2,0 l Duratorq-TDCi
Voertuigidentificatie VOERTUIGIDENTIFICATIEPLAATJE B A E VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER (VIN) D C E85610 E87496 A Voertuig Identificatie Nummer B Maximaal toelaatbare totaalgewicht C Maximaal toelaatbaar treingewicht D Maximum voorasbelasting E Maximum achterasbelasting Het Voertuig Identificatie Nummer (chassisnummer) is rechtsvoor naast de voorstoel in de bodemplaat ingeslagen. Het is ook op de linkerzijde van het instrumentenpaneel vermeld.
Technische specificaties TECHNISCHE SPECIFICATIE Afmetingen van de auto S-MAX D A C E B E75180 Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Maximale lengte 4 768 (187,7) B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8) Totale hoogte bij EC rijklaargewicht 1 610 - 1 658 (63.4 - 65.
Technische specificaties Nr.
Technische specificaties Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) A Maximum lengte 4 820 (189,8) B Totale breedte inclusief buitenspiegels 2 154 (84,8) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht zonder dwarsprofielen dakrails 1 691 - 1 764 (66.6 - 69.4) C Totale hoogte bij EC rijklaargewicht met dwarsprofielen dakrails 1 770 - 1 807 (69.7 - 71.
Technische specificaties Afstanden trekhaak S-MAX A B C D E F G H E75182 Nr.
Technische specificaties Nr. Afmetingen Afmetingen in mm (inches) G Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspunt 424 (16,69) H Hart trekhaakkogel – hart 3e bevestigingspunt 636 (25,04) Galaxy A B C D E F G H E75181 Nr.
Technische specificaties Nr.
Telefoon Telefoontoestellen met een Symbian bedieningssysteem ALGEMENE INFORMATIE LET OP N.B.: Om via Bluetooth toegang tot het telefoonboek te kunnen krijgen moet voor bepaalde telefoons eerst een speciaal bestand worden geïnstalleerd. Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Dit bestand wordt een SIS-bestand genoemd en kan vanaf de Ford website www.ford-mobile-connectivity.com worden gedownload.
Telefoon Mobiel Telefoons die in het systeem zijn opgeslagen zijn met behulp van de telefoonlijst op de audiounit toegankelijk. Thuis N.B.: Er kunnen maximaal zes apparaten worden gekoppeld. Als er al zes Bluetooth apparaten zijn gekoppeld, moet er één worden ontkoppeld om een nieuw apparaat te kunnen koppelen. E87991 E87992 Kantoor E87993 Fax SETUP BLUETOOTH E87994 Voordat u uw telefoon kunt gebruiken moet deze worden gekoppeld aan het telefoonsysteem in de auto.
Telefoon 1. 2. 3. 4. 5. De Bluetooth functie moet op de telefoon en op het audiosysteem zijn ingeschakeld. Zorg ervoor dat de menu-optie Bluetooth in de audiounit op AAN is ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie over telefooninstellingen de handleiding van uw mobiele telefoon. De privé modus op de Bluetooth telefoon moet zijn geactiveerd. Zoek het audiosysteem op. Selecteer Ford Audio. Voer het op de voertuigdisplay weergegeven codenummer in met behulp van de toetsen van de telefoon.
Telefoon Zelfs wanneer uw telefoon op de audio-unit is aangesloten, kan de telefoon op de gebruikelijke wijze worden gebruikt. 1. Druk op de toets PHONE. 2. Druk op de zoektoets tot het telefoonboek wordt weergegeven. 3. Druk op de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen om het gewenste telefoonnummer te selecteren. N.B.: U kunt het telefoonmenu verlaten door op de CD, AM/FM of AUX toets te drukken. Bellen N.B.: Houd de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen ingedrukt om naar de volgende letter van het alfabet te gaan.
Telefoon Laatst gekozen nummer opnieuw kiezen - Sony radio Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een gesprek beëindigen door op PHONE, CD, AM/FM of ON/OFF te drukken of door op de toets MODE op de afstandsbediening te drukken. 1. Druk op de toets 'beantwoorden'. 2. Druk nogmaals op de toets 'beantwoorden' om het nummer te kiezen. Een nummer herhalen 1. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. Een inkomend gesprek ontvangen 2. Druk op de MENU toets. 3.
Telefoon Een tweede inkomend gesprek weigeren Met behulp van het menu op de audio-unit Een tweede inkomend gesprek kan worden geweigerd door op de toets 'weigeren' te drukken. Bij audio-units zonder telefoontoetsenblok kunt u ook een tweede inkomend gesprek weigeren door op de toets CD of de toets AM/FM te drukken. N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. 1. Druk op de toets PHONE of de toets 'beantwoorden'. 2. Druk op de MENU toets op de audio-unit. 3.
Telefoon Een gekoppelde telefoon ontkoppelen - Sony radio Een gesprek beëindigen Een actieve telefoon kan op elk gewenst moment uit het systeem worden gewist, behalve wanneer met deze telefoon een gesprek wordt gevoerd. Gesprekken kunt u beëindigen door op de toets BEËINDIGEN, de toets MODE op de afstandsbediening of de toets AAN/UIT op het navigatiesysteem te drukken. 1. Een nummer herhalen Druk op de toets PHONE. 2. Druk op de omhoog/omlaag-pijltjestoetsen tot u de optie ONTKOPPELEN bereikt. 3.
Telefoon N.B.: Nadat een telefoon aan het systeem is gekoppeld, wordt deze de actieve telefoon. Een tweede inkomend gesprek beantwoorden Een tweede inkomend gesprek kunt u aannemen door op de toets 'beantwoorden', de toets MODE op de afstandsbediening of de toets PHONE op het apparaat te drukken of door de optie AANNEMEN in het menu te gebruiken. 1. Druk op de toets PHONE op het apparaat. 2. Selecteer met behulp van de optie BT-INSTELLINGEN in het menu de actvieve telefoon in de lijst.
Spraaksturing N.B.: Het spraakbesturingssysteem is een taalgevoelig systeem. Wanneer u wenst dat het systeem in een andere taal werkt, raadpleeg dan uw dealer. WERKING LET OP Door gebruik van het systeem bij uitgeschakelde motor wordt de accu ontladen. Reactie van het systeem Wanneer u een gesproken commando geeft, antwoordt het systeem telkens met een piep wanneer het gereed is om door te gaan.
Spraaksturing Spraaklabel <> duidt een nummer of opgeslagen spraaklabel aan, die door de gebruiker moet worden opgeslagen. Het spraaklabel kan de telefoon, de audio-installatie en het navigatiesysteem ondersteunen door gebruik te maken van de "STORE NAME" functie (naam opslaan). U kunt spraaklabels toewijzen aan items zoals favoriete radiozenders en persoonlijke telefooncontacten. Zie Commando’s audio-unit (bladzijde 262). Zie Commando’s telefoon (bladzijde 273).
Spraaksturing "CD PLAYER" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Alleen beschikbaar als de CD audiogegevensbestanden bevat, zoals MP3 of WMA. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD PLAYER" "CD PLAYER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing CD-wisselaar Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Overzicht "CD CHANGER" "HELP" "PLAY" * "DISC" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE CD" "SHUFFLE FOLDER" ** "SHUFFLE OFF" "REPEAT CD" "REPEAT FOLDER" ** "REPEAT TRACK" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 3 "" "DISC " * Kan als short cut worden gebruikt. Muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de CD kiezen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CD CHANGER" "CD CHANGER" 2 "TRACK" 3 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * ** "TRACK " * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv.
Spraaksturing "RADIO" "AM" "FM" "TUNE NAME" * "DELETE NAME" "DELETE DIRECTORY" "PLAY DIRECTORY" "STORE NAME" "PLAY" * Kan als short cut worden gebruikt. Afstemfrequentie Met deze functie kunt u met gesproken commando's afstemmen op radiostations. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "AM" "AM FREQUENCY PLEASE" "FM" "FM FREQUENCY PLEASE" 3 "TUNE " * "" * De frequentie kan op verschillende manieren worden ingevoerd.
Spraaksturing Naam opslaan Wanneer u op een radiostation hebt afgestemd, kunt u deze met een naam in het bestand opslaan. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" Afstemmen op naam Met deze functie kunt u op een opgeslagen radiostation afstemmen.
Spraaksturing Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alle opgeslagen radiostations laten opnoemen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "RADIO" "RADIO" 2 "PLAY DIRECTORY" "PLAY " Bestand wissen Met deze functie kunt u alle opgeslagen radiostations wissen.
Spraaksturing "EXTERNAL DEVICE", "USB" "HELP" "PLAY" * "TRACK" ** "PLAYLIST" "FOLDER" ** "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE FOLDER" "SHUFFLE PLAYLIST" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT FOLDER" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. ** Aan door spraakbesturing geactiveerde afspeellijsten en mappen moeten specifieke bestandsnamen worden toegewezen. Zie Algemene informatie (bladzijde 280). Afspelen USB Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op het aangesloten USB-apparaat.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "USB" "USB" 3 "TRACK" 4 "TRACK NUMBER PLEASE" "" "TRACK " * * Getallen kunnen ook als max. vier losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "2", "4", "5" voor muzieknummer 245) Overzicht Externe apparaten - iPod Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's.
Spraaksturing iPod-muzieknummer U kunt direct een muzieknummer op de iPod kiezen in de lijst met alle titels. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "EXTERNAL DEVICE" "EXTERNAL DEVICE" 2 "IPOD" "IPOD" 3 "TRACK" 4 "" "TRACK NUMBER PLEASE" * "TRACK " ** * Kan als short cut worden gebruikt. ** Getallen kunnen ook als max. vijf losse cijfers worden uitgesproken (bijv. "5", "2", "4", "5", "3" voor muzieknummer 52453) tot een grenswaarde van 65535.
Spraaksturing "SD CARD" "PLAY" * "TRACK" "SHUFFLE ALL" "SHUFFLE FOLDER" "SHUFFLE OFF" "REPEAT TRACK" "REPEAT FOLDER" "REPEAT OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. SD-kaart afspelen Met deze functie laat u de audiobron overschakelen op de audiobestanden van de SD-kaart. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "SD CARD" "SD CARD" 2 "PLAY" Muzieknummer op SD-kaart U kunt direct een muzieknummer op de SD-kaart kiezen.
Spraaksturing Overzicht COMMANDO’S TELEFOON Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. Telefoon Met uw telefoonsysteem kunt u een extra telefoonboek aanleggen. De opgeslagen nummers kunnen met behulp van Voice Control worden gekozen.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "STORE NAME" "STORE NAME" "NAME PLEASE" 3 "" "REPEAT NAME PLEASE" 4 "" "STORING NAME" " STORED" "NUMBER PLEASE" 5 "" "" 6 "STORE" "STORING NUMBER" "" "NUMBER STORED" Naam wissen Opgeslagen namen kunnen ook uit het bestand worden gewist.
Spraaksturing Bestand wissen Met deze functie kunt u alle ingevoerde gegevens in één keer wissen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" "TELEFOON" 2 "DELETE DIRECTORY" "DELETE DIRECTORY" "CONFIRM YES OR NO" 3 "YES" "DIRECTORY DELETED" "NO" "COMMAND CANCELLED" Telefoonfuncties Naam mobiele telefoon Met deze functie kunt u met een spraaklabel toegang krijgen tot de in uw mobiele telefoon opgeslagen telefoonnummers.
Spraaksturing Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt "CORRECTION" " CONTINUE?" * Kan als short cut worden gebruikt. Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesproken kunnen telefoonnummers worden gekozen. Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "TELEFOON" 2 "DIAL NAME" * "NAME PLEASE" "TELEFOON" 3 "" "DIAL " "CONFIRM YES OR NO" 4 "YES" "DIALLING" "NO" "COMMAND CANCELLED" * Kan als short cut worden gebruikt.
Spraaksturing N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikt tijdens een telefoongesprek. Druk op de toets VOICE en wacht op de systeemprompt. DTMF ('Tone' instelling) Met deze functie worden gesproken getallen in DTMF-tonen omgezet. Voor bijvoorbeeld het op afstand bedienen van het antwoordapparaat bij u thuis of voor het invoeren van PIN-nummer, enz. Stappen Kan alleen worden gebruikt op auto's met een aparte toets VOICE.
Spraaksturing Overzicht Het onderstaande overzicht toont de beschikbare gesproken commando's. De volgende lijsten bieden aanvullende informatie over het complete commandomenu aan de hand van gekozen voorbeelden. "CLIMATE" "HELP" * "FAN" * "DEFROSTING/DEMISTING ON" * "DEFROSTING/DEMISTING OFF" "TEMPERATURE" "AUTO MODE" * * * Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de short cut "FAN" niet beschikbaar.
Spraaksturing Ontdooien/ontwasemen Stappen Gebruiker zegt Systeem antwoordt 1 "CLIMATE" "CLIMATE" "DEFROSTING ON/DEMISTING * ON" "DEFROSTING ON/DEMISTING ON" 2 "DEFROSTING OFF/DEMISTING * OFF" "DEFROSTING OFF/DEMISTING OFF" * Kan als short cut worden gebruikt. Temperatuur Met deze functie kunt u de temperatuur instellen.
Verbinding N.B.: Het kan voorkomen dat sommige USB-apparaten met een hoger stroomverbruik incompatibel zijn (bijvoorbeeld sommige grotere harde schijven). ALGEMENE INFORMATIE LET OP Ga voorzichtig te werk bij het omgaan met externe apparaten met blootliggende stekkers (zoals de USB-plug). Vervang altijd de beschermkap/beschermplaat (indien mogelijk). Er bestaat kans op elektrostatische ontlading, wat tot schade aan het apparaat kan leiden. N.B.
Verbinding Afspeellijsten moeten worden gemaakt in .m3u formaat. EXTERN APPARAAT AANSLUITEN Audiobestanden moeten worden gemaakt in .mp3 formaat. WAARSCHUWING Houd u aan het volgende: • 1000 items per map (bestanden, mappen en afspeellijsten) • 5000 mappen met USB-apparaat (inclusief afspeellijsten) • 8 submapniveau's. Zorg dat het externe apparaat stevig in de auto is bevestigd en dat bijbehorende aansluitingen de bedieningselementen voor het rijden niet blokkeren.
Verbinding USB-APPARAAT GEBRUIKEN Druk eenmaal op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. Verschillende pictogrammen worden gebruikt voor het herkennen van verschillende audiobestanden, mappen enz. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan.
Verbinding Druk op de pijltjestoets omhoog/omlaag of de OK toets om door de inhoud van het apparaat te bladeren. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau lager leesbaar is (bijvoorbeeld een map vernoemd naar een album met afzonderlijke albumnummers in de betreffende map).
Verbinding Druk op de SHUFFLE of REPEAT toets om de functies willekeurig afspelen en herhaald afspelen in te schakelen voor wat betreft mappen en afspeellijsten. Er kunnen verschillende opties worden weergegeven, afhankelijk van het feit of een afspeellijst al dan niet actief is. De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het mapoverzicht aan.
Verbinding Druk op de SCAN toets om de huidige (actieve) afspeellijst of het gehele USB-apparaat of de map te scannen. Sony radio Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • bestandsnaam • titel • artiest • album • nummer en speelduur. Selecteer de iPod als de audiobron door herhaaldelijk op de CD/AUX toets te drukken tot "iPod" in de display verschijnt. Bediening De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de radiodisplay.
Verbinding N.B.: Houd de pijltjestoets naar links ingedrukt als u naar het bovenste niveau van de inhoud van de iPod wilt navigeren. De iPod-menulijst voor het bladeren door de inhoud is beschikbaar via de display. Bladeren door de inhoud is gebaseerd op hetzelfde principe als voor het gebruik van een stand-alone iPod (bijvoorbeeld zoeken op artiest, titel enz.). Druk eenmaal op de SELECT toets om door de inhoud van de iPod te bladeren.
Verbinding De display toont de nummerinformatie en de volgende andere belangrijke informatie: • Een verticale schuifbalk aan de rechterzijde van de display geeft de huidige positie van het lijstoverzicht aan. • ">" na een ingang geeft aan dat een niveau omlaag leesbaar is (bijvoorbeeld alle albums van een bepaalde artiest). • "<" voor de lijst geeft aan dat een niveau hoger leesbaar is.
Verbinding Druk op de MENU toets voor toegang tot het iPod-menu. De functies voor willekeurig en herhaaldelijk afspelen kunnen worden ingeschakeld. De optie "Shuffle songs" van de iPod kan rechtstreeks vanuit het bovenste niveau worden ingeschakeld. Druk op de SCAN toets om de op dit moment geselecteerde nummers te scannen. Druk op de INFO toets om het volgende weer te geven: • titel • artiest • nummer en speelduur.
Bijlagen N.B.: Het is raadzaam de afstandsbediening uitsluitend te gebruiken in landen die in de tabel zijn opgenomen. TYPEGOEDKEURINGEN Afstandsbediening Wanneer de typegoedkeuring van uw afstandsbediening wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel.
Bijlagen Afstandsbediening zonder inklapbare sleutel E76939 290
Bijlagen Immobilisatiesysteem Wanneer de typegoedkeuring van uw immobilisatiesysteem wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel.
Bijlagen E76941 292
Bijlagen E76942 Alarm Wanneer de typegoedkeuring van uw alarminstallatie wordt gecontroleerd, verwijs dan naar de volgende tabel.
Bijlagen E76974 www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity TYPEGOEDKEURINGEN Het woord, het merk en de logo's Bluetooth zijn eigendom van Bluetooth SIG Inc. en de Ford Motor Company mag dergelijke merktekens onder licentie gebruiken. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectieve eigenaren zijn. FCC/INDUSTRY CANADA NOTICE Het apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC-regelgeving.
Bijlagen WAARSCHUWINGEN Monteer geen zender/ontvangers, microfoons, luidsprekers en dergelijke in de ontvouwruimte van de airbags. WAARSCHUWINGEN Houd antennekabels en stroomdraden minimaal 100 mm weg van elektronische modules en airbags. Bevestig geen antennekabels aan de originele bedrading, brandstofleidingen en remleidingen van de wagen.
Bijlagen Frequentieband MHz Maximum uitgangsvermogen in watt (piek RMS) Antenneplaatsen 1885 – 2025 10 W (1 W ) 1, 2, 3, 4, 5 (6 , 7 ) 2400 – 2500 0,1 W Alle plaatsen 1 1 1 1 Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de binnenzijde van de voorruit gemonteerd. N.B.: Controleer na het monteren van een RF zender of deze niet de overige elektrische uitrusting in de wagen stoort, zowel in de standby- als in de zendmodus.
Index A Afneembare trekhaakkogel ................192 Onderhoud..................................................195 Rijden met een aanhanger.......................195 Trekhaakkogel inklappen..........................193 Trekhaakkogel uitklappen.........................194 Aanhangers trekken.............................189 Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN) ...............................................................138 Aansteker...............................................
Index Automatische transmissie...................149 Bekerhouders........................................133 Keuzehendelstanden................................149 Rijmodi..........................................................150 Tips voor het rijden met een automatische transmissie...............................................151 Voorziening voor het ontgrendelen van de keuzehendel............................................151 Tafeltjes op de rugleuningen....................133 Bergen van de auto..
Index Contactslot Elektrisch bedienbare ruiten..................73 Zie: Contactslot...........................................139 Antiklemfunctie.............................................74 Geheugen van de elektrisch bedienbare ruiten opnieuw instellen...........................74 Integraal openen en sluiten........................73 Ruiten automatisch openen en sluiten.........................................................73 Schakelaar op het bestuurdersportier...................................
Index Extra voedingsaansluitingen................132 Gebruik van de sleutel............................34 Galaxy...........................................................133 S-Max...........................................................133 Afstandsbediening met inklapbaar sleutelblad.................................................34 Gebruik van HLA ...................................159 F De HLA activeren........................................160 De HLA uitschakelen...............................
Index Handmatige klimaatregeling................109 Infoberichten............................................98 Aanjager........................................................110 Airconditioning.............................................110 Interieur snel verwarmen...........................110 Luchtrecirculatie..........................................110 Luchtverdeelknop......................................109 Ventilatie........................................................
Index K N Katalysator..............................................145 Nooduitrusting........................................197 Parkeren.......................................................145 Rijden met een auto met katalysator......145 O Kinder observatiespiegel ....................138 Kindersloten.............................................27 Kinderzitjes...............................................20 Oliepeilstaaf...................................................
Index Passagiersairbag uitschakelen.............33 Ruitensproeiervloeistof controleren..........................................223 Ruitenwisserbladen controleren...........51 Ruitenwisserbladen vervangen.............51 Airbag aan passagierszijde inschakelen...............................................33 Airbag aan passagierszijde uitschakelen..............................................33 Schakelaar voor airbag aan passagierszijde monteren......................33 Achterruitwisserbladen...............
Index Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken.............................................261 Tripcomputer...........................................94 Zie: Gebruik maken van stabiliteitsregeling...................................157 Actieradius tot de brandstoftank leeg is..................................................................94 Buitentemperatuur.......................................94 Dagteller.........................................................94 Gemiddeld brandstofverbruik.............
Index W Vergrendelen en ontgrendelen............38 Achterklep.....................................................40 Automatisch opnieuw vergrendelen.........41 Bevestiging van het vergrendelen en ontgrendelen............................................38 Centrale vergrendeling................................38 Dubbele vergrendeling................................38 Ontgrendelfunctie opnieuw programmeren..........................................
Index Zonneschermen ....................................131 Dak (Galaxy).................................................131 Dak (S-Max).................................................131 Zijruiten..........................................................
Feel the difference 8M2J-19A321-CA (CG3533nl)