Operation Manual

18
Fotograferen in de B (Auto) Mode
Rasterlijnen voor scherpstellen en het Post-Shot Assist
venster
Druk op de DISP/BACK-knop om opname-informatie
en rasterlijnen op het LCD-scherm weer te geven.
Indicators worden
getoond
Indicators worden
verborgen
Scherpstellen
Om scherpstellen te gebruiken, positioneert u het
onderwerp op de plaats waar twee lijnen elkaar krui-
sen of houdt u één van de horizontale lijnen gelijk
met de horizon. Gebruik scherpstelvergrendeling
(pag. 24) om scherp te stellen op een onderwerp dat
zich niet in het midden van het frame van de uitein-
delijke foto zal bevinden.
Bewogen foto’s vermijden
Als het onderwerp slecht belicht
is, kan bewegingsonscherpte
worden verminderd door de
L 2X STABILISATIE optie in het
instellingenmenu te selecteren
(pag. 95). Selecteer of beeldsta-
bilisatie altijd moet worden uitgevoerd als de camera
zich in een opnamestand bevindt (l CONTINU),
of alleen als de ontspanknop half wordt ingedrukt
(m ALLEEN OPNAME).
Let er op dat bewegingsonscherpte nog steeds kan
voorkomen afhankelijk van het onderwerp of opna-
mecondities.
AE-L
1
3 5
OFF
2
MIN
INSTELLINGEN
AAN
AAN
EVF/LCD
UITSCHAKELEN
2
X STABILISATIE
VERWIJDER R. OGEN
AE-LOCK
AF-HULPLICHT
ALLEEN OPNAME
OFF
CONTINU
Filters
De camera kan gebruikt worden met φ 67 mm dun-
frame PL- (polariserende) lters. De randen van foto’s
die met standaard PL- lters genomen werden, zullen
verduisterd worden.