Operation Manual

1
Plaats het Bluetooth-toestel op minder dan 10 m (33 ft.)
afstand van de kaartplotter.
2
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Bluetooth-toestellen > Bluetooth.
3
Volg de instructies op het scherm.
Verbinding met een draadloos Bluetooth-toestel verbreken
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Bluetooth-toestellen > Toestellenlijst.
2
Selecteer een toestel.
3
Selecteer Vergeet toestel.
Het draadloze netwerk instellen
Als u de instellingen voor het draadloze netwerk voor het eerst
opent, wordt u gevraagd om het netwerk in te stellen.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Draadloos netwerk > Aan.
2
Voer een naam in voor dit draadloze netwerk.
3
Voer een wachtwoord in.
U hebt dit wachtwoord nodig om via een draadloos toestel
toegang te krijgen tot het draadloze netwerk.
Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter
Voordat u een draadloos toestel kunt verbinden met het
draadloze netwerk van de kaartplotter, moet u het draadloze
netwerk van de kaartplotter configureren (pagina 28).
U kunt een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter om
gegevens te delen. U kunt bijvoorbeeld een iOS
®
toestel
verbinden met de kaartplotter om BlueChart Mobile-gegevens te
delen.
1
Selecteer vanaf het iOS-toestel Instellingen > Wi-Fi.
2
Selecteer de naam van het draadloze netwerk dat u hebt
ingevoerd voor het netwerk van de kaartplotter (pagina 28).
3
Voer het wachtwoord in dat u hebt opgegeven tijdens het
instellen van een draadloos netwerk voor de kaartplotter.
Alarmen instellen
Navigatiealarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich
binnen een opgegeven afstand of tijd van een koerswijziging
of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u
een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer
de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Systeemalarmen
Wekker: Stelt een wekker in.
Voedingspanning: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de accuspanning is gedaald tot een opgegeven
voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie buiten een
door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor worden aangesloten op het
NMEA 2000 netwerk.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan.
Weeralarmen instellen
Voordat u weeralarmen kunt instellen, moet u een compatibele
kaartplotter aansluiten op een weertoestel, zoals een GXM
toestel, en beschikken over een geldig weerabonnement.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Weer.
2
Schakel alarmen in voor specifieke weersomstandigheden.
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Koers: Stelt de richtingreferenties in voor het berekenen van de
koersinformatie. Automatische magnetische variatie stelt de
magnetische afwijking voor uw positie automatisch in.
Werkelijk stelt het werkelijke noorden in als de
koersreferentie. Grid stelt grid noord in als de koersreferentie
(000º). Magnetische variatie gebruiker biedt u de
mogelijkheid de waarde voor magnetische variatie
handmatig in te voeren.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Drukreferentietijd: Stelt de referentietijd in voor het berekenen
van de barometertrend. Deze waarde wordt in het veld
Barometer weergegeven.
Tijdweergave: Hiermee kiest u UTC-, 12-uurs- of 24-uurs-
tijdweergave.
Tijdzone: Stelt de tijdzone in of maakt automatische selectie
mogelijk op basis van de GPS-locatie.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Auto Guidance: Stelt de meeteenheden in voor de Veilige
diepte, Veilige hoogte en Afstand kustlijn wanneer
bepaalde premiumkaarten worden gebruikt.
Koerswijzigingsovergang activeren: Hier kunt u instellen of
de koerswijziging op basis van tijd of afstand moet worden
berekend.
Tijd koerswijzigingovergang: Hier kunt u instellen hoeveel
minuten voor de koerswijziging u overgaat op de nieuwe
koers als het volgende routedeel, als Tijd is geselecteerd
voor de Koerswijzigingsovergang activeren. Door deze
waarde te verhogen kunt u de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat bij het navigeren van een route of het volgen
van een Auto Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en
bij hogere snelheden. Voor rechtere routes en lagere
snelheden kan het verlagen van deze waarde de
nauwkeurigheid van de stuurautomaat vergroten.
Afstand koerswijzigingsovergang: Hier kunt u instellen op
welke afstand voor de koerswijziging u overgaat op de
nieuwe koers als het volgende routedeel, als Afstand is
geselecteerd voor de Koerswijzigingsovergang activeren.
Door deze waarde te verhogen kunt u de nauwkeurigheid
van de stuurautomaat bij het navigeren van een route of het
volgen van een Auto Guidance-lijn vergroten bij veel
28 Toestelconfiguratie