Operation Manual
GPSMAP
®
6000/7000-serie - gebruikershandleiding 61
Het toestel instellen
9. Als u in stap 8 of hebt gekozen, controleert u de plaatsing van de automatische
begeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen
een efciënte route is.
De automatische begeleidingslijn zorgt dat u ver bij obstakels in open water uit de buurt blijft, ook als u Afstand
kustlijn instelt op of . Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de automatische
begeleidingslijn wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de in stap 3
geselecteerde bestemming.
10. Herhaal stap 1 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Hanteer daarbij elke keer een andere afstand tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
De koersreferentie instellen
U kunt de koersreferentie instellen die wordt gebruikt voor het berekenen van de voorliggende koers.
1. Selecteer > > > in het startscherm.
2. Voer een actie uit:
• Selecteer (automatische magnetische afwijking) om de magnetische afwijking voor uw
locatie automatisch in te stellen.
• Selecteer om het ware noorden in te stellen als de koersreferentie.
• Selecteer om het grid (noorden) in te stellen als de koersreferentie(000º).
• Selecteer om de waarde voor de magnetische afwijking handmatig in te stellen. Als
u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie gebruikt, geeft u de magnetische afwijking op aan de hand van de
of het . Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord.
Selecteer .
Coördinatensystemen
De coördinatensystemen op basis van positieformaat of kaartdatum instellen
U kunt zowel het positieformaat waarin een bepaalde locatiemeting wordt weergegeven als het coördinatensysteem
voor de structuur van de kaart instellen. Het standaardcoördinatensysteem is WGS 84.
: wijzig het coördinatensysteem op basis van positieformaat of kaartdatum alleen als u een kaart
gebruikt die een ander positieformaat voorschrijft.
1. Selecteer > > in het startscherm.
2. Voer een actie uit:
• Selecteer om het formaat te bepalen waarin een bepaalde locatiemeting wordt weergegeven.
Selecteer vervolgens een positieformaat.
• Selecteer om het coördinatensysteem in te stellen dat de structuur van de kaart bepaalt.
Selecteer daarna een coördinatensysteem.
De tijd instellen
1. Selecteer > > > in het startscherm.
2. Voer een actie uit:
• Selecteer om een standaard voor het bijhouden van de tijd in te stellen. Selecteer ,
of (Universal Time Coordinate).
• Selecteer > om de tijdzone automatisch te laten instellen door de kaartplotter.