Operation Manual

60 GPSMAP
®
6000/7000-serie - gebruikershandleiding
Het toestel instellen
Instelling voor afstand tot de kustlijn (automatische begeleiding)
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de automatische begeleidingslijn wilt plaatsen. De
automatische begeleidingslijn wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt.
De afstand ten opzichte van de kust instellen
De beschikbare waarden voor de instelling Afstand kustlijn (Dichtstbijzijnd, Nabij, Normaal, Ver of Verst) zijn
relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de automatische begeleidingslijn op een geschikte afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de lijn beoordelen aan de hand van een of meer bekende bestemmingen
waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist.
1. Meer uw boot af of ga voor anker.
2. Selecteer  >  >  >  >  >  in het
startscherm.
3. Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent gevaren:
Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie hebt, gebruikt u de  om de bestemming te selecteren
met de cursor (
).
Tik bij de GPSMAP 7000-serie op de navigatiekaart om de bestemming te selecteren met behulp van de
cursor (
).
4. Selecteer  > .
5. Bekijk de plaatsing van de autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efciënte route is.
6. Voer een actie uit:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de automatische begeleidingslijn, selecteer dan  >
 > . Ga verder met stap 10.
Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u  >
 >  >  >  >  in het startscherm.
Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te omslachtig zijn, selecteert u  >
 >  >  >  >  in het startscherm.
7. Als u in stap 6  of  hebt gekozen, controleert u de plaatsing van de automatische begeleidingslijn.
Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efciënte route
is.
De automatische begeleidingslijn zorgt dat u ver bij obstakels in open water uit de buurt blijft, ook als u Afstand
kustlijn instelt op  of . Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de automatische
begeleidingslijn wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de in stap 3
geselecteerde bestemming.
8. Voer een actie uit:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de automatische begeleidingslijn, selecteer dan  >
 > . Ga verder met stap 10.
Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteer dan
 >  >  >  >  >  in het startscherm.
Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te omslachtig zijn, selecteer dan
 >  >  >  >  > 
in het startscherm.