Operation Manual

GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 13
Kaarten gebruiken
: de boeglijn wordt doorgetrokken in uw reisrichting.
 : hiermee schakelt u de koerslijn uit.
 : geeft de afstand tot het einde van de koerslijn weer.
 : de benodigde tijd voor het bereiken van het einde van de koerslijn.
: een standaardwereldkaart of satellietbeelden weergeven (wanneer
is geselecteerd).
: dieptemetingen in- of uitschakelen en een gevaarlijke diepte 
instellen.
(alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-kaart 
gebruikt): hiermee wordt een geselecteerde diepte geïdenticeerd. Gebieden op 
de kaart die ondieper zijn dan de opgegeven waarde, worden blauw gearceerd, 
en gebieden die dieper zijn dan de opgegeven waarde, worden wit gearceerd. 
De contour wordt altijd getekend op de geselecteerde diepte of dieper dan de 
geselecteerde diepte. 
Selecteer als u de standaarddiepte van de g2 Vision-kaart wilt gebruiken.
: de symboolvoorkeuren wijzigen.
 : hiermee past u de grootte van de 
navigatiesymbolen op de kaart aan.
 : hiermee stelt u de symbolenset voor de 
navigatiekenmerken in (NOAA of IALA).
 : hiermee schakelt u de weergave van nuttige punten 
op land (POI's) in of uit.
 : hiermee kunt u de sector waarin een navigatielicht zichtbaar 
is in- en uitschakelen. Selecteer  als u de lichtsectoren wilt lteren op 
basis van het zoomniveau.
 : schakel bij het laden van BlueChart g2 Vision SD-kaarten de 
kaartgrenzen in, als u wilt zien welk gebied een kaart bestrijkt.
 : hiermee schakelt u camerapictogrammen (pagina 20) in of uit 
wanneer u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt.
 : hiermee kunt u een kleine, middelgrote of grote boot of 
driehoek selecteren als uw bootpictogram op de kaart.