Operation Manual

WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet branden
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort ter bevestiging dat
het systeem operationeel is.
ABS
Airbag
Remsysteem
Motor
Elektrische parkeerrem (EPB)
Vorst
Contact
Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec)
Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp ABS
Knippert wanneer het systeem
in werking is. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Minder geleidelijk snelheid. Druk het
rempedaal bijzonder voorzichtig in.
Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole
(ESP) gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto zo snel mogelijk
tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
Brandt wanneer u een snelheid
met de cruise control hebt
ingesteld. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 165). Bij auto's met
adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat
de indicator branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 168).
81
Instrumenten