Operation Manual

informatie over objecten in de onmiddellijke nabijheid van uw
schip goed te kunnen interpreteren. Bij regen kunt u met
radarsignalen met een kort bereik objecten in de buurt
duidelijker zien, mits de instelling voor regenruis optimaal is
geconfigureerd.
Selecteer het kortste effectieve bereik voor de radar,
gebaseerd op de reden van uw gebruik van de radar en de
op dat moment geldende omstandigheden.
Een waypoint op het radarscherm markeren
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay een locatie.
2
Selecteer Nieuw via-punt.
MotionScope
Doppler radartechnologie
De
GMR Fantom radar gebruikt het Doppler-effect om
bewegende doelen te detecteren en te markeren, onder andere
om aanvaringen te voorkomen, zwermen vogels te signaleren
en veranderende weersomstandigheden in de gaten te houden.
Het Doppler-effect is de frequentieverandering in de radarecho,
veroorzaakt door de relatieve beweging van het doel. Op die
manier kunnen doelen die naar de radar toe of van de radar af
bewegen direct worden gedetecteerd.
De MotionScope functie markeert de bewegende doelobjecten
op het radarscherm, zodat u om andere boten of slecht weer
heen kunt navigeren, of naar visstekken waar vogels op het
wateroppervlak naar voedsel zoeken.
De bewegende doelobjecten worden kleurgecodeerd zodat u in
een oogopslag weet welke doelobjecten uw kant op komen en
welke van u af bewegen. Bij de meeste kleurenschema's geeft
groen aan dat het doelobject van u af beweegt en geeft rood
aan dat het doelobject uw kant op komt.
Een bewakingszone inschakelen
U kunt een bewakingszone inschakelen om u te waarschuwen
als een object een opgegeven gebied rond uw boot binnenkomt.
OPMERKING:
Deze functie is niet beschikbaar in dubbele
radarmodi.
Selecteer in een radarscherm MENU >
Radaropties >
Bewakingsz. inschak.
.
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen
Voordat u de grenzen van de zone kunt bepalen, moet u eerst
een bewakingszone inschakelen (Een bewakingszone
inschakelen,
pagina
28)
.
U kunt een cirkelvormige bewakingszone definiëren die uw boot
volledig omsluit.
1
Selecteer in een radarscherm MENU >
Radaropties > Wijzig
bewakingszone > Wijzig bewakingszone > Cirkel
.
2
Selecteer de locatie van de cirkel van de buitenste
bewakingszone.
3
Selecteer de locatie van de cirkel van de binnenste
bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
bepalen.
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen
Voordat u de grenzen van de zone kunt bepalen, moet u eerst
een bewakingszone inschakelen (Een bewakingszone
inschakelen, pagina 28)
.
U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw
boot niet volledig omsluit.
1
Selecteer vanuit het wachtpostscherm MENU
> Radaropties
> Wijzig bewakingszone > Wijzig bewakingszone > Hoek
1
.
2
Gebruik de pijlknoppen om de locatie van de buitenste
bewakingszone te selecteren
À
.
3
Selecteer
Hoek 2.
4
Selecteer de locatie van hoek
Á
van de binnenste
bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
bepalen.
5
Selecteer
OK.
Een bewakingszone uitschakelen
U kunt een bewakingszone uitschakelen.
Selecteer in een radarscherm MENU
> Radaropties > Wijzig
bewakingszone > Bewakingszone uitschak.
.
De bewakingszoneconfiguratie wordt opgeslagen, zodat u de
zone op elk gewenst moment weer kunt inschakelen.
MARPA
Met Mini-automatic Radar Plotting Aid (MARPA) kunt u doelen
identificeren en traceren. De functie wordt voornamelijk gebruikt
om aanvaringen te voorkomen. Om MARPA te kunnen
gebruiken moet u eerst een MARPA-tag aan een object
toewijzen. De radar volgt automatisch het gelabelde object en
geeft u informatie over dat object, waaronder het bereik, de
peiling, snelheid, GPS-koers, het moment waarop dat object het
dichtst bij u was en het tijdstip daarvan. MARPA geeft de status
van elk gelabeld object aan (zoeken, verloren, volgen of
gevaarlijk) en de kaartplotter kan een waarschuwingssignaal
geven als het object uw veiligheidszone binnenkomt.
Symbolen voor zoeken met MARPA
Een doel zoeken. Concentrische, gestippelde groene cirkels
stralen golven vanuit het doel uit als de radar op het doel is
gericht.
Doel is gevonden. Een effen groene cirkel geeft de locatie van
het doel aan waarop de radar is gericht. Een groene stippellijn
die aan de cirkel vastzit, geeft de geprojecteerde koers over de
grond of de GPS-koers van het doel aan.
Gevaarlijk doel binnen bereik. Een rode cirkel knippert bij het
doel terwijl er een waarschuwingssignaal klinkt en een melding
wordt gegeven. Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen
rode punt met daaraan een rode stippellijn de locatie en de
geprojecteerde koers over de grond of de GPS-koers van het
doel aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is uitgescha-
keld, knippert het doel maar gaat er geen waarschuwingssignaal
af en wordt er geen melding gegeven.
Doel is verdwenen. Een effen groene cirkel met een X erin geeft
aan dat de radar niet op het doel kon worden vastgezet.
Dichtstbijzijnd punt van nadering en tijd tot dichtstbijzijnd punt
van nadering voor een gevaarlijk doel.
Een MARPA-tag aan een object toewijzen
Voordat u MARPA kunt gebruiken, moet een koerssensor zijn
verbonden en moet een actief GPS-signaal beschikbaar zijn. De
koerssensor moet het
NMEA 2000-parametergroepsnummer
28 Radar