Operation Manual

2
Selecteer Sporen
> Huidig > Wis
.
Een spoor verwijderen
1
Selecteer de Oranje toets.
2
Selecteer Sporen.
3
Selecteer een spoor.
4
Selecteer Wis
> Ja
.
Gegevens draadloos verzenden en
ontvangen
Voor het draadloos uitwisselen van gegevens moet uw toestel
zich bevinden binnen een afstand van 3 meter (10 voet) van
een ander compatibel Garmin
®
-toestel.
Uw toestel kan gegevens verzenden of ontvangen wanneer het
is verbonden met een ander compatibel toestel. U kunt
waypoints, geocaches, routes en sporen draadloos uitwisselen.
1
Selecteer de
Oranje
toets.
2
Selecteer Gegevens delen
> Toestel naar toestel
.
3
Selecteer Verzenden of Ontvangen.
4
Volg de instructies op het scherm.
Navigatie
U kunt navigeren naar een route, spoor, waypoint, geocache of
locatie die op het toestel is opgeslagen. Voor de navigatie kunt
u gebruikmaken van de kaart of het kompas.
Navigeren naar een bestemming
U kunt het kompas of de kaart (pagina 5) gebruiken om naar
een bestemming te navigeren.
1
Selecteer de Oranje toets.
2
Selecteer Start GPS.
3
Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
4
Selecteer de Oranje toets.
5
Selecteer een optie:
Selecteer Waypoints.
Selecteer Sporen.
Selecteer Routes.
Selecteer GPS-extra's > Coördinaten.
Selecteer GPS-extra's
> Nuttige punten
.
Selecteer GPS-extra's
> Geocaches
.
6
Selecteer een bestemming.
7
Selecteer
Ga
.
Het toestel geeft de tijd tot bestemming
À
, afstand tot
bestemming
Á
en geschatte aankomsttijd
Â
weer.
8
Selecteer om de kompaspagina weer te geven.
De twee aanwijzingsmarkeringen
Ã
fungeren als een
peilingswijzer. De bovenste oranje markering
Ä
geeft aan
naar welke richting u kijkt.
9
Lijn de aanwijzingsmarkeringen uit met de bovenste oranje
markering.
10
Blijf die richting op lopen tot u uw bestemming heeft bereikt.
Navigeren met Peil en ga
U kunt het toestel op een object in de verte richten, bijvoorbeeld
een watertoren, de richting vergrendelen en dan naar het object
navigeren.
1
Selecteer de Oranje toets.
2
Selecteer GPS-extra's > Peil en ga.
3
Wijs met de oranje markeringen op de ring naar een object.
4
Selecteer de Oranje toets.
5
Selecteer een optie:
Selecteer Stel koers in om naar het object in de verte te
navigeren.
Selecteer Projecteren (pagina 4).
6
Navigeer met behulp van het kompas (pagina 5) of de
kaart (pagina 5).
Kompas
Het toestel is voorzien van een kompas met drie assen en
automatische kalibratie.
Navigeren met het kompas (pagina 3)
Kompasinstellingen (pagina 10)
Het kompas kalibreren
KENNISGEVING
Kalibreer het elektronische kompas buiten. Zorg dat u zich niet
in de buurt bevindt van objecten die invloed uitoefenen op
magnetische velden, zoals voertuigen, gebouwen of
elektriciteitskabels.
Het toestel is al gekalibreerd in de fabriek en het maakt
standaard gebruik van automatische kalibratie. Als uw kompas
onregelmatig werkt, bijvoorbeeld nadat u lange afstanden hebt
afgelegd of na extreme temperatuurschommelingen, kunt u het
handmatig kalibreren.
1
Selecteer de Oranje toets.
2
Selecteer Stel in > Sensors > Kompas > Kalibreren >
Start.
3
Volg de instructies op het scherm.
Kaart
geeft uw positie op de kaart aan. Terwijl u zich verplaatst,
verplaatst het pictogram zich ook en laat het een spoorlog (een
spoor) achter. Waypointnamen en -symbolen worden
weergegeven op de kaart. Als u naar een bestemming
navigeert, wordt de route met een lijn op de kaart gemarkeerd.
Kaartnavigatie (pagina 6)
Kaartinstellingen (pagina 10)
Navigatie 5