Operation Manual

GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 51
De kaartplotter congureren
Als u tevreden bent met de plaatsing van de autobegeleidingslijn,
selecteer dan  >  > . Ga door
naar stap 11.
Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels
is geplaatst, selecteert u  >  >  >
 >  >  in het startscherm.
Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te
omslachtig zijn, selecteert u  >  >  >
 >  >  in het startscherm.
8. Als u in stap 7  of  hebt gekozen, controleer dan de plaatsing van de
autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat
en of de route met koerswijzigingen een efciënte route is.
9. Voer een actie uit:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de autobegeleidingslijn,
selecteer dan  >  > . Ga door
naar stap 11.
Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteer dan  >  >  >
 >  >  in het startscherm.
Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te
omslachtig zijn, selecteer dan  >  >  >
 >  >  in het startscherm.
10. Als u in stap 9  of  hebt gekozen, controleer dan de
plaatsing van de autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende
obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efciënte
route is.
11. Herhaal stap 1 t/m 10 in ieder geval nog één keer. Hanteer daarbij elke keer
een andere afstand tot u bekend bent met de functionaliteit van de instelling
voor Afstand kustlijn.

Als u de communicatie-instellingen wilt wijzigen, dient u in het startscherm
 >  te selecteren.
: congureer de invoer-/uitvoerindeling die voor seriële poort 1 
moet worden gebruikt wanneer u uw kaartplotter aansluit op externe NMEA-
toestellen, een computer of andere Garmin-toestellen.
 : biedt ondersteuning voor de in- of uitvoer van 
Garmin-gegevens voor communicatie met de Garmin-software.
 : ondersteunt de in- en uitvoer van standaard NMEA
0183-gegevens en DSC, en ondersteunt NMEA-invoer van de DPT-, MTW- 
en VHW-telegrammen voor echolood.
 : ondersteunt de in- of uitvoer van standaard 
0183-gegevens voor de meeste AIS-ontvangers.