GPSMAP® 1000/1200 SERIE Gebruikershandleiding
© 2016 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.
Inhoudsopgave Inleiding........................................................................... 1 Overzicht van het toestel ............................................................ 1 Knoppen .................................................................................1 Tips en snelkoppelingen ............................................................. 1 Meer informatie ........................................................................... 1 Geheugenkaarten plaatsen ........................
Configuraties van Auto Guidance routes ............................. 15 De afstand ten opzichte van de kust aanpassen ............ 15 Sporen ...................................................................................... 16 Sporen weergeven ............................................................... 16 De kleur van het actieve spoor instellen .............................. 16 Het actieve spoor opslaan ...................................................
De VRM en de EBL weergeven ...................................... 29 De VRM en de EBL aanpassen ...................................... 29 Het bereik en de peiling tot een doelobject meten .......... 29 Radaroverlay ............................................................................ 29 Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens ..................... 29 Echosporen ...............................................................................29 Echosporen inschakelen ...............................
VHF-kanalen scannen ......................................................... 38 De VHF-squelch aanpassen ................................................ 38 Radio ........................................................................................ 38 De tunerregio instellen ......................................................... 38 Een ander radiostation kiezen ............................................. 39 De afstemmodus wijzigen ....................................................
Het Wi‑Fi draadloos netwerk instellen ................................. 49 Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter .......... 49 Het draadloze kanaal wijzigen ............................................. 50 De Wi‑Fi host wijzigen ......................................................... 50 Draadloze afstandsbediening ................................................... 50 De draadloze afstandsbediening koppelen met de kaartplotter .................................................................
Inleiding WAARSCHUWING Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie. Niet alle functies zijn beschikbaar op alle modellen. Overzicht van het toestel • Selecteer MENU in een willekeurig hoofdscherm om toegang tot aanvullende instellingen te krijgen. • Selecteer MENU om het menu te sluiten zodra u klaar bent. • Selecteer om de schermverlichting aan te passen. • Tik op om de stuurautomaat te openen.
7 Selecteer het station van de geheugenkaart en selecteer vervolgens Volgende > Voltooi. De software van het toestel bijwerken Voordat u de software kunt bijwerken, moet u beschikken over een software-update op een geheugenkaart of de nieuwste software zelf op een geheugenkaart laden. 1 Schakel de kaartplotter in. 2 Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart in de kaartsleuf.
Een SmartMode lay-out toevoegen U kunt naar wens SmartMode lay-outs toevoegen. Elk wijziging in een SmartMode lay-out voor het startscherm in een station wordt weergegeven op alle schermen in het station. 1 Selecteer in het startscherm SmartMode™ > MENU > Voeg layout toe. 2 Selecteer een optie: • Als u de naam van de lay-out wilt wijzigen, selecteert u Naam en symbool > Naam, voert u een nieuwe naam in en selecteert u OK.
2 Selecteer een optie. De schermverlichting aanpassen 1 Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Schermverlichting. TIP: Tik in een willekeurig scherm op om de instellingen voor schermverlichting te openen. Tik meerdere keren om de te kiezen tussen de vooraf ingestelde maximale schermverlichting, minimale schermverlichting en de gebruikersinstelling. Selecteer een optie: 2 • Pas de schermverlichting aan. • Selecteer Automatisch. aangesloten op een radar.
navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en kabelgebieden. Een andere kaart weergeven 1 Selecteer in een combinatiescherm of SmartMode lay-out met een kaart MENU > Navigatiekaartmenu > Wijzig kaart. 2 Selecteer een kaart of een 3D-kaartweergave. Een via-punt op de kaart maken 1 Selecteer op een kaart of 3D-kaartweergave een locatie of object en selecteer SELECT. Er wordt een lijst met opties rechts van de kaart weergegeven.
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten: Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige punten, zoals restaurants, logies en plaatselijke attracties. Auto Guid.: Maakt gebruik van de kaartgegevens en ingevoerde gegevens over uw boot om de beste doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen. Informatie van een getijdenstation weergeven op de kaart geeft een getijdenstation aan.
Symbool Beschrijving Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen object van de kaart of de 3D-kaartweergave. Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
2 3 4 5 alarmsignaal gegeven, maar blijft het object op het scherm aangeduid als gevaarlijk. Selecteer Bereik. Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond uw schip. Selecteer Tijd tot. Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone. Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10.
voor getijden en stromingen weergeven, pagina 6 en schakelt de schuifregelaar voor getijden en stromingen in, waarmee u de tijd kunt instellen voor welke getijden en stromingen worden vermeld op de kaart. Rozen: Toont een kompasroos rond uw boot, waarmee de kompasrichting wordt aangeven op basis van de koers van de boot. Een ware of schijnbare windrichting wordt weergegeven als de kaartplotter is aangesloten op een compatibele maritieme windsensor.
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde. Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor loefzijde. Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor lijzijde. Getijdecorrect.: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van het getijde. Leylijn-filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de ingevoerde tijdsinterval.
6 Open de map Quickdraw en selecteer het bestand met de naam ContoursLog.svy. Nadat het bestand is geüpload, kunt u het bestand ContoursLog.svy van uw geheugenkaart verwijderen om problemen met toekomstige uploads te voorkomen. Uw gegevens gaan niet verloren. Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met de Garmin Quickdraw Community. 1 Plaats de geheugenkaart in uw computer.
Elementaire navigatievragen Vraag Antwoord Hoe kan ik ervoor zorgen dat Navigeer met Ga naar (Een directe koers instellen en volgen met behulp de kaartplotter mij in de richting wijst waarin ik wil gaan van Ga naar, pagina 13).
Een opgeslagen waypoint verplaatsen 1 Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Via-punten. 2 Selecteer een via-punt. 3 Selecteer Bekijk > Wijzig > Positie. 4 Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan: • Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint wilt verplaatsen, selecteert u Gebruik kaart, selecteert u een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens Verplaats via-punt.
Een opgeslagen route bewerken U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in een route aanpassen. 1 Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Routes. 2 Selecteer een route. 3 Selecteer Bekijk > Wijzig route. 4 Selecteer een optie: • Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert u de naam in. • Als u een waypoint wilt selecteren in de koerswijzigingslijst, selecteert u Wijzig koerswijzigingen > Gebruik lijst met koerswijzigingen en selecteert u een waypoint in de lijst.
• Als u de route wilt wijzigen, selecteert u Pad aanpassen en volgt u de instructies op het scherm. • Als u de route wilt wissen, selecteert u Annuleer Auto Guidance. • Als u de route wilt opslaan, selecteert u OK. Een opgeslagen Auto Guid. route wijzigen 1 Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Auto Guidance pad. 2 Selecteer een route en vervolgens Bekijk > Wijzig > Pad aanpassen. TIP: Als u een Auto Guid. route volgt, selecteert u de route op de navigatiekaart en daarna Pad aanpassen.
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is. Auto Guid. zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de Auto Guid. lijn wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de geselecteerde bestemming. Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer.
een spoorpunt wordt vastgelegd. Dit is de aanbevolen instelling voor opnamen. Gebruikersgegevens synchroniseren op het Garmin Marine Network Een grens maken 1 Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Grenzen > LET OP Maak voordat u de gebruikersgegevens synchroniseert op het netwerk een back-up van uw gebruikersgegevens om eventueel gegevensverlies te voorkomen. Zie Een back-up van gegevens maken op een computer, pagina 51.
Het venster Startlijnbegeleiding en het venster Racetimer worden standaard weergegeven in het zeilracecombinatievenster. De startlijn instellen 1 Selecteer in de startlijnbegeleidingsmeter MENU > Startlijn > Startlijn. 2 Selecteer een optie: • Als u de startlijnmarkeringen aan stuurboord en bakboord wilt markeren bij het passeren, selecteert u Pingmarkeringen. • Als u de startlijnmarkeringen aan bakboord en stuurboord wilt markeren door hun coördinaten in te voeren, selecteert u Voer coördinaten in.
Vaste windsturing U kunt de stuurautomaat instellen om een bepaalde koers aan te houden ten opzichte van de huidige windhoek. Op uw toestel moet een NMEA 2000 of NMEA 0183 compatibele windsensor zijn aangesloten om een vaste windsturing of een op de wind gebaseerde overstag- of gijpmanoeuvre te kunnen uitvoeren. ® Het type vaste windsturing instellen Voordat u het type vaste windsturing kunt inschakelen, moet u een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de stuurautomaat.
Ä Å Æ Ç À Á Â Dieptegegevens Oude banden Stukken hout Afstand vanaf de zijkant van de boot Water tussen de boot en de bodem SideVü/ClearVü scanning-technologie In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt de SideVü/ClearVü transducer gebruik van een vlakke bundel om het water en de bodem naast uw boot te scannen.
Om alle vijf de Panoptix echoloodweergaven te kunnen zien hebt u een transducer nodig voor de beelden onder de boot en een tweede transducer voor de beelden vóór uw boot. U opent de Panoptix echoloodweergaven door Panoptix en vervolgens een weergave te selecteren. LiveVü Down echoloodweergave Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat zich onder de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen aas en scholen vis zien.
Deze kaartplotter is compatibel met de Garmin ClearVü™ transducer en met diverse andere transducers, zoals Garmin GT transducers, die verkrijgbaar zijn op www.garmin.com. Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd, moet u mogelijk het transducertype instellen om het echolood correct te laten functioneren. Als het toestel uw transducer automatisch heeft gedetecteerd, wordt deze optie niet weergegeven.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven met een hogere intensiteit, kunt u de kleurversterking of de contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het onderscheid tussen de signalen met een hoge intensiteit onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt u de kleurversterking of het contrast verlagen. 1 Selecteer in een echoloodweergave MENU. 2 Selecteer een optie: • Selecteer in de Garmin ClearVü of SideVü echoloodweergave Contrast.
1 Selecteer in een echoloodweergave MENU > Frequentie. 2 Selecteer een frequentie die is afgestemd op uw behoeften en waterdiepte. Zie Echoloodfrequenties, pagina 23 voor meer informatie over frequenties. Een frequentievoorinstelling maken OPMERKING: Niet voor alle transducers beschikbaar. U kunt een voorinstelling maken om een specifieke echoloodfrequentie op te slaan, zodat u snel van frequentie kunt wisselen. 1 Selecteer in een echoloodweergave MENU > Frequentie.
Automatische schuifsnelheid wordt de schuifsnelheid aangepast aan de snelheid van het schip. Ruisonderdruk.: Hiermee kunt u de interferentie en de hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen (Instellingen voor ruisonderdrukking, pagina 25). Presentatie: Hiermee kunt u de presentatie van het echoloodscherm configureren (Instellingen voor echoloodweergave, pagina 25). Alarmen: Hiermee kunt u echoloodwaarschuwingen instellen (Instellingen voor echoloodwaarschuwingen, pagina 25).
Contour: Hiermee kunt u opgeven dat er een alarm moet afgaan als het toestel een zwevend doel detecteert in de opgegeven diepte vanaf het wateroppervlak en vanaf de bodem. Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het toestel een zwevend doel detecteert. • laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke grootte worden gedetecteerd. • laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of grote vissen worden gedetecteerd. • laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen worden gedetecteerd.
Echoloodopnamen afspelen 5 Selecteer MENU > Radar zenden. Voordat u echoloodopnamen kunt afspelen, moet u de HomePort™ toepassing downloaden en installeren, en echoloodgegevens opnemen op een geheugenkaart. 1 Verwijder de geheugenkaart uit het toestel. 2 Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten op een computer. 3 Open de HomePort toepassing. 4 Selecteer een echoloodopname in uw toestellijst. 5 Klik met de rechtermuisknop op de echoloodopname in het onderste deelvenster.
informatie over objecten in de onmiddellijke nabijheid van uw schip goed te kunnen interpreteren. Bij regen kunt u met radarsignalen met een kort bereik objecten in de buurt duidelijker zien, mits de instelling voor regenruis optimaal is geconfigureerd. • Selecteer het kortste effectieve bereik voor de radar, gebaseerd op de reden van uw gebruik van de radar en de op dat moment geldende omstandigheden. U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw boot niet volledig omsluit.
(PGN) 127250 of het NMEA 0183-uitvoertelegram HDM of HDG aanleveren. 1 Selecteer een object of locatie in een radarscherm. 2 Selecteer Bepaal doel > MARPA-doel. Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen 1 Selecteer vanaf het radarscherm een MARPA-doel. 2 Selecteer MARPA-doel > Verwijder. Informatie weergeven over een object dat met een MARPA-tag is gelabeld U kunt het bereik, de peiling, de snelheid en andere informatie over een object bekijken dat met een MARPA-tag is gelabeld.
Het radarbeeld optimaliseren Radarversterking en -storing objecten in de buurt van dergelijke grote objecten zijn daardoor vaak minder goed te zien. OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt. 1 Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay MENU > Radarmenu > Versterking.
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt. 1 Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay MENU > Zeeruis. Selecteer Omhoog of Omlaag om de weergave van zeeruis 2 aan te passen totdat andere objecten duidelijk zichtbaar zijn op het radarscherm. De ruis die door de zee wordt veroorzaakt, blijft waarschijnlijk steeds zichtbaar op het scherm. Regenruis op het radarscherm aanpassen U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt veroorzaakt.
De mogelijke boegcorrectie meten De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn ligt met de boegas. 1 Maak met behulp van een magnetisch kompas een optische peiling van een stilliggend object dat zich binnen het zichtbare bereik bevindt. 2 Meet de peiling van het object op de radar. 3 Als de afwijking van de peiling meer dan +/- 1° bedraagt, stelt u de boegcorrectie in.
• Selecteer <<10° of 10°>> voor een koerswijziging van 10°. • Houd <1° of 1°> ingedrukt voor een snelheidsgestuurde koerswijziging. De boot blijft draaien tot u de knop loslaat. • Houd <<10° of 10°>> ingedrukt voor een reeks koerswijzigingen van 10°. Koerspatronen WAARSCHUWING U bent verantwoordelijk voor de veilige besturing van uw boot. Begin geen patroon als u niet zeker weet of het water vrij is van obstakels.
• Wanneer u een noodoproep vanwege een man-over-boord initieert vanaf uw kaartplotter, geeft de marifoon de pagina Noodoproep weer om een noodoproep voor een man-overboord uit te voeren. DSC inschakelen Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC. DSC-lijst De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSCoproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen bevatten.
Sporen van schepen weergeven op de kaart U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft een zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt en een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan. 1 Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave MENU > Kaartinstelling > Overige schepen > DSC > Weergaveinstelling.
2 Selecteer een optie: • Selecteer het aantal motoren. • Selecteer Automatisch configureren om het aantal motoren automatisch te detecteren. Instellen welke motoren in de meters worden weergegeven Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren (Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt weergegeven, pagina 35). 1 Selecteer in het motormeterscherm MENU > Installatie > Motorselectie > Wijzig motoren.
2 Selecteer een optie: • Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op nul, selecteert u Herstel trip. • Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op nul, selecteert u Reset maximale snelheid. • Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u Herstel kilometerteller. • Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u Herstel alles. Informatie van stromingenstation OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
2 Selecteer een optie om de lijst met berichten te filteren of te sorteren. Berichten opslaan op een geheugenkaart 1 Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing. 2 Selecteer NAV INFO > Waarschuwingsbeheer > Opslaan op kaart. Alle berichten wissen Selecteer NAV INFO > Waarschuwingsbeheer > Wis waarschuwingsbeheer. Mediaspeler OPMERKING: De mediaspeler is niet compatibel met alle kaartplottermodellen. OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle aangesloten mediaspelers.
Een ander radiostation kiezen 1 Selecteer in het mediascherm een geschikte bron, zoals FM. 2 Selecteer of om op een station af te stemmen. De afstemmodus wijzigen U kunt voor sommige bronnen, bijvoorbeeld FM-radio of AMradio, instellen hoe u een station selecteert. OPMERKING: Niet alle afstemmodi zijn beschikbaar voor alle mediabronnen. 1 Selecteer in het mediascherm MENU > Afstemmodus. 2 Selecteer een optie. 3 Selecteer zo nodig SELECT.
met SiriusXM op (877) 438-9677 of ga naar www.siriusxm.ca /activatexm om u te registreren indien u in Canada woont. 4 Geef de radio-id op. Activering duurt meestal 10 tot 15 minuten, maar kan soms wel een uur duren. De SiriusXM Connect Tuner moet zijn ingeschakeld en het SiriusXM signaal ontvangen om het activeringsbericht te kunnen ontvangen. 5 Indien de service niet binnen een uur wordt geactiveerd, gaat u naar http://care.siriusxm.
Raadpleeg voor meer informatie de instructies bij uw uitrusting voor het ontvangen van weer en radio via de satelliet. passeren. Deze informatie komt van de provider van de weergegevens. Weersverwachtingen Weerwaarschuwingen en weerberichten Weergegevens worden met verschillende tussenpozen uitgezonden voor elke weerfunctie. Weerradargegevens worden bijvoorbeeld elke vijf minuten uitgezonden.
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de verwachting voor buitengaats bekijken 1 Selecteer Grafieken > Weersverwachting. 2 Schuif de kaart naar een locatie buitengaats op. De optie Weersverwachting voor de scheepvaart of Weersverwachting buitengaats wordt weergegeven wanneer de weersverwachting beschikbaar is. 3 Selecteer Weersverwachting voor de scheepvaart of Weersverwachting buitengaats. Verwachtingen voor steden Verwachtingen voor steden worden als weersymbolen weergegeven.
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere tijdsperiode weergeven 1 Selecteer Weer > Grafieken > Zicht > MENU. 2 Selecteer een optie: • Als u de verwachte zichtcondities voor de volgende 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Volgende verwachting meerdere keren. • Als u de verwachte zichtcondities voor de vorige 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Vorige verwachting meerdere keren.
automatisch door het netwerk gedetecteerd en weergegeven in de lijst met bronnen. Videovoorkeuzes een naam geven op een videocamera in het netwerk 1 Selecteer in het videoscherm MENU > Video-instellingen > Naam. 2 Voer de naam voor de voorkeuze in. Camera-instellingen Sommige camera's beschikken over aanvullende mogelijkheden om de cameraweergave te bedienen. OPMERKING: Niet alle opties zijn op alle camera- en kaartplottermodellen beschikbaar.
De VIRB actiecamera bedienen via de kaartplotter ® Voor bediening van de VIRB actiecamera via de kaartplotter moet u de toestellen eerst draadloos met elkaar verbinden (Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter, pagina 49). U kunt maximaal vijf VIRB actiecamera's draadloos verbinden met de kaartplotter. Als u de VIRB actiecamera hebt verbonden met de kaartplotter, wordt een nieuwe optie toegevoegd aan A/V, meters, bediening.
Simulator: Schakelt de simulator in of uit en biedt u de mogelijkheid de tijd, datum, snelheid en gesimuleerde locatie in te stellen. Stationinstellingen Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens. Wijzig station: Hiermee kunt u nieuwe standaarden instellen voor het gehele station gebaseerd op de locatie van dit station. U kunt er ook voor kiezen om dit scherm als een zelfstandig, individueel scherm te gebruiken, in plaats van het scherm te groeperen in een station met andere schermen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de Auto Guid. route wilt plaatsen. De Auto Guid. route wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guid.
NMEA 2000 instellingen Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 2000instelling. Toestellenlijst: Hier worden de toestellen weergegeven die zijn verbonden met het netwerk. Toestellen labelen: Hier kunt u de labels van de beschikbare verbonden toestellen veranderen. Toestellen en sensors in het netwerk een naam geven U kunt een naam geven aan toestellen en sensors die met het Garmin Marine Network en het NMEA 2000 netwerk zijn verbonden. 1 Selecteer Instellingen > Communicatie.
positief getal in. U kunt een negatief getal invoeren als u wilt compenseren voor een grote boot die een paar voet diep in het water ligt. 1 Voer een actie uit, op basis van de locatie van de transducer: • Als de transducer op de waterlijn À is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als een positief getal. • Als de transducer onder aan de kiel Á is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
U kunt meerdere draadloze toestellen verbinden met de kaartplotter om gegevens te delen. 1 Schakel op het draadloze toestel de Wi‑Fi technologie in en scan naar draadloze netwerken. 2 Selecteer de naam van het draadloze netwerk van uw kaartplotter ( (Het Wi‑Fi draadloos netwerk instellen, pagina 49)). 3 Voer het netwerkwachtwoord in. Het draadloze kanaal wijzigen U kunt het draadloze kanaal wijzigen als u een toestel niet kunt vinden, verbindingsproblemen hebt, of hinder hebt van interferentie.
Een bestandstype selecteren voor viapunten en routes van andere leveranciers De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter U kunt via-punten en routes op toestellen van andere leveranciers importeren en exporteren. 1 Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Gegevensoverdracht > Bestandstype. 2 Selecteer GPX. Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen, selecteert u het bestandstype ADM.
2 Draai het wieltje op het GRID externe invoertoestel om SELECT te markeren bij de kaartplotter die u wenst aan te sturen met het GRID externe invoertoestel. 3 Druk op SELECT. De GRID joystick draaien In bepaalde installatie-situaties kunt u de oriëntatie van de GRID joystick draaien. 1 Selecteer Instellingen > Communicatie > Marine Network. 2 Selecteer het GRID toestel. Het scherm schoonmaken LET OP Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de antispiegelende coating.
Als het oorspronkelijke via-punt is overgenomen van een kaart, moet op de kaart een legenda aanwezig zijn waarin de kaartdatum en het positieformaat staan vermeld die zijn gebruikt om die kaart te maken. Meestal staat deze legenda in de buurt van de productcode van de kaart. 2 Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Eenheden. 3 Selecteer de juiste kaartdatum- en positieformaatinstellingen. 4 Maak het via-punt opnieuw.
Index A aan-uitknop 1, 45 aankomstalarm 48 aanvaringsalarm 7, 49 afbeeldingen 52 afstand meten 22 kaarten 4 afstand tot kustlijn 15, 47 afstandcirkels 9 afstandsbediening 50 loskoppelen 50 AIS 6–9 doelzoeken 6–8 gevaren 7, 29 inschakelen 49 noodsignaaltoestel 8 radar 29 SART 8 alarmen 17, 48 aankomst 48 aanvaring 7, 49 brandstof 36, 48 diep water 25, 48 echolood 25, 48 krabbend anker 48 meters 36 motor 36 navigatie 48 ondiep water 25, 48 van koers 48 watertemperatuur 25, 48 weer 48 AM 38, 39 andere schepen
radio 39, 40 SiriusXM Satellite Radio 39 toestelnaam 40 tunerregio 38, 39 VHF 38 voorinstelling 39, 44 willekeurige volgorde 38 zones 38 meters 35 brandstof 35, 36 limieten 35 motor 35, 36 statusalarmen 36 trip 36 wind 36 meters voor zeilen 36 MOB, toestel 8 motorboot 3, 17 motormeters 35, 36 configureren 35, 36 statusalarmen 36 muziekspeler 38–40.
weersverwachting 41–43 wind 42 zeegang 42 zicht 42, 43 Wi‑Fi technologie 49 windmeters 36 Z zeilboot 3, 17 zeilen 9, 17, 18 racetimer 18 startlijn 17, 18 zon- en maanstanden 37 zoomen, echolood 23 zwevende doelen 10 56 Index
support.garmin.