Operation Manual

26 ANT+-sensors

De Forerunner is compatibel met de snelheids-
en cadanssensor GSC 10 voor etsen. Een lijst
met ANT+-sensors van andere fabrikanten die
compatibel zijn met de Forerunner vindt u op
www.garmin.com/intosports.

Voordat u de training start, moet de etsmodus zijn
geactiveerd en moet u de GSC 10 koppelen met
de Forerunner.

Selecteer  >  >
i > etsnaam > 
.

Selecteer  in het veld 
.

Selecteer, indien gewenst,  om het type
sensor te selecteren.

De cadansgegevens van de GSC 10 worden altijd
opgenomen. Als er geen GSC 10 is gekoppeld,
wordt er gebruikgemaakt van GPS-gegevens om
de snelheid en afstand te berekenen.
De cadans is de pedaal- of draaisnelheid. Deze
wordt gemeten aan de hand van het aantal
draaiingen van de krukarm per minuut (RPM).
De GSC 10 beschikt over twee sensors: een
voor de cadans en een voor snelheid.
Kijk op pagina 9 voor informatie over
cadanswaarschuwingen.


De instelling voor gegevensgemiddelden die niet
gelijk zijn aan nul is beschikbaar als u tijdens het
trainen een optionele cadanssensor gebruikt.
Standaard worden lege waarden die optreden als u
niet trapt in de gegevens opgenomen.
Als u gemiddelden die niet gelijk zijn aan nul
wilt in- of uitschakelen, selecteert u  >
 >  > 
 > .

Een lijst met ANT+-sensors van andere fabrikanten
die compatibel zijn met de Forerunner vindt u op
www.garmin.com/intosports.

U kunt uw vermogensmeter pas kalibreren als deze
op de juiste wijze is geïnstalleerd en bezig is met
het opnemen van gegevens. De etsmodus moet
actief zijn.