Operation Manual

153
Instellingen
[P2: CLOSEST SUBJECT] (MEEST
DICHTSTBIJZIJNDE ONDERWERP)
*
Het midden van de scherpstelgebied van de groep
wordt geselecteerd door één keer het midden van de
multiselector in te drukken om het huidige
scherpstelgebied van de groep te activeren en door
vervolgens in het midden van de multiselector te
drukken om tussen Center 1 (Midden1) en Center 2
(Midden2) te wisselen. Center 2 is alleen beschikbaar
als [CENTER AF AREA] voor [CENTER BUTTON] bij
[ BUTTON ASSIGNMENT] in het menu [SET UP]
werd geselecteerd.
Z Center Area (Middengebied)
De camera stelt scherp op het onderwerp in het midden
van het scherpstelgebied van de geselecteerde groep.
Omdat de camera geen scherpstelgebied hoeft te
selecteren, is er minder tijd nodig om de scherpstelling uit
te voeren. Als het onderwerp uit het midden van het
scherpstelgebied beweegt, zal de camera gebaseerd op
informatie van de overige scherpstelgebieden in dezelfde
groep scherpstellen. Het midden van het
scherpstelgebied wordt in het LCD-controlevenster
gemarkeerd.
Z CLOSEST SUBJECT(MEEST DICHTSTBIJZIJNDE
ONDERWERP)
De camera selecteert automatisch het scherpstelgebied
dat het bij de camera meest dichtstbijzijnde onderwerp in
de huidige geselecteerde scherpstelgroep bevat. Als het
onderwerp uit het geselecteerde scherpstelgebied
beweegt, zal de camera gebaseerd op informatie van de
overige scherpstelgebieden in dezelfde groep
scherpstellen.
Deze optie bepaalt hoe de autofocus met plotselinge
grote wijzigingen t.a.v. de afstand tot het onderwerp
omgaat.
[LONG] (LANG), [NORMAL] (NORMAAL), [SHORT]
(KORT)
Als de afstand tot het onderwerp plotseling wijzigt,
wacht de camera voordat het de scherpstellling
aanpast. Het voorkomt dat de camera opnieuw
scherpstelt op een moment dat het onderwerp mogelijk
wordt verborgen als gevolg van objecten die tijdelijk in
beeld komen. Selecteer [LONG] om de tijdsduur
voordat de camera opnieuw scherpstelt te verlengen,
selecteer [SHORT] om de tijdsduur te verkorten.
[OFF]
De camera past de scherpstelling direct aan als de
afstand tot het onderwerp plotseling wijzigt. Te
gebruiken als onderwerpen gefotografeerd worden die
snel achtereenvolgend, zich op verschillende
afstanden tot de camera bevinden.
Deze optie bepaalt hoe zowel de ontspanknop als de
knop AF-ON voor het initiëren van de autofocus kan
worden gebruikt of dat autofocus alleen wordt geïnitieerd
als de knop AF-ON wordt ingedrukt.
[R/A:RELEASE/AF-ON]
Autofocus kan alleen worden uitgevoerd als de knop
AF-ON is ingedrukt of als de ontspanknop half is
ingedrukt.
[A:AF-ON ONLY]
Autofocus kan alleen worden uitgevoerd als de knop
AF-ON is ingedrukt.
Bovenkant Onderkant Links Rechts Midden1
*
Midden2
*
AF LOCK-ON (AF-VERGRENDELING-
AAN)
AF ACTIVATION (AF -INSCHAKELING)
Het menu INSTELLINGEN gebruiken (p.138)