GPSMAP 6000/7000-serie ® gebruikershandleiding
© 2010-2011 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Garmin International, Inc. 1200 East 151st Street, Olathe, Kansas 66062, VS Tel. +1 913.397.8200 of +1 800.800.1020 Fax +1 913.397.8282 Garmin (Europe) Ltd. Liberty House Hounsdown Business Park, Southampton, Hampshire, SO40 9LR Verenigd Koninkrijk Tel. +44 (0) 870.850.1241 (buiten het VK) 0808.238.0000 (binnen het VK) Fax +44 (0) 870.850.1251 Garmin Corporation No. 68, Zangshu 2nd Road, Xizhi Dist., New Taipei City, 221, Taiwan (Republiek China) Tel.
Inleiding Inleiding WAARSCHUWING Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie. In deze handleiding vindt u informatie over de volgende producten: • GPSMAP® 6008 • GPSMAP 6208 • GPSMAP 6012 • GPSMAP 6212 • GPSMAP 7012 • GPSMAP 7212 • GPSMAP 7015 • GPSMAP 7215 Tips en snelkoppelingen • In elk scherm kunt u op Thuis (HOME) drukken om direct terug te keren naar het startscherm.
Inleiding Inhoudsopgave Almanak-, omgevings- en bootgegevens..........................................46 Inleiding.......................................................i Tips en snelkoppelingen...................................... i Uitleg over de handleiding................................... i Almanakgegevens............................................ 46 Omgevingsgegevens........................................ 48 Bootgegevens.................................................. 51 Aan de slag......
Inleiding Appendix................................................ 114 Specificaties................................................... 114 Het aanraakscherm van de GPSMAP 7000-serie kalibreren................................... 115 Schermafbeeldingen...................................... 115 GPS-satellietlocaties weergeven.................... 115 Systeeminformatie.......................................... 115 NMEA 0183 en NMEA 2000 .......................... 117 Productregistratie........................
Aan de slag Aan de slag Voor- en achterpanelen ➋ ➎ ➊ ➌ ➍ ➏ ➐ ➑ Vooraanzicht GPSMAP 6012 en 6212 ➊ ➋ ➑ Vooraanzicht GPSMAP 7015 en 7215 ➊ Aan-uitknop ➋ Sensor automatische schermverlichting ➌ Bereiktoetsen ➍ Tuimelknop ➎ Schermtoetsen ➏ De knoppen Markeren (MARK), Selecteren (SELECT), Menu (MENU) en Thuis (HOME) ➐ Numeriek toetsenblok (alleen 6012 en 6212) ➑ SD-kaartuitsparing GPSMAP® 6000/7000-serie - gebruikershandleiding 1
Aan de slag ➋➌ ➍ ➎ ➊ Achteraanzicht GPSMAP 6008, 6208, 6012, 6212, 7012 en 7212 ➋ ➊ ➌ ➎ ➍ Achteraanzicht GPSMAP 7015 en 7215 ➊ Netwerkconnectoren ➋ NMEA 2000-connector ➌ NMEA 0183-connector ➍ Voedingconnector ➎ Video- (geel) en VGA-connectoren (paars) 2 GPSMAP® 6000/7000-serie - gebruikershandleiding
Aan de slag De kaartplotter inschakelen Druk kort op de aan-uitknop. De kaartplotter uitschakelen Houd de aan-uitknop ingedrukt. De begininstellingen van de kaartplotter Wanneer u de kaartplotter voor het eerst gaat gebruiken, moet u een aantal begininstellingen configureren. Dit moet eveneens gebeuren wanneer u de fabrieksinstellingen herstelt (pagina 116). Deze instellingen kunnen naderhand afzonderlijk worden bijgewerkt. Volg de instructies op het scherm.
Aan de slag Gegevens- en geheugenkaarten plaatsen en verwijderen Bij de kaartplotter kunnen SD-kaarten worden gebruikt. Plaats de optionele BlueChart® g2 Vision®-gegevenskaarten om satellietbeelden met een hoge resolutie en luchtfoto’s van havensteden, havens, jachthavens en andere interessante locaties weer te geven. Als u lege geheugenkaarten plaatst, kunt u gegevens, zoals bijvoorbeeld waypoints, routes en sporen, overbrengen naar een andere, compatibele Garmin-kaartplotter of een computer (pagina 69).
Aan de slag Informatie over het startscherm Via het startscherm hebt u toegang tot alle andere schermen. Opmerking: de opties in dit scherm zijn gebaseerd op het type kaartplotter en de eventuele andere aangesloten netwerktoestellen. Startscherm van de GPSMAP 6000-serie Startscherm van de GPSMAP 7000-serie • Kaarten: hiermee hebt u toegang tot de volgende kaarten: de navigatiekaart, 3D-perspectief, 3D Roergangerbeeld, Visoog 3D, de viskaart en de radaroverlay (pagina 6).
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Weergave van kaarten en 3D-kaarten Alle kaartplotters uit de GPSMAP 6000/7000-serie hebben een basisbeeldkaart van de hele wereld. De kaartplotters uit de GPSMAP 6208-, 6212-, 7212- en 7215-serie hebben ingebouwde, gedetailleerde BlueChart g2-cartografie voor de Amerikaanse wateren. De onderstaande weergaven van kaarten en 3D-kaarten zijn beschikbaar op de kaartplotter.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Kaartsymbolen Op BlueChart g2- en BlueChart g2 Vision-kaarten worden kenmerken conform de Amerikaanse en internationale normen met grafische symbolen aangegeven. Hieronder staan enkele van de algemene symbolen die u kunt tegenkomen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten De navigatie- of viskaart verschuiven U kunt van uw huidige locatie naar andere gebieden op de navigatie- of viskaart verschuiven. Opmerking: de viskaart staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. 3. Voer een actie uit: • Bij de GPSMAP 6000-serie verschuift u de kaart op met de tuimelknop.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Informatie over locaties en objecten op een kaart weergeven Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u informatie over een locatie of een object bekijken. Opmerking: de viskaart staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. 3. Selecteer een locatie of een object. Er wordt een lijst met opties rechts van de kaart weergegeven.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Informatie van het getijdenstation weergeven Informatie van het getijdenstation wordt met een pictogram op de kaart weergegeven. U kunt een uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven die u helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te voorspellen (pagina 46). Opmerking: de pictogrammen voor de viskaart en het getijdenstation staan op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Weergave van de navigatiekaart De oriëntatie van de kaart wijzigen U kunt het perspectief van de kaart op de navigatiekaart of viskaart instellen. Opmerking: de viskaart staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. 3. Selecteer Menu (MENU) > Kaartinstelling > Kaartweergave > Oriëntatie. 4.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten De koerslijn weergeven en configureren De koerslijn is de lijn op de kaart die loopt vanaf de boeg van het jacht en geeft de vaarrrichting aan. U kunt de weergave van de koerslijn voor de navigatiekaart en de viskaart instellen. Opmerking: de viskaart staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart of Viskaart. 3.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten De arcering van de diepte instellen U kunt de weergave van de arcering van de diepte op de navigatiekaart aanpassen. Opmerking: de viskaart staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Navigatiekaart > Menu (MENU) > Kaartinstelling > Kaartweergave > Veiligheidsarcering. 2. Selecteer een diepte.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Watersportdiensten weergeven Selecteer in het startscherm Kaarten > Navigatiekaart > Menu (MENU) > Kaartinstelling > Servicepunten > Aan. Kompasroos weergeven en configureren Op de navigatiekaart of de viskaart kunt u een kompasroos rond uw boot weergeven en daarmee de kompasrichting aangeven. De ware of schijnbare windrichting wordt weergegeven als de kaartplotter is aangesloten op een compatibele maritieme windsensor.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten AIS-doel Gevaarlijk AIS-doel AIS-doel volgen Dichtstbijzijnde punt en tijd voor benadering van gevaarlijk object Gevaarlijk AIS-doel kwijt AIS-doel kwijt AIS-doelen volgen op de navigatiekaart Symbolen van AIS-doelen Symbool Beschrijving AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-schip vaart. Het object is geselecteerd. Het object is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object berekend op basis van de informatie over de koers over de grond en de richting van de koerswijziging.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten • Selecteer Weergavebereik om de afstand vanaf uw locatie tot aan AIS-schepen aan te geven. Selecteer een afstand. • Selecteer MARPA > Toon om alle schepen die met een MARPA-tag zijn gelabeld, weer te geven. • Selecteer Details > Toon om gedetailleerde informatie over schepen met AIS en met een MARPA-tag weer te geven. • Selecteer Geprojecteerde koers om de tijd van de geprojecteerde koers voor schepen met AIS en een MARPA-tag in te stellen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 4. Met Tijd tot stelt u een waarschuwing in voor wanneer AIS of MARPA vaststelt dat een vaartuig of object de veilige zone binnen het vooraf ingestelde tijdinterval (van 1 tot 24 minuten) zal doorkruisen. 5. Selecteer een tijd. Een lijst met AIS- en MARPA-gevaren weergeven Opmerking: de pictogrammen voor de viskaart en Roergangerbeeld 3D staan op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten 3D-perspectief 3D-perspectief biedt een panoramisch beeld van bovenaf en van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en dient als visueel navigatiekenmerk. Deze weergave is nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen. Selecteer in het startscherm Kaarten > 3D-perspectief.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Weergave 3D-perspectiefkaart Afstandcirkels weergeven Met behulp van de afstandcirkels kunt u de afstanden in 3D-perspectief of Roergangerbeeld 3D bekijken. Opmerking: de kaart Roergangerbeeld 3D staat op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer 3D-perspectief of Roergangerbeeld 3D. 3. Selecteer Menu (MENU) > Kaartweergave > Afstandcirkels > Aan.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Radaroverlay Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme radar van Garmin, kunt u de radaroverlay gebruiken om radargegevens te projecteren op de navigatiekaart of de viskaart (pagina 83). BlueChart g2 Vision Met een optionele, voorgeprogrammeerde gegevenskaart voor BlueChart g2 Vision kunt u alle functies van de kaartplotter gebruiken.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Roergangerbeeld 3D Een gegevenskaart van BlueChart g2 Vision biedt een driedimensionaal roergangerbeeld, een gedetailleerd, driedimensionaal beeld van boven achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) dat kan worden gebruikt als een visueel navigatiekenmerk. Deze weergave komt van pas bij het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Gevarenkleuren weergeven of verbergen 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Roergangerbeeld 3D > Menu (MENU) > Kaartweergave > Gevarenkleur. 2. Voer een actie uit: • Selecteer Aan om ondiep water en land met behulp van een kleurenschaal weer te geven. Blauw geeft diep water aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer ondiep water. • Selecteer Uit om het land gezien vanaf het water weer te geven.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Visoog 3D Aan de hand van de dieptecontouren van de BlueChart g2 Vision-kaarten geeft Visoog 3D een onderwaterweergave van de bodem van de zee of het meer. Zwevende doelen, zoals vissen, worden aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar de grootste objecten en groen naar de kleinste objecten. Visoog 3D De weergave aanpassen Zie “De weergave aanpassen” (pagina 19).
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Viskaart Gebruik de viskaart voor een gedetailleerde weergave van de bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Viskaart Navigatiekaart De viskaart maakt gebruik van gedetailleerde bathymetrische gegevens op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision en is de meest geschikte kaart voor diepzeevissen. Weergave van de viskaart Waypoints gebruiken Zie “Waypoints” (pagina 34). Sporen gebruiken Zie “Sporen” (pagina 39).
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Foto-overlapping uit Foto-overlapping alleen voor land Fotokaart op 50% Fotokaart op 100% Luchtfoto’s van oriëntatiepunten weergeven Om luchtfoto’s op de navigatiekaart te kunnen bekijken moet de instelling Fotopunten zijn ingeschakeld (pagina 13). Voorgeprogrammeerde gegevenskaarten van BlueChart g2 Vision bevatten luchtfoto’s van een groot aantal oriëntatiepunten, jachthavens en havens.
Weergave van kaarten en 3D-kaarten Bewegende indicaties voor getijden en stromingen U kunt op de navigatiekaart of viskaart animaties voor getijdenstation en stromingsrichting weergeven, mits die informatie over het getijdenstation en de stromingsrichting op de voorgeladen kaart of in de BlueChart g2 Visionregio staat. U moet ook een waarde voor Geanimeerd voor de instelling Getijde/stromingen selecteren (pagina 10). Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op de kaart aangegeven.
Combinaties Combinaties Het combinatiescherm In het combinatiescherm kunt u meerdere schermen tegelijk weergeven. Het aantal beschikbare opties voor het combinatiescherm is afhankelijk van de optionele netwerktoestellen die u op uw kaartplotter hebt aangesloten en van het feit of u een optionele BlueChart g2 Vision-gegevenskaart gebruikt. In de GPSMAP 6000-serie kunt u maximaal drie schermen combineren en in de GPSMAP 7000-serie zelfs vier.
Combinaties Combinatiescherm 1 Combinatiescherm 2 Gegevensbalk 5. Selecteer Gereed. Een gegevensveld toevoegen In het combinatiescherm van de GPSMAP 6000-serie kunnen maximaal zes gegevensvelden worden weergegeven. In de GPSMAP 7000-serie kunnen acht velden worden weergegeven. 1. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. 2. Selecteer een combinatie. 3. Selecteer een ongebruikt gegevensveld. 4. Selecteer het type gegevens dat in het veld wordt weergegeven.
Combinaties Een gegevensveld bewerken 1. 2. 3. 4. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. Selecteer een combinatie. Selecteer een gegevensveld. Selecteer het type gegevens dat in het veld wordt weergegeven. Afhankelijk van de kaartplotter en de netwerkconfiguratie kunnen de beschikbare opties variëren. Instrumentgegevens weergeven U kunt motor- of brandstofmeters weergeven in een combinatiescherm. 1. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. 2. Selecteer een combinatie. 3.
Combinaties Volledige schermweergave gebruiken U kunt de inhoud van elk combinatiescherm weergeven op het volledige kaartplotterscherm. Opmerking: als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie gebruikt, moet het combinatiescherm zich in het focusscherm bevinden voordat het kan worden weergegeven op het volledige kaartplotterscherm. 1. Selecteer de optie Combinaties in het startscherm. 2. Selecteer een combinatie. 3.
Navigatie Navigatie Elementaire navigatievragen Vraag Antwoord Hoe kan ik ervoor zorgen dat de kaartplotter mij in de richting wijst waarin ik wil gaan (peiling)? Navigeren met Ga naar. Zie “Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga naar” (pagina 33).
Navigatie • Selecteer Buitengaatsdiensten om een lijst met jachthavens en andere nuttige buitengaatse punten in de nabijheid op naam weer te geven (pagina 42). • Selecteer Zoek op naam om op naam te zoeken naar waypoints, routes, sporen en nuttige buitengaatse punten (pagina 43). 3. Selecteer een bestemming. Koersen U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar, Route naar of Begeleid naar.
Navigatie Waypoints U kunt maximaal 5000 waypoints opslaan met een door de gebruiker gedefinieerd(e) naam, symbool, diepte, watertemperatuur en opmerking voor elk waypoint. Uw huidige positie als waypoint markeren Selecteer in het startscherm de optie Markeer (MARK). Een waypoint op een andere positie maken 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Waypoints > Nieuw waypoint > Verplaatsen. 2.
Navigatie Een opgeslagen waypoint verplaatsen 1. 2. 3. 4. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Waypoints. Selecteer een waypoint. Selecteer Herzie > Verplaatsen. Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan: • Selecteer Gebruik kaart als u het waypoint wilt verplaatsen terwijl u een kaart bekijkt. Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop als u een nieuwe positie op de kaart wilt selecteren. Tik bij de GPSMAP 7000-serie op een nieuwe positie op de kaart.
Navigatie Bestemming geselecteerd 4. Selecteer Navigeren naar > Route naar. 5. Geef de positie aan waar u de laatste koerswijziging in de richting van uw bestemming wilt uitvoeren: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop om de laatste koerswijziging te selecteren met de cursor ( ). • Tik bij de GPSMAP 7000-serie met behulp van de cursor ( ) op de positie waarop u de laatste koerswijziging wilt uitvoeren. 6. Selecteer Voeg koerswijziging toe.
Navigatie Een route maken en opslaan Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen waypoints opgeslagen. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Routes > Nieuwe route. 2. Selecteer het beginpunt van de route. • Selecteer Gebruik kaart. Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop om een positie op de kaart te selecteren. Tik bij de GPSMAP 7000-serie op een positie op de kaart. • Selecteer Waypointlijst gebruiken en selecteer een opgeslagen waypoint. Beginpunt 3.
Navigatie Bestemming Koerswijziging Beginpunt 8. Selecteer Gereed. Een lijst met opgeslagen routes weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Routes. Een opgeslagen route bewerken U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in een route aanpassen. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Routes. 2. Selecteer de route die u wilt bewerken. 3. Selecteer Herzie > Wijzig route. 4. Voer een actie uit: • Selecteer Naam.
Navigatie 4. Voer een actie uit: • Selecteer Volgende om langs de route te navigeren in de omgeving van het beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route. • Selecteer Terug om langs de route te navigeren in de omgeving van het bestemmingspunt dat is gebruikt bij het maken van de route. • Selecteer Correctie om parallel aan de route te navigeren, op een specifieke afstand van de route (pagina 44). 5.
Navigatie Het actieve spoor opslaan Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve spoor genoemd. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Opslag actieve track. 2. Voer een actie uit: • Selecteer de tijd waarop het huidige spoor is begonnen of Middernacht, indien weergegeven. • Selecteer Geheel log. 3. Selecteer Sla op. Een lijst met opgeslagen sporen weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Bewaarde tracks.
Navigatie Het actieve spoor wissen Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Wis actieve track. Het spoorgeheugen wordt gewist; het huidige spoor wordt echter nog steeds opgeslagen. Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikersgegevens > Tracks > Actieve track opties > Opslagmodus. 2. Voer een actie uit: • Selecteer Vul om een spoorlogboek bij te houden tot het geheugen vol is.
Waarheen? Waarheen? Gebruik de optie Waarheen? in het startscherm om te zoeken en navigeren naar brandstofleveranciers, reparatiewerkplaatsen en andere services in de omgeving, maar ook naar waypoints en routes die u hebt gemaakt. Watersportdiensten als bestemming OPMERKING: deze functie is niet in alle regio’s beschikbaar. De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen waar watersportdiensten worden aangeboden.
Waarheen? Stoppen met navigeren Selecteer in het startscherm Waarheen? > Stop navigatie. Naar een bestemming zoeken en navigeren LET OP De functie Autobegeleiding van de BlueChart g2 Vision-gegevenskaart is gebaseerd op elektronische kaartinformatie. De gegevens garanderen niet dat de route obstakelvrij en voldoende diep is. Vergelijk de koers met alle visuele waarnemingen en vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u kunt tegenkomen.
Waarheen? Selecteer in het startscherm Waarheen? > Waypoints. Selecteer een waypoint. Selecteer Navigeren naar. Voer een actie uit: • Selecteer Ga naar. • Selecteer Route naar. • Selecteer Begeleid naar als u de functie Autobegeleiding wilt gebruiken. 5. Controleer de koers die met een magenta lijn wordt aangegeven.
Waarheen? 5. Selecteer Correctie. 6. Geef de gewenste afstand op: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop of het numerieke toetsenblok. • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 7. Selecteer Gereed. 8. Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren: • Selecteer Vooruit - bakboord om de route vanaf het beginpunt links van de oorspronkelijke route af te leggen. • Selecteer Vooruit - stuurboord om de route vanaf het beginpunt rechts van de oorspronkelijke route af te leggen.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Almanak-, omgevings- en bootgegevens Op het informatiescherm kunt u informatie aflezen over getijden, stromingen, zon- en maanstanden, meters en video. U kunt ook direct vanaf de navigatiekaart informatie selecteren over getijden, stromingen en over de zon en de maan voor een specifiek station. Selecteer eerst het gebied bij het gewenste station en vervolgens Informatie, Getijden, Stromen of Zon en maan.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Informatie over stromingen Opmerking: informatie over stromingenstations is beschikbaar via een BlueChart g2 Vision-kaart. Het scherm Stromingen verschaft informatie over een stromingenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de actuele snelheid en het niveau. Standaard toont de kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige datum en tijd. Selecteer Informatie > Getijde/stromingen > Stromingen in het startscherm.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Zon- en maanstanden Het scherm Zon en maan bevat informatie over zon op- en ondergang, maan op- en ondergang, de maanfase en een benadering van de positie van de zon en de maan. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en maanstanden van de actuele dag en tijd weer. Selecteer Informatie > Getijde/stromingen > Zon en maan in het startscherm.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens U hebt verschillende sensors, transducers of antennes nodig voor het registreren van de gegevens die worden weergegeven in de grafieken. Raadpleeg de Technische handleiding voor Garmin NMEA 2000-producten op de product-cd voor informatie over het aansluiten van de kaartplotter of randapparatuur met gebruik van een NMEA 2000-netwerk. Een grafiek instellen U kunt de schaal en de duur voor elke grafiek instellen.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Windhoekgegevens De windhoekgrafiek weergeven De kaartplotter moet zijn aangesloten op de hieronder vermelde randapparatuur om de gegevens te kunnen registreren die worden weergegeven in de windsnelheidgrafiek. Windhoek Schijnbare wind Ware wind Grondwind Beschrijving Hiermee worden gegevens over de windrichting weergegeven op basis van de luchtstroom die wordt gemeten terwijl een boot in beweging is.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Dieptegegevens De dieptegrafiek weergeven De kaartplotter moet zijn aangesloten op een transducer die de diepte kan meten om de gegevens te kunnen vastleggen die worden weergegeven in de dieptegrafiek. Selecteer Informatie > Grafieken > Diepte in het startscherm.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens 4. Selecteer de gewenste meterbeperking (Schaalminimum, Schaalmaximum, Vastgesteld minimum of Vastgesteld maximum). 5. Selecteer Aan. 6. Voer de meterbeperking in: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop. • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 7. Herhaal stap 4 tot en met 6 om meer metergrenzen in te stellen.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Selecteren welke motoren worden weergegeven in de meters U dient handmatig het aantal motoren te selecteren dat wordt weergegeven in de brandstofmeters (pagina 52) voordat u kunt selecteren voor welke motoren informatie wordt weergegeven. 1. Selecteer Informatie > Motoren > Menu (MENU) > Meterinstellingen > Motorselectie. 2. Selecteer Eerste motor. 3.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Meteralarmen activeren en aanpassen Zie “Alarmen voor motor- en brandstofmeterstatus activeren” (pagina 52) en “Alarmen voor motor- en brandstofmeterstatus aanpassen” (pagina 52). Brandstofmetermetingen synchroniseren met het brandstofniveau 1. Selecteer Informatie > Motoren > Menu (MENU) in het startscherm. 2. Voer een actie uit: • Selecteer Vul alle tanks als uw tanks vol zijn. Het brandstofniveau wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Video weergeven De kaartplotter kan videobeelden weergeven als u deze met de meegeleverde videokabel op een of meer videobronnen aansluit. Met een GPSMAP 7015 of 7215 kaartplotter kunnen tevens realtime gegevens van een computer worden weergegeven als de kaartplotter via de VGA-ingang op de computer is aangesloten (pagina 2). Raadpleeg de installatie-instructies voor de GPSMAP 6000/7000-serie voor meer informatie. Selecteer in het startscherm Informatie > Video.
Almanak-, omgevings- en bootgegevens Het VGA-scherm configureren Voordat u de VGA-weergavemodus kunt configureren op een GPSMAP 7015 of 7215-kaartplotter, moet u de videobron instellen op VGA-input (pagina 55). 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Video. 2. Tik op een willekeurige locatie op het scherm. Er wordt een scherm weergegeven. 3. Voer een actie uit: • Raak de helderheidspijlen aan om de helderheid van het scherm aan te passen.
Het toestel instellen Het toestel instellen Standaardvragen over het instellen van het toestel Vraag Hoe kan ik de mate van detail op de kaart aanpassen? Hoe kan ik de tijdzone-instelling wijzigen? Hoe kan ik de taalinstelling wijzigen? Hoe kan ik de helderheid van de schermverlichting aanpassen? Hoe kan ik een kompaslijn weergeven boven aan de kaart? Hoe kan ik de kleur van het actieve spoor wijzigen? Hoe kan ik het spoorlog op de kaart verwijderen? Hoe kan ik waypoints overbrengen naar een geheugenkaart?
Het toestel instellen De kaartplotter automatisch inschakelen Selecteer Instellen > Systeem > Schakel automatisch in in het startscherm. Als u Aan selecteert, wordt de kaartplotter automatisch ingeschakeld wanneer de spanning wordt ingeschakeld. Als u Uit selecteert, moet u het toestel aanzetten met de aan-uitknop.
Het toestel instellen Bronnen voor snelheidsgegevens instellen U kunt de bron bepalen van de snelheidsgegevens op basis waarvan de ware windsnelheid of het brandstofverbruik wordt berekend. De watersnelheid is de door een watersnelheidsensor gemeten snelheidmeting en de GPS-snelheid wordt berekend op basis van uw GPS-positie. 1. Selecteer Instellen > Voorkeuren > Navigatie > Snelheidsbronnen in het startscherm. 2.
Het toestel instellen Instelling voor afstand tot de kustlijn (automatische begeleiding) De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de automatische begeleidingslijn wilt plaatsen. De automatische begeleidingslijn wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De afstand ten opzichte van de kust instellen De beschikbare waarden voor de instelling Afstand kustlijn (Dichtstbijzijnd, Nabij, Normaal, Ver of Verst) zijn relatief, niet absoluut.
Het toestel instellen 9. Als u in stap 8 Verst of Dichtstbijzijnd hebt gekozen, controleert u de plaatsing van de automatische begeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is. De automatische begeleidingslijn zorgt dat u ver bij obstakels in open water uit de buurt blijft, ook als u Afstand kustlijn instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd.
Het toestel instellen • Selecteer Tijdzone > Aangepast om de tijdzone handmatig in te stellen. Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie gebruikt, geeft u de aanpassing van de tijdzone op aan de hand van de tuimelknop of het numerieke toetsenblok. Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. Selecteer Gereed. • Selecteer Zomertijd. Selecteer Omhoog, Omlaag of Auto. Eenheden U kunt de eenheden instellen die op de kaartplotter worden weergegeven.
Het toestel instellen Gegevensbalken 3D-perspectief met gegevensbalken De kruisgegevensbalk tonen De kruisgegevensbalk wordt weergegeven als u naar een bestemming navigeert. U kunt hier de GPS-snelheid, GPSkoers, diepte en GPS-positiegegevens aflezen. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer een kaartweergave of een driedimensionale weergave van een kaart. 3. Selecteer Menu (MENU) > Gegevensbalken > Onder motor > Aan.
Het toestel instellen De navigatiegegevensbalk instellen Geef de navigatiegegevensbalk weer voordat u deze instelt (pagina 63). 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer een kaartweergave of een driedimensionale weergave van een kaart. 3. Selecteer Menu (MENU) > Gegevensbalken > Navigatie > Instellingen voor gegevensbalk. 4. Voer een actie uit: • Selecteer Routedeel.
Het toestel instellen Behouden windsnelheid en de behouden waypointsnelheid op de gegevensbalken De kaartplotter schakelt automatisch over tussen weergave van de behouden windsnelheid en de behouden waypointsnelheid op de gegevensbalken. Behouden waypointsnelheid wordt onder de volgende omstandigheden weergegeven: • In het routedeelgedeelte van de navigatiebalk ziet u de behouden waypointsnelheid als u een route of een automatische begeleidingslijn volgt.
Het toestel instellen De weergave van andere schepen configureren Opmerking: de viskaart en het Roergangersbeeld 3D zijn beschikbaar met een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-gegevenskaart. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart, Viskaart, 3D-perspectief of Roergangerbeeld 3D. 3. Selecteer Menu (MENU) > Overige schepen > Weergave-instelling. 4.
Het toestel instellen Alarmen Standaard zijn alle waarschuwingen uitgeschakeld. De alarmen werken alleen als de kaartplotter ingeschakeld is. Navigatiealarmen Een aankomstalarm instellen U kunt een alarm laten klinken wanneer u binnen een bepaalde afstand of tijd van een koerswijziging of bestemmingswaypoint arriveert. 1. Selecteer Instellen > Alarmen > Navigatie > ETA in het startscherm. 2. Voer een actie uit: • Selecteer Type.
Het toestel instellen Systeemalarmen De wekker instellen U kunt een alarm instellen met gebruik van de klok van het (GPS-) systeem. 1. Selecteer Instellen > Alarmen > Systeem > Wekker > Aan in het startscherm. 2. Voer de tijd in waarop het alarm afgaat: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop of het numerieke toetsenblok. • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 3. Selecteer Gereed.
Het toestel instellen Echoloodwaarschuwingen instellen Zie “Echoloodalarmen” (pagina 106). Weeralarmen instellen Zie de XM WX Satellite Weather® en XM Satellite Radio Supplement (alleen voor Noord-Amerika).
Het toestel instellen Waypoints, routes en sporen kopiëren naar een geheugenkaart 1. Plaats een geheugenkaart in de SD-kaartuitsparing van de kaartplotter. 2. Selecteer Informatie > Gebruikersgegevens > Gegevensoverdracht > Kaart > Bewaar op kaart in het startscherm. 3. Geef de naam van het nieuwe bestand aan: • Selecteer de bestandsnaam in de lijst. • Selecteer Voeg nieuw bestand toe om een nieuw bestand te maken. Typ de bestandsnaam. Selecteer Gereed. 4. Selecteer Bewaar op kaart.
Het toestel instellen Een back-up van gegevens maken op een PC 1. Plaats een geheugenkaart in de SD-kaartuitsparing van de kaartplotter. 2. Selecteer Informatie > Gebruikersgegevens > Gegevensoverdracht > Kaart > Bewaar op kaart in het startscherm. 3. Voer een van de volgende handelingen uit om aan te geven van welk bestand u een back-up wilt maken: • Selecteer de bestandsnaam in de lijst. • Selecteer Voeg nieuw bestand toe om een nieuw bestand te maken. Typ de bestandsnaam. Selecteer Gereed. 4.
Radar Radar WAARSCHUWING De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de radar wordt ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel bestrijkt een gebied van ca. 12° boven en onder de horizontale lijn vanuit het midden van de radar. Kijk niet direct in de radarbundel; de ogen zijn het gevoeligste deel van het lichaam.
Radar • De modus Buitengaats: deze modus is bedoeld voor open water en werkt het beste bij radarsignalen met een lang bereik. • De modus Dubbel bereik: geeft de radargegevens met een kort bereik en de radargegevens met een lang bereik naast elkaar weer. • De modus Wachtpost: hiermee kunt u de radar op bepaalde tijden laten overschakelen op transmissie en zo een transmissie/standbycyclus configureren en daarmee stroom besparen.
Radar De modus Haven De modus Haven is de standaardradar voor binnenwateren bij de volgende typen radar: GMR 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD en 1206 xHD. Deze modus werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2 zeemijlen of minder). Opmerking: als u overschakelt van de modus Wachtpost naar de modus Haven, schakelt de radar over op fulltimetransmissie en worden eventuele bewakingszones uitgeschakeld. De modus Haven weergeven Selecteer in het startscherm Radar > Haven.
Radar De modus Dubbel bereik In de modus Dubbel bereik worden de radargegevens met een kort bereik en de radargegevens met een lang bereik met een van de volgende typen radar (GMR 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD of 1206 xHD) naast elkaar weergegeven. Deze dubbele radarweergave komt vooral ‘s nachts en bij slechte weersomstandigheden van pas. De radargegevens met een kort bereik staan links op het scherm. Dit signaalbereik mag niet langer zijn dan 3 zeemijlen (4 km).
Radar Getimed zenden inschakelen Selecteer in het startscherm Radar > Wachtpost > Menu (MENU) > Stel wachtpost in > Gepland zenden > Aan. De tijd voor standby en zenden instellen Voordat u de standbytijd en zendtijd kunt instellen, moet u eerst gepland zenden inschakelen (pagina 76). U kunt stroom besparen door de standbytijd en zendtijd zo in te stellen, dat er maar op bepaalde tijden radarsignalen worden verzonden. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Wachtpost > Menu (MENU) > Stel wachtpost in. 2.
Radar 3. De grootte van de bewakingszone aanpassen: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop en de pijlen op het scherm ( en ). • Tik bij de GPSMAP 7000-serie op de hoek van de bewakingszone en sleep die hoek naar de gewenste locatie. 4. Selecteer Hoek 2 en herhaal stap 3 om de locatie van de tweede hoek van de bewakingszone aan te passen. 5. Selecteer Gereed. Cirkel De radar richten Een gerichte radar kan objecten identificeren en volgen.
Radar Een MARPA-tag aan een object toewijzen Opmerking: om MARPA te kunnen gebruiken hebt u een koerssensor en een actief GPS-signaal nodig. De koerssensor moet het NMEA 2000-parametergroepsnummer (PGN) 127250 van de NMEA 0183 HDM- of HDGuitvoertelegram opgegeven. 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2. Selecteer Onder motor, Haven of Buitengaats. 3. Voer een actie uit: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop om een object of locatie te selecteren.
Radar Radar richten stoppen 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2. Selecteer Onder motor, Haven of Buitengaats. 3. Voer een actie uit: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop om een gezocht object te selecteren. • Tik bij de GPSMAP 7000-serie op een gezocht object. 4. Selecteer Stop wijzen. Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen Zie “Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen” (pagina 17).
Radar VRM en EBL De VRM (variabele afstandsring) en de EBL (elektronische peillijn) meten de afstand en peiling van uw schip tot een doelobject. De VRM wordt op het radarscherm als een cirkel rond de huidige locatie van uw schip weergegeven en de EBL is een lijn die op de huidige locatie van uw schip begint en de VRM snijdt. Het snijpunt is het object van de VRM en de EBL. De VRM en de EBL weergeven De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd, gelden ook voor alle andere radarmodi. 1.
Radar Het bereik en de peiling tot een doelobject meten U moet de VRM en de EBL weergeven om ze te kunnen aanpassen (pagina 80). De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd, gelden ook voor alle andere radarmodi. 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2. Selecteer Onder motor, Haven, Buitengaats of Dubbel bereik. 3. Voer een actie uit: • Selecteer Menu (MENU) > Bijstellen VRM/EBL > Verplaats VRM/EBL voor de modus Onder motor, Haven of Buitengaats.
Radar Naar een opgeslagen route op het radarscherm navigeren Om door een lijst met routes te kunnen bladeren en naar een van die routes te kunnen navigeren moet u minimaal één route hebben vastgelegd en opgeslagen (pagina 35). Er moeten navigatielijnen worden weergegeven om een route op het radarscherm te kunnen zien (pagina 94). 1. Selecteer in het startscherm Waarheen? > Routes. 2. Selecteer een route. 3. Selecteer Navigeren naar. 4.
Radar 9. Selecteer in het startscherm Radar. 10. Selecteer Onder motor, Haven, Buitengaats, Dubbel bereik of Wachtpost. De route is de magenta lijn met het beginpunt, de bestemming en de koerswijzigingen. 11. Controleer de koers die met een magenta lijn wordt aangegeven. 12. Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd land, ondiep water en andere obstakels. Info over de radaroverlay Bij de radaroverlay worden er radargegevens op de navigatiekaart en de viskaart geplaatst.
Radar De radaroverlay weergeven Gegevens worden met de radaroverlay weergegeven op basis van de laatst gebruikte radarmodus. Selecteer in het startscherm Radar > Radaroverlay. Het radarbeeld wordt weergegeven in oranje en op de navigatiekaart geprojecteerd. In- en uitzoomen op de radaroverlay Als u zoomt terwijl u de kaart schuift, heeft dit alleen invloed op de zoomschaal van de kaart. Het radarbereik blijft gelijk.
Radar Info over het bereik van radarsignalen Het bereik van het radarsignaal geeft de lengte van het impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden en ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar langere pulsen uit om verre objecten te kunnen bereiken. Objecten die dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven, weerkaatsen ook de langere pulsen en dat geeft ruis op het radarscherm.
Radar Bij een radar van het type GMR 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD of 1206 xHD worden de laatste instellingen voor versterking en ruis die voor een radarmodus zijn opgegeven, automatisch toegepast op de radaroverlay. Als de versterking voor bijvoorbeeld de modus Haven wordt ingesteld op 50%, wordt de versterking voor de radaroverlay automatisch ingesteld op 50%.
Radar 3. Voer een actie uit: • Selecteer Menu (MENU) > Versterking voor de modus Onder motor, Haven, Buitengaats of Wachtpost. • Configureer de instelling voor het korte-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu (MENU) > Versterking voor de GPSMAP 6000-serie. Selecteer Links > Versterking voor de GPSMAP 7000-serie. • Configureer de instelling voor het lange-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu (MENU) > Versterking voor de GPSMAP 6000-serie.
Radar 3. Voer een actie uit: • Selecteer Menu (MENU) > Versterking voor de modus Onder motor, Haven, Buitengaats of Wachtpost. • Configureer de instelling voor het korte-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu (MENU) > Versterking voor de GPSMAP 6000-serie. Selecteer Links > Versterking voor de GPSMAP 7000-serie. • Configureer de instelling voor het lange-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu (MENU) > Versterking voor de GPSMAP 6000-serie.
Radar 3. Voer een actie uit: • Selecteer Menu (MENU) > Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de modus Onder motor, Haven, Buitengaats of Wachtpost. • Configureer de instelling voor het korte-bereikscherm in de modus Dubbel bereik. Selecteer > Menu (MENU) > Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de GPSMAP 6000-serie. Selecteer Links > Ruisonderdrukking > Zeeclutter voor de GPSMAP 7000-serie. • Configureer de instelling voor het lange-bereikscherm in de modus Dubbel bereik.
Radar Regenruis op het radarscherm aanpassen U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt het effect van de regenruis op het scherm waarschijnlijk ook minder (pagina 72). Instelling FTC Regenruis Beschrijving Deze instelling bepaalt de weergave van grote, vage ruismassa’s op elke afstand die worden veroorzaakt door regen.
Radar Radarstoringruis op het radarscherm aanpassen U kunt de weergave verminderen van ruis die door storing van een andere radarbron in de buurt wordt veroorzaakt. De instelling Aan is de standaardinstelling voor de radarstoring. Opmerking: het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de radarstoringinstelling die voor één radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt (pagina 85). 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2.
Radar De gegevensbalk Navigatie op het radarscherm weergeven De navigatiebalk heeft de vorm van een rij boven aan het radarscherm. Op de navigatiebalk wordt allerlei informatie gegeven, zoals aankomst, afstand tot de bestemming, afwijking van de koers, peiling en volgende koerswijziging. 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2. Selecteer de modus Onder motor, Haven of Buitengaats. 3. Selecteer Menu (MENU) > Radarinstelling > Gegevensbalken > Navigatie. 4. Selecteer Aan of Auto.
Radar Ware wind of schijnbare wind voor de gegevensbalk Onder zeil instellen U kunt deze gegevensbalk alleen configureren als die balk wordt weergegeven (pagina 92). 1. Selecteer in het startscherm Radar. 2. Selecteer de modus Onder motor, Haven of Buitengaats. 3. Selecteer Menu (MENU) > Radarinstelling > Gegevensbalken > Onder zeil. 4. Voer een actie uit: • Selecteer Wind > Schijnbaar om de wind weer te geven die u tijdens het varen voelt.
Radar Het weergaveveld op het radarscherm verschuiven Naarmate uw snelheid hoger wordt, kunt u de huidige locatie automatisch naar de onderkant van het scherm laten verplaatsen. Voer voor de beste werking uw topsnelheid in. Deze instelling geldt voor elke radarmodus. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Radarinstelling > Presentatie > Kijk-voor.snlhd > Aan. 2.
Radar De afmeting van de radarantenne instellen U kunt voor een optimaal beeld de afmeting van de radarantenne opgeven. De melding “Radar moet worden geconfigureerd” wordt weergegeven zolang u geen afmeting voor de antenne hebt opgegeven. Opmerking: u kunt de afmeting van de antenne alleen voor de volgende typen radar instellen: GMR 404, 406, 604 xHD, 606 xHD, 1204 xHD en 1206 xHD. 1. Selecteer in het startscherm Radar > Radarinstelling > Antenneafmeting. 2. Selecteer 4 voet of 6 Voet.
Radar Presentatie van het radaroverlaybeeld Versterking en ruis op de radaroverlay aanpassen Zie “Info over versterking en ruis” (pagina 85). De oriëntatie van het radaroverlaybeeld instellen Zie “De oriëntatie van de kaart wijzigen” (pagina 11). Gegevensbalken voor de radaroverlay instellen Zie “Instellingen voor de gegevensbalk” (pagina 91). Instellingen voor sporen en waypoints Sporen op de radaroverlay weergeven U kunt instellen of sporen van schepen op de radaroverlay moeten worden weergegeven.
Radar Andere schepen op de radaroverlay weergeven AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van een actieve transponder van andere schepen worden gebruikt. U kunt instellen hoe andere schepen op de radaroverlay moeten worden weergegeven. De opgegeven instelling van het beeldbereik voor de radaroverlay geldt alleen voor de radaroverlay. De details en de instellingen van de geprojecteerde koers die zijn opgegeven voor de radaroverlay, gelden eveneens voor alle radarmodi. 1.
Radar Peilingen van plaatselijke diepten weergeven en configureren Op de radaroverlay kunt u dieptepeilingen weergeven en een gevaarlijke diepte instellen. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten > Radaroverlay > Menu (MENU) > Instellen > Kaartinstelling > Punt peilingen > Aan. 2. Selecteer Puntpeilingen > Gevaarlijk. 3. Voer de gevaarlijke diepte in: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop of het numerieke toetsenblok. • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 4.
Echolood Echolood Als uw kaartplotter wordt aangesloten op een Garmin GSD 22/24/26-echoloodmodule en een transducer, kunt u uw toestel gebruiken als een echolood. De GSD 22/24/26 is verbonden met het Garmin Marine Network en deelt echoloodgegevens met elke op het netwerk aangesloten kaartplotter. De GSD 22 heeft iets andere functies en opties dan de GSD 24/26. De verschillen worden in de desbetreffende secties hieronder toegelicht.
Echolood Transducerfrequenties Echoloodweergave Gesplitste frequentie Watertemperatuurlog Als u een transducer met temperatuurmeting gebruikt, geeft het temperatuurlog de metingen van de watertemperatuur weer afgezet tegen de tijd. U kunt het temperatuurlog weergeven door Echolood > Watertemperatuur te selecteren in het startscherm. Het bereik en de tijdschaal voor het temperatuurlog instellen 1. Selecteer in het startscherm Echolood > Watertemperatuur. 2. Selecteer Menu. 3.
Echolood Een waypoint maken in het echoloodscherm Selecteer Echolood in het startscherm. Selecteer een echoloodweergave. Selecteer Menu > Echolood pauzeren. Stel de locatie van het waypoint in aan de hand van het punt waarop de dieptelijn en de afstandslijn elkaar kruisen: • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie hebt, verplaatst u het snijpunt met behulp van de tuimelknop. • Als u een toestel uit de GPSMAP 7000-serie hebt, raakt u het snijpunt aan en sleept u dit. 5.
Echolood Het bereik en de versterking aanpassen met snelkoppelingen • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000/7000-serie in combinatie met een GSD 22 of GSD 24/26 gebruikt, selecteer dan + en - om het bereik aan te passen. • Als u een toestel uit de GPSMAP 6000-serie gebruikt in combinatie met een GSD 24/26 selecteer dan bij de echoloodweergave in een volledig scherm indien nodig de knop Select om tussen bereik en versterking heen en weer te schakelen.
Echolood Geavanceerde echoloodinstellingen configureren Opmerking: deze functies zijn alleen beschikbaar op de GSD 24 en GSD 26. Voordat u Temperatuur bron kunt instellen moet u een GSD 26 hebben en meer dan één watertemperatuursensor of transducer met temperatuurmeting. Bij de GSD 24 en GSD 26 kunt u diverse echoloodweergaven en gegevensbroninstellingen configureren. 1. Selecteer Echolood in het startscherm. 2. Selecteer een echoloodweergave. 3. Selecteer Menu > Meer > Geavanceerd. 4.
Echolood Instellingen voor ruis en interferentie Met de instellingen voor ruisonderdrukking kunt u de interferentie en de hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen. Op de GSD 24 en GSD 26 kunt u de instellingen voor ruisonderdrukking voor elke frequentie afzonderlijk regelen. Oppervlakteruis weergeven U kunt instellen of het resultaat nabij het wateroppervlak op het echoloodscherm wordt weergegeven. Als u de oppervlakteruis verbergt, wordt de weergave overzichtelijker. 1.
Echolood De A-scope tonen De A-scope is een verticale flitser aan de rechterzijde van het scherm die aan de hand van een schaal meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft. 1. Selecteer Echolood in het startscherm. 2. Selecteer een echoloodweergave. 3. Selecteer Menu. 4. Selecteer een optie: • Selecteer op de GSD 22 de optie Echoloodinstelling. • Selecteer op de GSD 24/26 de optie Meer > Presentatie. 5. Selecteer A-Scope > Aan. 6. Selecteer een piekbehoudtijd op de GSD 24/26.
Echolood • Selecteer Laag om de whiteline in te schakelen met de minst gevoelige instelling. Alleen de sterkste retoursignalen worden wit gemarkeerd. De rand markeren Opmerking: deze functie is alleen beschikbaar op de GSD 24 en GSD 26. U kunt het sterkste signaal van de bodem markeren om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen definiëren. 1. Selecteer Echolood in het startscherm. 2. Selecteer een echoloodweergave. 3. Selecteer Menu > Meer > Presentatie > Rand > Uit.
Echolood • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 3. Selecteer OK. Het visalarm instellen Opmerking: deze functie is alleen beschikbaar op de GSD 22. U kunt een alarm instellen dat afgaat wanneer de kaartplotter een zwevend doel met de opgegeven grootte detecteert. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Alarmen > Echolood > Vis. 2. Voer een van onderstaande handelingen uit: • Selecteer als u een alarm wilt horen voor vissen van alle grootten.
Echolood 1. Meet de kielcorrectie, gebaseerd op de locatie van de transducer: Transducer op de waterlijn • Als de transducer op de waterlijn is Een positief getal (+) verwijst geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de naar de diepte onder aan locatie van de transducer en de kiel van de de kiel. boot. Voer deze waarde in stap 3 in als een positief getal. • Als de transducer onder aan de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn.
Digital Selective Calling (DSC) Digital Selective Calling (DSC) Netwerkkaartplotter en marifoonfunctionaliteit In de volgende tabel ziet u welke functies beschikbaar zijn wanneer u uw kaartplotter via een NMEA 0183-netwerk of een NMEA 2000-netwerk aansluit op een marifoon. Functionaliteit NMEA NMEA Garmin NMEA Garmin NMEA 0183-marifoon 2000-marifoon 0183-marifoon 2000-marifoon X X X X De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw marifoon.
Digital Selective Calling (DSC) Een DSC-contactpersoon toevoegen U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter (pagina 114). 1. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst > Voeg contact toe. 2. Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity) van het schip in: • Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop of het numerieke toetsenblok. • Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. 3. Selecteer Gereed.
Digital Selective Calling (DSC) Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een marifoon Wanneer uw Garmin-kaartplotter is verbonden met een marifoon die compatibel is met Garmin NMEA 2000 en u een noodoproep voor man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt het man-over-boordscherm weergegeven op de Garmin-kaartplotter en wordt u gevraagd naar het punt te navigeren waar de persoon van boord is gevallen.
Digital Selective Calling (DSC) Informatie in een positiemelding bewerken 1. 2. 3. 4. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst. Selecteer een oproep met een positiemelding. Selecteer Herzie > Wijzig. Voer een actie uit: • Selecteer Naam. Gebruik bij de GPSMAP 6000-serie de tuimelknop om de naam van het schip in te voeren. Gebruik bij de GPSMAP 7000-serie het schermtoetsenbord. Selecteer Gereed. • Selecteer Symbool en kies een nieuw symbool. Selecteer Gereed. • Selecteer Opmerking.
Digital Selective Calling (DSC) Het aantal minuten tonen en instellen dat de sporen van schepen waarvan u de positie bijhoudt worden weergegeven Opmerking: de pictogrammen voor de viskaart en Roergangerbeeld 3D staan op een voorgeprogrammeerde gegevenskaart van BlueChart g2 Vision. 1. Selecteer in het startscherm Kaarten. 2. Selecteer Navigatiekaart, Viskaart, 3D-perspectief of Roergangerbeeld 3D. 3. Selecteer Menu (MENU) > Overige schepen > DSC > DSC-sporen. 4.
Digital Selective Calling (DSC) Een DSC-kanaal selecteren Opmerking: u kunt alleen DSC-kanalen selecteren die in alle frequentiebanden beschikbaar zijn: 6, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 17, 67, 68, 69, 71, 72, 73 of 77. Het standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert, gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen, totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > DSC-lijst. 2. Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen. 3.
Appendix Appendix Specificaties Fysieke specificaties Specificatie Grootte Gewicht Scherm Toestellen GPSMAP 6008, 6208 GPSMAP 6012, 6212 GPSMAP 7012, 7212 GPSMAP 7015, 7215 GPSMAP 6008, 6208 GPSMAP 6012, 6212 GPSMAP 7012, 7212 GPSMAP 7015, 7215 GPSMAP 6008, 6208 GPSMAP 6012, 6212, 7012, 7212 GPSMAP 7015, 7215 Alle modellen Afmetingen B × H × D: 291,5 × 187,8 × 148,5 mm (11 1/2 × 7 3/8 × 5 7/8 inch) B × H × D: 381,7 × 251,2 × 148,7 mm (15 1/32 × 9 57/64 × 5 27/32 inch) B × H × D: 336,8 × 251,5 × 147,8 m
Appendix Het aanraakscherm van de GPSMAP 7000-serie kalibreren Het aanraakscherm van de kaartplotter uit de GPSMAP 7000-serie hoeft doorgaans niet te worden gekalibreerd. Als de knoppen echter niet goed reageren, kunt u het scherm als volgt kalibreren. 1. Als de kaartplotter is uitgeschakeld, drukt u op de aan-uitknop. Het waarschuwingsscherm verschijnt. 2. Raak een zwart gedeelte van het scherm ongeveer 15 seconden aan totdat het kalibratiescherm wordt geopend. 3.
Appendix De gebeurtenislog weergeven In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen weergegeven. Selecteer in het startscherm Instellen > Systeem > Systeeminformatie > Gebeurtenislog. Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen. Een medewerker van de productondersteuning van Garmin kan u vragen met deze informatie gegevens over het maritieme netwerk op te halen. 1.
Appendix NMEA 0183 en NMEA 2000 Een kaartplotter uit de serie GPSMAP 6000/7000 kan gegevens verwerken van zowel NMEA 0183-conforme toestellen als NMEA 2000-toestellen die zijn aangesloten op een bestaand NMEA 2000-netwerk op uw boot.
Appendix Decimale precisie instellen voor NMEA 0183-uitvoer U kunt het aantal cijfers achter de decimale komma instellen voor het overbrengen van NMEA-uitvoer. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Communicatie > NMEA 0183-instelling > Positiemiswijzing. 2. Selecteer Twee cijfers, Drie cijfers of Vier cijfers. Waypointlabels voor NMEA 0183-uitvoer instellen U kunt instellen hoe waypoint-ID’s door de kaartplotter worden aangeleverd. 1.
Appendix NMEA 0183-gegevens via een NMEA 2000-netwerk overbrengen U kunt het overbruggen van uitvoer inschakelen, configureren en uitschakelen. Overbruggen van uitvoer vindt plaats wanneer een kaartplotter NMEA 0183-gegevens ontvangt van een willekeurige bron, deze omzet in NMEA 2000-gegevens en vervolgens verzendt via de NMEA 2000-bus. 1. Selecteer in het startscherm Instellen > Communicatie > NMEA 2000-instelling > Overbrug uitvoer. 2.
Index Index Symbolen 3D-perspectief afstandcirkels 20 AIS 18 corridorbreedte 20 gegevensbalken 62 MARPA 18 objectinformatie 9 oppervlakteradar 20 A aan-uitknop i, 1, 3 aankomstalarm 67 aanraakscherm 115 aanvaringsgevaar 15, 17, 77, 79 achterpaneel 1 actieve sporen in tegengestelde richting volgen 40 opslaan 40 wissen 41 afstandcirkels 20, 94 afstand tot kustlijn 60 AIS doelzoeken 15, 114 gevaren 18, 79 radar 79 SART 18 alarmen diep water 106 echolood 106 ondiep water 106 vis 107 watertemperatuur 106 alarm
Index diepte 51 luchttemperatuur 50 omgevingsgegevens 48 watertemperatuur 50 windhoek 50 windsnelheid 49 grafiek windhoek 50 grafiek windsnelheid 49 H Havenmodus 74 I IALA-symbolen 13, 98 id-nummer 4 instellingen a-scope 105 aankomst 67 aanvaringsgevaar 17, 79 afstandcirkels 20, 94 afstandseenheden 62 afstand tot kustlijn 60 AIS 16 antenneafmeting 95 Autobegeleiding 59 automatisch inschakelen 58 beeld 24 bereik 101 bijkaart 8, 97 brandstofcapaciteit 66 cijfers projecteren 105 corridorbreedte 20 detail 11,
Index kompasroos 14 kompasrozen 14 krabbend anker alarm 67 kruisgegevensbalk 63, 91 L lichtsectoren 13 logboek 95 luchtfoto’s 21, 26 M maateenheden 62 magnetische koers 11, 93 magnetische variatie 61 man-over-boord 5, 34, 35 marifoon AIS-doel oproepen 114 DSC-kanaal 114 noodoproepen 111 persoonlijke standaardoproepen 113 MARPA doelzoeken 77 gelabeld object 78 gevaren 18, 79 Wachtpostmodus 75 modus Buitengaats 74 modus Dubbel bereik 75 modus Onder motor 73 N navigatiealarmen 67 navigatiegegevensbalk 63, 92
Index schuiven bijkaart 8, 97 kaarten 8 SD-kaartuitsparing 1, 4 secure digital-kaart 4 simulatormodus 57 snelheidsgegevens 59 softwareversie 4 specificaties 114 splitsfrequentieweergave 99 splitszoomweergave 99 sporen actief 40 bewerken 40 bewerken/verwijderen 25 kopiëren 70 lijst 40 navigeren 45 opslaan 40 opslaan als route 40 Radarprojectie 96 verwijderen 40 Waarheen? 33 weergeven 39 sporen van schepen duur 113 presentatie 113 weergeven 113 startscherm 5 stromingenstations aanwijzers 10, 27 nabij 47 rapp
Ga voor de nieuwste gratis software-updates (exclusief kaartgegevens) gedurende de gehele levensduur van uw Garmin-producten naar de website van Garmin op www.garmin.com. © 2010-2011 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Garmin International, Inc. 1200 East 151st Street, Olathe, Kansas 66062, VS Garmin (Europe) Ltd. Liberty House, Hounsdown Business Park, Southampton, Hampshire, SO40 9LR Verenigd Koninkrijk Garmin Corporation No. 68, Zangshu 2nd Road, Xizhi Dist.