Operation Manual
10 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding
Kaarten gebruiken
Andere functies die op de meeste kaarten voorkomen zijn dieptelijnen (bij diep
water zijn deze wit), getijdenzones, dieptepeilingen (zoals weergegeven op de
originele papieren kaart), navigatiehulpmiddelen en symbolen, en obstakels en
kabelgebieden.
1. Selecteer in het startscherm.
2. Selecteer , of .
3. Selecteer met de de gewenste positie op de kaart.
4. Druk op .
5. Selecteer .
6. Selecteer (of als u een voorgeprogrammeerde
BlueChart g2 Vision-kaart voor automatische begeleiding gebruikt).
7. Volg de gekleurde lijn op het scherm naar de bestemming.
voor het maken van een route naar een punt op de kaart Zie pagina 26.
Gebruik de om de kaartwijzer ( ) van uw huidige positie
naar andere gebieden op de navigatiekaart te verplaatsen. Als u voorbij de rand
van de huidige kaart schuift, schuift het scherm mee, zodat de route die u volgt
continu zichtbaar blijft.
Als u de kaartwijzer verplaatst, ziet u rechtsonder op de kaart de afstand en
peiling tussen uw huidige locatie en de coördinaten van de locatie die de
kaartwijzer aangeeft.
Als u over de kaart wilt schuiven, dient u omhoog, omlaag, links of rechts op
de te drukken.
Kaartwijzer
Druk op en selecteer als u niet langer wilt schuiven.
Met de bestuurt u het zoomniveau, hetgeen wordt
aangegeven door de schaal onder aan de navigatiekaart ( ). Het balkje onder
het cijfer geeft de afstand op de kaart weer.