GPSMAP 4000/5000-serie ® gebruikshandleiding
© 2009–2011 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Alle rechten voorbehouden. Behoudens voor zover uitdrukkelijk hierin voorzien, mag geen enkel deel van deze handleiding worden vermenigvuldigd, gekopieerd, overgebracht, verspreid, gedownload of opgeslagen in enig opslagmedium voor enig doel zonder vooraf de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Garmin te hebben verkregen.
Inleiding Inleiding WAARSCHUWING Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie. In deze handleiding vindt u informatie over de volgende producten: • • • • • • GPSMAP® 4008 GPSMAP 4010 GPSMAP 4012 GPSMAP 5008 GPSMAP 5012 GPSMAP 5015 Tips en snelkoppelingen • • • • Selecteer Thuis in een scherm om terug te keren naar het startscherm.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave Inleiding...............................................................iii Tips en snelkoppelingen.................................................iii Uitleg over de handleiding..............................................iii Aan de slag..........................................................1 Voor- en achterpaneel.................................................... 1 De kaartplotter inschakelen............................................ 2 De kaartplotter uitschakelen....
Aan de slag Aan de slag Voor- en achterpaneel ➋ ➎ ➊ ➌ ➍ ➏ ➐ ➑ GPSMAP 4012 ➊ ➋ ➑ GPSMAP 5008 Item Beschrijving ➊ Aan-uitknop ➋ Sensor automatische schermverlichting ➌ Bereiktoetsen ➍ Tuimelschakelaar ➎ Schermtoetsen ➏ De knoppen MARK, SELECT, MENU en HOME ➐ Numeriek toetsenblok (alleen 4012 en 4212) ➑ Uitsparing voor gegevenskaart GPSMAP® 4000/5000-serie – Gebruikershandleiding 1
Aan de slag ➋ ➌ ➊ ➍ Item Beschrijving ➊ Netwerkconnectors ➋ NMEA 2000-connector ➌ Stroomconnector ➍ Videoconnector ➎ NMEA 0183-connector ➎ De kaartplotter inschakelen Selecteer . De kaartplotter uitschakelen Houd ingedrukt. De begininstellingen van de kaartplotter Wanneer u de kaartplotter voor het eerst gaat gebruiken, moet u een aantal begininstellingen configureren. U moet deze instellingen ook configureren wanneer u de fabrieksinstellingen herstelt (pagina 104).
Aan de slag De kleurmodus aanpassen 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Systeem > Pieper/scherm > Schermverlichting. Tip: selecteer in een scherm om het venster Scherm weer te geven. 2. Selecteer Kleurmodus. 3. Selecteer Dagkleuren, Nachtkleuren of Auto. Met de instelling Automatisch wordt het kleurschema automatisch aan de zonsopkomst en -ondergang aangepast.
Aan de slag Informatie over het startscherm Via het startscherm hebt u toegang tot alle andere schermen. Opmerking: de beschikbare opties in dit scherm zijn afhankelijk van het type kaartplotter en de overige aangesloten toestellen. Startscherm van de GPSMAP 4000-serie Startscherm van de GPSMAP 5000-serie Menu-item Beschrijving Kaarten Hiermee hebt u toegang tot de volgende kaarten: de navigatiekaart, Perspective 3D, Mariner’s Eye 3D, Fish Eye 3D, de viskaart en de radaroverlay (pagina 5).
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Weergave van kaarten en 3D-kaarten Alle kaartplotters uit de GPSMAP 4000/5000-serie zijn voorzien van een eenvoudige basiskaart. De GPSMAP 4208-, 4210-, 4212-, 5208-, 5212-, en 5215-kaartplotters hebben ingebouwde, gedetailleerde BlueChart g2-cartografie voor de Amerikaanse wateren. De onderstaande kaarten en 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar op de kaartplotter.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Kaartsymbolen BlueChart g2- en BlueChart g2 Vision-kaarten gebruiken grafische symbolen om kaartkenmerken aan te duiden, conform de Amerikaanse en internationale normen. Hieronder ziet u enkele andere algemene symbolen die u kunt tegenkomen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 3. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Bij de GPSMAP 4000-serie verschuift u de kaart op met de tuimelschakelaar. • Bij de GPSMAP 5000-serie verschuift u de kaart op door deze met een vinger te verschuiven. Als u voorbij de rand van de kaart schuift, schuift het scherm mee, zodat de route die u volgt continu zichtbaar blijft. Het ) blijft op uw huidige locatie staan.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 5. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Label om de naam en het symbool weer te geven. • Selecteer Opmerking om de opmerkingen weer te geven die u hebt toegevoegd. • Selecteer Symbool om alleen het symbool weer te geven. • Selecteer Verberg om het symbool te verbergen. De kleur van het actieve spoor instellen Zie (pagina 37).
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Overige objectinformatie bekijken U kunt informatie over kaartitems, waypoints en kaarten op het scherm weergeven. Opmerking: Mariner's Eye 3D en Fish Eye 3D zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-gegevenskaart gebruikt (pagina 21). De viskaart is alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision- of een BlueChart g2-gegevenskaart gebruikt, of als de geïntegreerde kaart ondersteuning biedt voor viskaarten. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Getijden en stromingen weergeven en configureren U kunt informatie over de getijden en stromingen op de navigatiekaart of viskaart weergeven. Opmerking: de viskaart is beschikbaar met een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Selecteer Kaarten in het startscherm. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. Selecteer Menu. Selecteer Kaartinstelling. Selecteer Getijde/stromingen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Het zoomdetail van de kaart wijzigen U kunt voor de navigatiekaart en de viskaart instellen hoe gedetailleerd die kaarten op verschillende zoomniveaus moeten worden weergegeven. 1. 2. 3. 4. Selecteer Kaarten in het startscherm. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. Selecteer Menu > Kaartinstelling > Kaartweergave > Detail. Selecteer een detailniveau.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten De bron van de koerslijn selecteren De bron voor de weergave van de koerslijn op de kaartplotter wordt bepaald door de instelling van de bron van de koerslijn (Auto of GPS-koers) en de beschikbaarheid van koersinformatie van een koerssensor. • • • 1. 2. 3. 4. 5. 6. Als er koersinformatie beschikbaar is van een koerssensor en de bron van de koers is ingesteld op Auto, worden zowel de koerslijn als het voertuigpictogram uitgelijnd met de koers van de sensor.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Navigatiesymbolen weergeven en configureren U kunt navigatiesymbolen op de navigatiekaart, de viskaart of de radaroverlay tonen en de weergave configureren. Opmerking: de viskaart is beschikbaar met een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Navigatiekaart > Menu > Kaartinstelling > Kaartweergave > Symbolen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Kompasroos weergeven en configureren Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u een kompasroos ➊ rond uw boot weergeven en daarmee de kompasrichting aangeven op basis van de koers van de boot. De ware of schijnbare windrichting wordt weergegeven ➋ als de kaartplotter is aangesloten op een compatibele maritieme windsensor. Opmerking: de viskaart is beschikbaar met een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. ➋ 1. 2. 3. 4.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Automatic Identification System Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere schepen identificeren en volgen. Informatie over AIS AIS waarschuwt u als er zich schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Voorliggende koers en geprojecteerde koers van geactiveerde AIS-doelen Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in een driedimensionale weergave van een kaart.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 1. 2. 3. 4. Selecteer Kaarten in het startscherm. Selecteer Navigatiekaart, Viskaart, Perspective 3D, Mariner’s Eye 3D of Radaroverlay. Selecteer Menu > Overige schepen > AIS-weergave-instelling. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Weergavebereik en geef de afstand ten opzichte van uw locatie op waarbinnen AIS-schepen zichtbaar worden. Selecteer een afstand. • Selecteer MARPA > Toon om MARPA-schepen weer te geven.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 4. Met Tijd tot stelt u een alarm in dat afgaat wanneer AIS of MARPA vaststelt dat een vaartuig of object de veilige zone binnen het ingestelde tijdinterval (van 1 tot 24 minuten) zal doorkruisen. 5. Selecteer een tijd. Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven Opmerking: Mariner's Eye 3D is beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-gegevenskaart gebruikt.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Perspective 3D Perspective 3D biedt een panoramisch beeld van bovenaf en van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en dient als visueel navigatiekenmerk. Deze weergave is nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen. Selecteer in het startscherm Kaarten > Perspective 3D.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Een corridorbreedte selecteren U kunt de breedte van de navigatiecorridor in Perspective 3D of Mariner’s Eye 3D aangeven. Opmerking: de kaart Mariner’s Eye 3D staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. 2. 3. 4. 5. Selecteer Kaarten in het startscherm. Selecteer Perspective 3D of Mariner's Eye 3D. Selecteer Menu > Kaartweergave > Corridorbreedte. Geef de breedte op. Selecteer OK.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Radaroverlay Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme radar van Garmin, kunt u de radaroverlay gebruiken om radargegevens te projecteren op de navigatiekaart of de viskaart (pagina 73). BlueChart g2 Vision Met een optionele, voorgeprogrammeerde gegevenskaart voor BlueChart g2 Vision kunt u alle functies van de kaartplotter gebruiken.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Mariner's Eye 3D Een BlueChart g2 Vision-gegevenskaart bevat de weergave Mariner’s Eye 3D, een gedetailleerd, driedimensionaal beeld van boven en achter uw boot (op basis van uw koers) dat u als visueel navigatiehulpmiddel kunt gebruiken. Deze weergave komt van pas bij het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen. Selecteer in het startscherm Kaarten > Mariner’s Eye 3D.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Afstandcirkels weergeven Zie “Afstandcirkels weergeven” (pagina 19). Weergave van een veilige diepte selecteren U kunt de weergave van een veilige diepte voor Mariner’s Eye 3D instellen. Opmerking: deze instelling heeft alleen gevolgen voor de gevarenkleuren in Mariner’s Eye 3D. Er zijn geen gevolgen voor de veilige waterdiepte van de instelling Autobegeleiding (pagina 53) of voor de instelling van het ondiepwateralarm (echolood) (pagina 94). 1.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Weergave van de Fish Eye 3D-kaart De richting van de weergave op de Fish Eye 3D-kaartweergave aangeven 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Fish Eye 3D > Menu > Weergave. 2. Selecteer Voorschip, Achterschip, Bakboord of Stuurboord. Een echoloodkegel op de kaart weergeven U kunt een kegel weergeven die het gebied aangeeft dat onder de dekking van uw transducer valt. Selecteer in het startscherm Kaarten > Fish Eye 3D > Menu > Echoloodkegel > Aan.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven Bij gebruik van een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart kunt u op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie gebruiken voor weergave van het land en/of de zee. OPMERKING: als deze functie is ingeschakeld, worden de satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met een hoge resolutie weergegeven.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven Om luchtfoto's op de navigatiekaart te kunnen bekijken moet de instelling Fotopunten zijn ingeschakeld (pagina 13). Voorgeprogrammeerde gegevenskaarten van BlueChart g2 Vision bevatten luchtfoto's van een groot aantal oriëntatiepunten, jachthavens en havens. Met deze foto's kunt u zich op de omgeving oriënteren of uzelf voor aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens. 1.
Combinaties Combinaties Het combinatiescherm In het combinatiescherm kunt u meerdere schermen tegelijk weergeven. Het aantal beschikbare opties voor het combinatiescherm is afhankelijk van de optionele netwerktoestellen die u op uw kaartplotter hebt aangesloten en van het feit of u een optionele BlueChart g2 Vision-gegevenskaart gebruikt. In de GPSMAP 4000-serie kunt u maximaal drie schermen combineren en in de GPSMAP 5000-serie zelfs vier. Het combinatiescherm instellen Een combinatie selecteren 1.
Combinaties Gegevensvelden van de combinatieschermen Gegevensvelden kunnen worden weergegeven op combinatieschermen. De velden bevatten realtime informatie die u in één oogopslag kunt zien. U kunt de overlay van de gegevensvelden voor elke combinatie afzonderlijk configureren. Er bestaan verschillende mogelijkheden voor cijfers projecteren in combinatieschermen. Voor iedere cijferweergave kunt u selecteren welke velden ➊ moeten worden weergegeven.
Combinaties Een gegevensveld bewerken 1. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. 2. Selecteer een combinatie. 3. Selecteer een gegevensveld. 4. Selecteer het type gegevens dat in het veld wordt weergegeven. Afhankelijk van de kaartplotter en de netwerkconfiguratie kunnen de beschikbare opties variëren. Instrumentgegevens weergeven U kunt motor- of brandstofmeters weergeven in een combinatiescherm. 1. 2. 3. 4. 5. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. Selecteer een combinatie.
Combinaties Volledige schermweergave gebruiken U kunt de inhoud van elk combinatiescherm weergeven op het volledige kaartplotterscherm. 1. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. 2. Selecteer een combinatie. 3. Als u een toestel uit de GPSMAP 4000-serie gebruikt, zorg dan dat het combinatiescherm dat u op het volledige kaartplotterscherm wilt weergeven, zich in het focusscherm bevindt.
Navigatie Navigatie Elementaire navigatievragen Vraag Antwoord Hoe kan ik ervoor zorgen dat de kaartplotter mij in Navigeren met Ga naar. Zie “Een directe koers instellen en volgen met behulp de richting wijst waarin ik wil gaan (peiling)? van Ga naar” (pagina 32).
Navigatie • Begeleid naar: zoekt in de BlueChart g2 Vision-kaartgegevens de optimale route naar uw bestemming met behulp van Autobegeleiding. Voor deze optie moet u beschikken over een BlueChart g2 Vision-geheugenkaart. Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga naar LET OP Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
Navigatie • • • Selecteer Diepte. Selecteer OK. Selecteer Watertemperatuur. Selecteer OK. Selecteer Commentaar. Selecteer OK. Een MOB-positie markeren en er naartoe navigeren Als u een waypoint markeert, kunt u deze als MOB-positie (man-over-boord) opslaan. Selecteer in een willekeurig scherm Markeer > Man-over-boord. Een internationaal MOB-symbool markeert het actieve MOB-punt en de kaartplotter stelt met de functie Ga naar een koers in terug naar de gemarkeerde positie.
Navigatie Een route vanaf uw huidige positie maken en navigeren U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en deze meteen gaan volgen. Met deze procedure worden de route- of waypointgegevens niet opgeslagen. Opmerking: de viskaart is alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-gegevenskaart of een BlueChart g2gegevenskaart gebruikt, of als de geïntegreerde kaart ondersteuning biedt voor viskaarten. 1. Selecteer Kaart in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. 3.
Navigatie 11. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Nee. • Selecteer Ja > Wijzig route > Naam. Voer de naam van de route in. Selecteer OK. Een route maken en opslaan Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen waypoints opgeslagen. Het startpunt kan uw huidige positie of een willekeurige andere positie zijn. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Routes > Nieuwe route. 2. Selecteer het beginpunt ➊ van de route: • Selecteer Gebruik kaart.
Navigatie Een lijst met opgeslagen routes weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Routes. Een opgeslagen route bewerken U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in een route aanpassen. 1. 2. 3. 4. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Routes. Selecteer de route die u wilt bewerken. Selecteer Herzie > Wijzig route. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Naam. Voer de naam in. Selecteer OK.
Navigatie ➊ De kleur van het actieve spoor instellen U kunt de kleur van uw huidige spoor selecteren. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Actieve trackopties > Trackkleur. 2. Selecteer een spoorkleur. Het actieve spoor opslaan Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve spoor genoemd. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Opslag actieve track. 2.
Navigatie • Selecteer de tijd waarop het huidige spoor is begonnen of Middernacht, indien weergegeven. • Selecteer Geheel log. 3. Selecteer Volg track. 4. Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is aangegeven. 5. Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere obstakels. Het actieve spoor wissen Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Wis actieve track. Het spoorgeheugen wordt gewist; het huidige spoor wordt echter nog steeds opgeslagen.
Waarheen? Waarheen? Gebruik de optie Waarheen? in het startscherm om te zoeken en te navigeren naar brandstofleveranciers, reparatiewerkplaatsen en andere services in de omgeving, maar ook naar waypoints en routes die u hebt samengesteld. Watersportdiensten als bestemming OPMERKING: deze functie is niet in alle regio’s beschikbaar. De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen waar watersportdiensten worden aangeboden.
Waarheen? Naar een bestemming zoeken en navigeren LET OP De functie Autobegeleiding van de BlueChart g2 Vision-gegevenskaart is gebaseerd op elektronische kaartinformatie. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Vergelijk de koers met alle visuele waarnemingen en vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u kunt tegenkomen. Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Waarheen? Selecteer in het beginscherm Waarheen? > Routes. Selecteer een route. Selecteer Navigeren naar. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Vooruit om de route te navigeren vanaf het vertrekpunt dat tijdens het maken van de route is ingesteld. • Selecteer Terug om de route te navigeren vanaf de bestemming die tijdens het maken van de route is ingesteld. Er wordt een magenta lijn weergegeven.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Almanak-, omgevings- en bootgegevens Het informatiescherm bevat informatie over getijden, stromingen, zon- en maanstanden, meters en video. Almanakgegevens Informatie van het getijdenstation Het scherm Getijden verschaft informatie over een getijdenstation ➊ voor een specifieke datum en tijd ➋, zoals de vloedhoogte ➌ en de eb- en vloedtijden ➍.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Informatie over stromingen Opmerking: informatie over stromingenstations is beschikbaar op een BlueChart g2 Vision-kaart. Het scherm Stromen bevat informatie over een getijdenstation ➊ voor een specifieke datum en tijd, zoals de actuele snelheid van de stroming en het niveau ➋. Standaard bevat de kaartplotter informatie over het laatst weergegeven stromingenstation en informatie voor de huidige datum en tijd.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Zon- en maanstanden Het scherm Zon en maan bevat informatie over de zonsopgang en zonsondergang, de op- en ondergang van de maan, de maanfase en een benadering van de positie van de zon ➊ en de maan ➋. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en maanstanden van de actuele dag en tijd weer. Het midden van het scherm ➌ stelt de lucht voor en de buitenste cirkels de horizon ➍. Selecteer Informatie > Getijde/stromingen > Zon en maan in het startscherm.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Een grafiek instellen U kunt de schaal en duur van de grafieken Atmosferische druk en Diepte instellen. De duur verwijst naar het tijdinterval in de grafiek en de schaal verwijst naar het bereik van de gemeten gegevens in de grafiek, inclusief specifieke maximum- en minimumwaarden. 1. 2. 3. 4. Selecteer in het startscherm Informatie > Grafieken. Selecteer Atmo. druk of Diepte. Selecteer Grafiekinstellingen.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Windhoekgegevens De windhoekgrafiek weergeven De kaartplotter moet zijn aangesloten op de hieronder vermelde randapparatuur om de gegevens te kunnen registreren die in de windsnelheidgrafiek worden weergegeven. Windhoek Beschrijving Schijnbare wind Hiermee worden gegevens over de windrichting weergegeven op basis van de luchtstroom die wordt gemeten terwijl een boot in beweging is.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Bootgegevens Motor- en brandstofmeters Instrumenten van de motor weergeven U moet zijn aangesloten op een NMEA 2000-netwerk dat motorgegevens kan verwerken om de motormeters te kunnen weergeven. Raadpleeg de installatie-instructies voor de GPSMAP 4000/5000-serie voor meer gegevens. Selecteer in het startscherm Informatie > Motoren. De motor- en brandstofmeterschermen doorlopen 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Motoren. 2.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Het type motormeter selecteren U kunt het type meter instellen dat wordt weergegeven op de eerste pagina met motormeters. Als u een of twee motoren hebt, kunt u analoge of digitale meters weergeven. Als u drie of meer motoren hebt, kunt u alleen digitale meters weergeven. Selecteer in het startscherm Informatie > Motoren > Menu > Meterinstellingen > Stijl.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Brandstofmeters Maximaal twee brandstofmeters, één hoge en één lage, verschijnen boven en onder de snelheidsmeter in het midden van de pagina Brandstofmeters. Uw brandstoftanks dienen te beschikken over sensors voor het brandstofniveau of voor de brandstofstroom om de gegevens te kunnen registreren die worden weergegeven in de brandstofmeters.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens De tripmeters opnieuw instellen 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Trip. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Reset trip om alle metingen voor de huidige trip in te stellen op 0,0. • Selecteer Reset maximale snelheid om de meting van de maximumsnelheid in te stellen op 0,0. • Selecteer Reset tripteller om de tripteller op 0,0 te zetten. • Selecteer Reset alles om alle waarden op 0,0 te zetten.
Het toestel instellen Het toestel instellen Standaardvragen over het instellen van het toestel Vraag Antwoord Hoe kan ik de mate van detail op de kaart aanpassen? Zie “Zoomdetails van de kaart wijzigen” (pagina 11). Hoe kan ik de tijdzone-instelling wijzigen? Zie “De tijd instellen” (pagina 55). Hoe kan ik de taalinstelling wijzigen? Zie “De taal instellen” (pagina 52). Hoe kan ik de helderheid van de schermverlichting aanpassen? Zie “De schermverlichting aanpassen” (pagina 2).
Het toestel instellen Het scherm instellen Het geluid instellen U kunt instellen wanneer de kaartplotter hoorbare signalen afgeeft. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Systeem > Pieper/scherm > Pieper. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Alleen alarmen om de kaartplotter alleen een alarmsignaal te laten weergeven wanneer de alarmen worden geactiveerd (standaardinstelling).
Het toestel instellen Configuraties van automatische begeleidingslijnen U kunt de gegevens instellen die de kaartplotter gebruikt bij het berekenen van een automatische begeleidingslijn. Opmerking: Autobegeleiding is beschikbaar bij gebruik van een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. Veilige waterdiepte en veilige obstakelhoogte LET OP De instellingen voor Veilige diepte en Veilige hoogte zijn van invloed op de manier waarop de kaartplotter een automatische begeleidingslijn berekent.
Het toestel instellen 9. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Als u tevreden bent met de plaatsing van de automatische begeleidingslijn, selecteer dan Menu > Navigatieopties > Stop navigatie. Ga door naar stap 11. • Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Instellen > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Verst in het startscherm.
Het toestel instellen De tijd instellen 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Voorkeuren > Eenheden > Tijd. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Tijdformaat om een standaard voor het bijhouden van de tijd in te stellen. Selecteer 12 uur, 24 uur of UTC (Universal Time Coordinate). • Selecteer Tijdzone om de tijdzone te selecteren. • Selecteer Zomertijd. Selecteer Aan, Uit of Auto. Eenheden U kunt de eenheden instellen die op de kaartplotter worden weergegeven.
Het toestel instellen Gegevensbalken Gegevensbalken ➊ worden weergegeven op bepaalde kaarten en 3D-kaartweergaven, radarweergaven en combinatieschermen. U dient de gegevensbalken voor elke kaart of één 3D-kaartweergave afzonderlijk in te stellen. ➊ Perspective 3D met gegevensbalken Er bestaan verschillende gegevensbalken. Voor iedere gegevensbalk kunt u selecteren welke gegevensvelden daarbij moeten worden weergegeven.
Het toestel instellen De navigatiegegevensbalk instellen U kunt de navigatiegegevensbalk alleen configureren als die balk wordt weergegeven (pagina 56). 1. 2. 3. 4. Selecteer Kaarten in het startscherm. Selecteer een kaartweergave of een driedimensionale weergave van een kaart. Selecteer Menu > Gegevensbalken > Navigatie > Instellingen voor gegevensbalk. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Routedeel.
Het toestel instellen Behouden windsnelheid en behouden waypointsnelheid op de gegevensbalken De kaartplotter schakelt automatisch over tussen weergave van de behouden windsnelheid en de behouden waypointsnelheid op de gegevensbalken. Behouden waypointsnelheid wordt onder de volgende omstandigheden weergegeven: • In het routedeelgedeelte van de navigatiebalk ziet u de behouden waypointsnelheid als u een route of een automatische begeleidingslijn volgt.
Het toestel instellen Informatie over uw boot Een toestel voor watersnelheid kalibreren Als u over een transducer met snelheidmeting beschikt, kunt u dat toestel voor de snelheid door het water kalibreren. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Mijn boot > Vaarsnelheid kalibreren. 2. Volg de instructies op het scherm. Opmerking: als de boot te traag is of als de snelheidsensor niets registreert, verschijnt de melding “Snelheid te laag”. Selecteer OK en verhoog geleidelijk de snelheid van de boot.
Het toestel instellen Het koersfoutalarm instellen U kunt een alarm laten afgaan wanneer u een opgegeven afstand van de koers afwijkt. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Alarmen > Navigatie > Van koers > Aan. 2. Voer de afwijkende afstand in waarbij het alarm wordt geactiveerd. 3. Selecteer OK. Systeemalarmen De wekker instellen U kunt een alarm instellen met gebruik van de klok van het (GPS-)systeem. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Alarmen > Systeem > Klok > Aan. 2.
Het toestel instellen 1. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Kopieer de gegevens van HomePort naar de voorbereide geheugenkaart (via een geheugenkaartlezer die op de computer is aangesloten). Volg hierbij het proces dat wordt beschreven in het helpsysteem van HomePort. • Kopieer de gegevens van MapSource naar de voorbereide geheugenkaart (via een gegevenskaartlezer die op de computer is aangesloten). Volg hierbij het proces dat wordt beschreven in het helpsysteem van MapSource. 2.
Het toestel instellen Waypoints, routes en sporen van of naar alle kaartplotters op een netwerk kopiëren U kunt waypoint-, route- en koersgegevens overbrengen van één op het Garmin Marine Network aangesloten kaartplotter naar alle andere op dit netwerk aangesloten kaartplotters. 1. Sluit de kaartplotter via de netwerkpoort aan de achterkant met een Garmin-netwerkkabel aan op een Garmin Marine Network. 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Netwerk. 3.
Radar Radar WAARSCHUWING De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de radar wordt ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel bestrijkt een gebied van ca. 12° boven en onder de horizontale lijn vanuit het midden van de radar. Kijk niet direct in de radarbundel; de ogen zijn namelijk het gevoeligste deel van het lichaam.
Radar Weergavemodi voor de radar Op het radarscherm staan vijf standaardbedrijfsmodi. Elke modus kan alleen bij een compatibele radar worden gebruikt (pagina 64). • • • • • De modus Kruisvaart: hiermee kunt u een schermvullend beeld weergeven van de verzamelde radarinformatie. De modus Haven: deze modus is bedoeld voor binnenwateren en werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2 zeemijl of minder).
Radar De modus Haven De modus Haven is de standaardradar voor binnenwateren bij de volgende typen radar: GMR 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD en 1206 xHD. Deze modus werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2 zeemijlen of minder). Opmerking: als u overschakelt van de modus Wachtpost naar de modus Haven, schakelt de radar over op fulltimetransmissie en worden eventuele bewakingszones uitgeschakeld. De modus Haven weergeven Selecteer in het startscherm Radar > Haven.
Radar De modus Dubbel bereik In de modus Dubbel bereik worden de radargegevens met een kort bereik en de radargegevens met een lang bereik met een van de volgende typen radar (GMR 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD of 1206 xHD) naast elkaar weergegeven. Deze dubbele radarweergave komt vooral 's nachts en bij slechte weersomstandigheden van pas. De radargegevens met een kort bereik staan links ➊ op het scherm. Dit signaalbereik mag niet langer zijn dan 3 zeemijlen (4 km).
Radar De tijd voor stand-by en zenden instellen Voordat u de stand-bytijd en zendtijd kunt instellen, moet u eerst gepland zenden inschakelen (pagina 66). U kunt stroom besparen door de stand-bytijd en zendtijd zo in te stellen dat er maar op bepaalde tijden radarsignalen worden uitgezonden. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Selecteer in het startscherm Radar > Wachtpost > Menu > Stel wachtpost in. Selecteer Stand-bytijd. Geef de tijdinterval op tussen het verzenden van de radarsignalen. Selecteer OK.
Radar De radar richten Een gerichte radar kan objecten identificeren en volgen. Info over MARPA MARPA wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het voorkomen van aanvaringen tussen schepen door objecten te zoeken en te volgen. Om MARPA te kunnen gebruiken moet u eerst een MARPA-tag aan een object toewijzen.
Radar Een MARPA-tag aan een object toewijzen Opmerking: om MARPA te kunnen gebruiken hebt u een koerssensor en een actief GPS-signaal nodig. De koerssensor moet het NMEA 2000-parametergroepsnummer (PGN) 127250 van de NMEA 0183 HDM- of HDG-uitvoertelegram opgegeven. 1. 2. 3. 4. Selecteer Radar in het startscherm. Selecteer Kruisvaart, Haven of Buitengaats. Selecteer een object of een locatie ➊. Selecteer Bepaal target ➋. ➋ ➊ Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen 1. 2. 3. 4.
Radar Open de lijst in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu > Overige schepen > Lijst > Toon voor de GPSMAP 4000-serie. Selecteer Links > Overige schepen > Lijst > Toon voor de GPSMAP 5000-serie. 4. Selecteer het type gevaar dat u in de lijst wilt opnemen (Alle gevaren, alleen MARPA-gevaren of alleen AIS-gevaren). • AIS-schepen op het radarscherm weergeven AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van een actieve transponder van andere schepen worden gebruikt.
Radar De VRM en de EBL aanpassen U moet de VRM en de EBL weergeven om ze te kunnen aanpassen (pagina 70). U kunt de diameter van de VRM en de hoek van de EBL aanpassen, waardoor het snijpunt van de VRM en EBL wordt verplaatst. De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd, gelden ook voor alle andere radarmodi. 1. Selecteer Radar in het startscherm. 2. Selecteer Kruisvaart, Haven, Buitengaats of Dubbel bereik. 3.
Radar Waypoints en routes op het radarscherm Een waypoint op het radarscherm markeren 1. Selecteer Radar in het startscherm. 2. Selecteer een radarmodus. 3. Selecteer een locatie. 4. Selecteer Waypoint maken. Waypoints op het radarscherm weergeven of verbergen U kunt waypoints weergeven die zich binnen het bereik op het radarscherm bevinden. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Radarinstelling > Presentatie > Waypoints. 2.
Radar Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen vanaf de bestemming bij het maken van de route naar rechts van de oorspronkelijke route. Selecteer Radar in het startscherm. Selecteer Kruisvaart, Haven, Buitengaats, Dubbel bereik of Wachtpost. De route wordt weergegeven als een magenta lijn met het beginpunt, de bestemming en de koerswijzigingen. Controleer de koers die met een magenta lijn wordt aangegeven.
Radar Voer een van onderstaande handelingen uit: • Druk bij de GPSMAP 4000-serie op een van de bereiktoetsen (-/+) om uit of om in te zoomen. of om uit of om in te zoomen. • Tik bij de GPSMAP 5000-serie op de knop Een kaarttype voor de radaroverlay selecteren U kunt aangegeven of de navigatiekaart of de viskaart onder de radaroverlay wordt weergegeven. Opmerking: de viskaart is beschikbaar met een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. 1.
Radar Info over het bereik van radarsignalen Het bereik van het radarsignaal geeft de lengte van het impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden en ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar langere pulsen uit om verre objecten te kunnen bereiken. Objecten die dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven, weerkaatsen ook de langere pulsen en dat geeft ruis op het radarscherm.
Radar Standaardinstellingen voor versterking en ruis Instelling Standaardwaarde Instructies Versterking Auto Zie “De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen” (pagina 76). Zeeruis Kalm, Middel of Wild Zie “De standaardinstelling voor zeeruis herstellen” (pagina 77). Regenruis Uit Zie “De standaardinstelling voor regenruis herstellen” (pagina 78). FTC Uit Radarstoring Aan Zie “De standaard FTC-instelling herstellen” (pagina 78).
Radar 1. Selecteer Radar in het startscherm. 2. Selecteer de modus Kruisvaart, Haven, Buitengaats, Dubbel bereik of Wachtpost. 3. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Menu > Versterking voor de modus Kruisvaart, Haven, Buitengaats of Wachtpost. > Menu > Versterking • Configureer de instelling voor het korte-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer voor de GPSMAP 4000-serie. Selecteer Links > Versterking voor de GPSMAP 5000-serie.
Radar 2. Selecteer de modus Kruisvaart, Haven, Buitengaats, Dubbel bereik of Wachtpost. 3. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Menu > Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de modus Kruisvaart, Haven, Buitengaats of Wachtpost. > Menu > • Configureer de instelling voor het korte-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de GPSMAP 4000-serie. Selecteer Links > Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de GPSMAP 5000-serie.
Radar Regenruis op het radarscherm aanpassen U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt het effect van de regenruis op het scherm waarschijnlijk ook minder (pagina 63). Instelling Beschrijving FTC Deze instelling bepaalt de weergave van grote, vage ruismassa's als gevolg van regen, op elke afstand.
Radar Radarstoringruis op het radarscherm aanpassen U kunt de weergave verminderen van ruis die door storing van een andere radarbron in de buurt wordt veroorzaakt. De instelling Aan is de standaardinstelling voor de radarstoring. Opmerking: het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de radarstoring die voor één radarmodus wordt ingesteld, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt (pagina 75). 1. Selecteer Radar in het startscherm. 2.
Radar De gegevensbalk Navigatie configureren op het radarscherm U kunt deze gegevensbalk alleen configureren als die balk wordt weergegeven (pagina 80). 1. 2. 3. 4. Selecteer Radar in het startscherm. Selecteer de modus Kruisvaart, Haven of Buitengaats. Selecteer Menu > Radarinstelling > Databalken > Kruisvaart > Instellingen gegevensbalk. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Routedeel.
Radar Instellingen voor het radarbeeld Het kleurenschema voor de radar instellen U kunt het kleurenschema voor alle radarschermen instellen. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Radarinstelling > Presentatie > Kleurenschema. 2. Selecteer Wit, Zwart (voor de modus met de nachtkleuren) of Blauw. De oriëntatie van het radarbeeld instellen U kunt het perspectief van het radarbeeld opgeven. Deze instelling geldt voor elke radarmodus.
Radar Instellingen voor de scanner en de antenne van de radar De draaisnelheid van de antenne instellen Opmerking: u kunt de draaisnelheid van de antenne alleen voor de volgende typen radar instellen: GMR 18, 18 HD, 24, 24 HD, 404, 406, 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD en 1206 xHD. In de modus Dubbel bereik draait de antenne niet op hoge snelheid. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Radarinstelling > Draaisnelheid. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Normale snelheid.
Radar Presentatie van het radaroverlaybeeld Versterking en ruis op de radaroverlay aanpassen Zie “Info over versterking en ruis” (pagina 75). De oriëntatie van het radaroverlaybeeld instellen Zie “De oriëntatie van de kaart wijzigen” (pagina 10). Gegevensbalken voor de radaroverlay instellen Zie “Instellingen voor de gegevensbalk” (pagina 80). Instellingen voor sporen en waypoints Sporen op de radaroverlay weergeven U kunt instellen of sporen van schepen op de radaroverlay moeten worden weergegeven.
Radar Instellingen voor het navigatiebeeld van de radaroverlay Het zoomdetail van de kaart wijzigen U kunt opgeven hoe gedetailleerd de kaart bij verschillende zoomniveaus voor de radaroverlay moet worden weergegeven. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Radaroverlay > Menu > Instellen > Kaartinstelling > Detail. 2. Selecteer een detailniveau. De koerslijn weergeven en configureren De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in de richting van de koers die de boot gaat varen.
Radar Aanvullende kaartdetails weergeven U kunt extra informatie op de radaroverlay weergeven. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Radaroverlay > Menu > Instellen > Kaartinstelling > Symbolen. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer Nuttige punten op land > Aan om de interessante punten op het land weer te geven. • Selecteer Lichtsectoren om de sector weer te geven waar zich een navigatielicht bevindt. Selecteer Aan om lichtsensoren afhankelijk van het zoomniveau uit te filteren.
Echolood Echolood Als uw kaartplotter wordt aangesloten op een Garmin GSD 22/24/26-echoloodmodule en een transducer, kunt u uw toestel gebruiken als een echolood. De GSD 22/24/26 is verbonden met het Garmin Marine Network en deelt echoloodgegevens met elke op het netwerk aangesloten kaartplotter. De GSD 22 heeft iets andere functies en opties dan de GSD 24/26. De verschillen worden in de desbetreffende secties hieronder toegelicht.
Echolood Transducerfrequenties Echoloodweergave Gesplitste frequentie Watertemperatuurlog Als u een transducer met temperatuurmeting gebruikt, geeft het temperatuurlog de metingen van de watertemperatuur weer afgezet tegen de tijd. U kunt het temperatuurlog weergeven door Echolood > Watertemperatuur te selecteren in het startscherm. Het bereik en de tijdschaal voor het temperatuurlog instellen 1. Selecteer in het startscherm Echolood > Watertemperatuur. 2. Selecteer Menu. 3.
Echolood Een waypoint maken in het echoloodscherm 1. Selecteer Echolood in het startscherm. 2. Selecteer een echoloodweergave. 3. Selecteer Menu > Echolood pauzeren. 4. Stel de locatie van het waypoint in aan de hand van het punt waarop de dieptelijn en de afstandslijn elkaar kruisen: • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie hebt, verplaatst u het snijpunt met behulp van de tuimelknop. • Als u een toestel uit de GPSMAP 7000-serie hebt, raakt u het snijpunt aan en sleept u dit. 5.
Echolood Het bereik en de versterking aanpassen met snelkoppelingen • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000/7000-serie in combinatie met een GSD 22 of GSD 24/26 gebruikt, selecteer dan + en - om het bereik aan te passen. • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie gebruikt in combinatie met een GSD 24/26 selecteer dan bij de echoloodweergave in een volledig scherm indien nodig de knop Select om tussen bereik en versterking heen en weer te schakelen.
Echolood Geavanceerde echoloodinstellingen configureren Opmerking: deze functies zijn alleen beschikbaar op de GSD 24 en GSD 26. Voordat u Temperatuur bron kunt instellen moet u een GSD 26 hebben en meer dan één watertemperatuursensor of transducer met temperatuurmeting. Bij de GSD 24 en GSD 26 kunt u diverse echoloodweergaven en gegevensbroninstellingen configureren. 1. 2. 3. 4. Selecteer Echolood in het startscherm. Selecteer een echoloodweergave. Selecteer Menu > Meer > Geavanceerd.
Echolood Instellingen voor ruis en interferentie Met de instellingen voor ruisonderdrukking kunt u de interferentie en de hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen. Op de GSD 24 en GSD 26 kunt u de instellingen voor ruisonderdrukking voor elke frequentie afzonderlijk regelen. Oppervlakteruis weergeven U kunt instellen of het resultaat nabij het wateroppervlak op het echoloodscherm wordt weergegeven. Als u de oppervlakteruis verbergt, wordt de weergave overzichtelijker.
Echolood De A-scope tonen De A-scope is een verticale flitser aan de rechterzijde van het scherm die aan de hand van een schaal meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft. Selecteer Echolood in het startscherm. Selecteer een echoloodweergave. Selecteer Menu. Selecteer een optie: • Selecteer op de GSD 22 de optie Echoloodinstelling. • Selecteer op de GSD 24/26 de optie Meer > Presentatie. 5. Selecteer A-Scope > Aan. 6. Selecteer een piekbehoudtijd op de GSD 24/26. 1. 2. 3. 4.
Echolood De rand markeren Opmerking: deze functie is alleen beschikbaar op de GSD 24 en GSD 26. U kunt het sterkste signaal van de bodem markeren om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen definiëren. 1. Selecteer Echolood in het startscherm. 2. Selecteer een echoloodweergave. 3. Selecteer Menu > Meer > Presentatie > Rand > Uit. Het kleurenschema instellen U kunt het kleurenschema voor alle echoloodschermen instellen. Selecteer Echolood in het startscherm. Selecteer een echoloodweergave.
Echolood • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 3. Selecteer OK. Het visalarm instellen Opmerking: deze functie is alleen beschikbaar op de GSD 22. U kunt een alarm instellen dat afgaat wanneer de kaartplotter een zwevend doel met de opgegeven grootte detecteert. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Alarmen > Echolood > Vis. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: als u een alarm wilt horen voor vissen van alle grootten.
Echolood 1. Meet de kielcorrectie, gebaseerd op de locatie van de transducer: Transducer op de • Als de transducer op de waterlijn is geïnstalleerd, waterlijn meet u de afstand tussen de locatie van de Een positief getal (+) transducer en de kiel van de boot. Voer deze waarde verwijst naar de diepte in stap 3 in als een positief getal. onder aan de kiel. • Als de transducer onder aan de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
DSC (Digital Selective Calling) DSC (Digital Selective Calling) Kaartplotter en marifoonfunctionaliteit In de volgende tabel ziet u welke functies beschikbaar zijn wanneer u uw kaartplotter via een NMEA 0183-netwerk of een NMEA 2000-netwerk aansluit op een marifoon. Functionaliteit NMEA 0183-marifoon NMEA 2000-marifoon Garmin NMEA 0183-marifoon Garmin NMEA 2000-marifoon De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw marifoon.
DSC (Digital Selective Calling) Een DSC-contactpersoon toevoegen U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter (pagina 100). 1. 2. 3. 4. 5. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst > Voeg contact toe. Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity) van het schip in. Selecteer OK. Voer de naam van het schip in. Selecteer OK.
DSC (Digital Selective Calling) Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt opgenomen in de DSC-lijst (pagina 97). Een positiemelding weergeven 1. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst. 2. Selecteer een oproep met een positiemelding. 3. Selecteer Herzie. 4. Selecteer Volgende bladzijde of Vorige bladzijde om over te schakelen tussen de details van de positiemelding en een navigatiekaart waarop de locatie is gemarkeerd. Een schip oproepen waarvan u de positie bijhoudt.
DSC (Digital Selective Calling) Sporen van schepen op de navigatiekaart U kunt paden voor alle schepen waarvan u de positie bijhoudt bekijken op de navigatiekaart, de viskaart, Mariner's Eye 3D en de radaroverlay. Standaard wordt een zwarte stip ➊ weergegeven voor elke eerder gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt. Tevens geeft een symbool in de vorm van een blauwe vlag ➋ de laatst gemelde positie van het schip aan.
Appendix 1. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst. 2. Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen. 3. Selecteer Herzie > Oproepen met radio > Verzenden. De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de marifoon. 4. Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon.
Appendix Appendix Specificaties Fysieke specificaties Specificatie Toestellen Afmetingen Grootte GPSMAP 4008, 4208 176,9 × 284,4 × 106 mm (H x B x D) (7 × 11,2 × 4,2 inch) GPSMAP 4010, 4210 226,9 × 340,4 × 105,1 mm (H x B x D) (8,9 × 13,4 × 4,13 inch) GPSMAP 4012, 4212 240,5 × 375 × 105,1 mm (H x B x D) (9,5 × 14,8 × 4,13 inch) GPSMAP 5008, 5208 173,5 × 256 × 105,9 mm (H x B x D) (6,8 x 10,1 x 4,17 inch) GPSMAP 5012, 5212 240,5 × 330 × 119,2 mm (H x B x D) (9,47 × 13 × 4,7 inch) GPSMAP 5015,
Appendix Het aanraakscherm van de GPSMAP 5000-serie kalibreren Het aanraakscherm van de kaartplotter uit de GPSMAP 5000-serie hoeft doorgaans niet te worden gekalibreerd. Als de knoppen echter niet goed reageren, kunt u het scherm als volgt kalibreren. 1. Als de kaartplotter is uitgeschakeld, drukt u op de aan-uittoets. Het waarschuwingsscherm verschijnt. 2. Raak een zwart gedeelte van het scherm ongeveer 15 seconden aan totdat het kalibratiescherm wordt geopend. 3.
Appendix Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen. Een medewerker van de productondersteuning van Garmin kan u vragen met deze informatie gegevens over het maritieme netwerk op te halen. 1. Plaats een geheugenkaart in de gegevenskaartuitsparing van de kaartplotter. 2. Selecteer Instellen > Systeem > Systeeminformatie > Garmin-toestellen > Bewaar op kaart. 3.
Appendix Goedgekeurde NMEA 0183-telegrammen GPAPB, GPBOD, GPBWC, GPGGA, GPGLL, GPGSA, GPGSV, GPRMB, GPRMC, GPRTE, GPVTG, GPWPL, GPXTE en eigen Garmin-telegrammen: PGRME, PGRMM en PGRMZ. Deze kaartplotter ondersteunt ook het WPL-telegram, DSC en NMEA 0183-echoloodinvoer met ondersteuning voor de telegrammen DPT (diepte) of DBT, MTW (watertemperatuur) en VHW (watertemperatuur, snelheid en voorliggende koers).
Appendix NMEA 2000 Kaartplotters uit de GPSMAP 4000/5000-serie zijn NMEA 2000-gecertificeerd en kunnen gegevens ontvangen via een NMEA 2000-netwerk dat in de boot is geïnstalleerd. Deze gegevens, zoals diepte, snelheid, watertemperatuur, windsnelheid, windrichting en motorgegevens, worden op het informatiescherm weergegeven. U kunt uw motoren en tanks een naam geven zodat u de locaties van motoren en tanks op de boot beter kunt bepalen.
Appendix NMEA 0183-gegevens via een NMEA 2000-netwerk overbrengen U kunt het overbruggen van uitvoer inschakelen, configureren en uitschakelen. Overbruggen van uitvoer vindt plaats wanneer een kaartplotter NMEA 0183-gegevens ontvangt van een willekeurige bron, deze omzet in NMEA 2000-gegevens en vervolgens verzendt via de NMEA 2000-bus. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Communicatie > NMEA 2000-instelling > Overbrug uitvoer. 2.
Index Index A aankomstalarm 59 aanraakscherm 103 aan-uitknop 1 aanvaringsgevaar 15, 17, 69 achterpaneel 1 actieve sporen in tegengestelde richting volgen 37 opslaan 37 wissen 38 afstandcirkels 19, 82 afstand tot kustlijn 53 AIS doelzoeken 15, 101 gevaren 18, 69 radar 70 SART 18 alarmen aankomst 59 aanvaring 15, 17, 69 diep water 94 echolood 93, 94 GPS-nauwkeurigheid 60 klok 60 koersfout 60 krabbend anker 59 navigatie 59 ondiep water 94 systeem 60 totale hoeveelheid brandstof aan boord 60 vis 95 voedingspan
Index AIS 16 antenneafmeting 83 Autobegeleiding 53 automatisch inschakelen 52 bereik 89 bijkaart 7, 85 brandstofcapaciteit 59 cijfers projecteren 93 corridorbreedte 20 details 11, 16, 70, 84, 85 diepte-eenheden 55 dieptelijn 91, 92 diep water 94 draadloze toestellen 104 draaisnelheid 83 drukeenheden 55 DSC 97 echoloodkegel 24 fotopunten 13, 86 foto’s 25 frequentie 91 FTC 78 gegevensbalk brandstof 57, 81 gegevensbalken 56 gegevensbalk kompaslijn 58 gegevensbalk Onder zeil 57, 81 gegevensbalk vissen 57, 81 ge
Index dieptearcering 12 fotopunten 13 gegevensbalken 56 gevaarlijke diepte 12 kaartgrenzen 13 koerslijn 11 kompasroos 14 lichtsectoren 13 luchtfoto’s 26 MARPA 18 nuttige punten op land 13 objectinformatie 8, 9 oriëntatie 10 Radaroverlay 21, 74 satellietbeelden 11 schuiven 6 sporen van schepen 100 symbolen navigatiekenmerken 13 watersportdiensten 13 wereldkaart 11 zoomdetail 11 zoomen 5 navigatiekenmerken 13, 24, 85 navigatielijnen 82 NMEA 0183 104 NMEA 2000 106 NOAA-symbolen 13, 85 noodoproep 98 noorden bov
Index radartype 75 standaardinstelling 76 zijlobben 77 video bron 50 configureren 50 weergeven 50 visalarm 95 viskaart AIS 18 bijkaart 7 gegevensbalken 56 getijdenstations 9 kaartoriëntatie 10 koerslijn 11 kompasroos 14 MARPA 18 navigatie 6 navigatiekenmerken 13, 24 objectinformatie 8, 9 Radaroverlay 21, 74 satellietbeelden 11, 25 schuiven 6 stromingen 10 wereldkaart 11 zoomdetail 11 voedingsspanningsalarm 60 voorkeurgegevensbron 106 voorliggende koers 82 voorpaneel 1 VRM aanpassen 71 meten 71 tonen 70 Z z
Ga voor de nieuwste gratis software-updates (exclusief kaartgegevens) gedurende de gehele levensduur van uw Garmin-producten naar de website van Garmin op www.garmin.com. © 2009–2011 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Garmin International, Inc. 1200 East 151st Street, Olathe, Kansas 66062, USA Garmin (Europe) Ltd. Liberty House, Hounsdown Business Park, Southampton, Hampshire, SO40 9LR, V.K. Garmin Corporation Nr. 68, Jangshu 2nd Road, Sijhih, Taipei County, Taiwan www.garmin.