GPSMAP 7400/7600 serie ® Gebruikershandleiding
© 2014–2017 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.
Inhoudsopgave Inleiding........................................................................... 1 Overzicht van het toestel ............................................................ 1 Het aanraakscherm gebruiken ............................................... 1 Schermknoppen ..................................................................... 1 Tips en snelkoppelingen ........................................................ 1 Het aanraakscherm vergrendelen ..........................................
De kleur van het actieve spoor instellen .............................. 16 Het actieve spoor opslaan ................................................... 16 Een lijst met opgeslagen sporen weergeven ....................... 16 Een opgeslagen spoor bewerken ........................................ 16 Een spoor opslaan als route ................................................ 16 Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren .............. 16 Een opgeslagen spoor verwijderen ....................................
Radaroverlay ............................................................................ 30 Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens ..................... 30 Echosporen ...............................................................................30 Echosporen inschakelen ...................................................... 30 De lengte van echosporen aanpassen ................................ 30 De echosporen wissen .........................................................
De tunerregio instellen ......................................................... 39 Een ander radiostation kiezen ............................................. 39 De afstemmodus wijzigen .................................................... 39 Voorinstellingen ................................................................... 39 Een station als voorinstelling instellen ............................ 39 Voorinstelling selecteren ................................................. 39 Voorinstelling verwijderen .
De kielcorrectie instellen ...................................................... 50 De watertemperatuurcorrectie instellen ............................... 50 Een toestel voor watersnelheid kalibreren ........................... 50 Instellingen voor overige schepen ............................................ 51 Instellingen die worden gesynchroniseerd op het Garmin Marine Network .....................................................................................
Inleiding WAARSCHUWING Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie. Op de Garmin website www.garmin.com vindt u recente informatie over uw product. Op de ondersteuningspagina's vindt u de antwoorden op veelgestelde vragen en kunt u software en kaartupdates downloaden. Tevens vindt u daar de contactgegevens van de Garmin ondersteuning voor als u vragen hebt.
een andere compatibele kaartplotter of een computer over te brengen. 1 Open het klepje À van de geheugenkaartlezer. 6 Selecteer Hardlopen. 7 Selecteer het station van de geheugenkaart en selecteer vervolgens Volgende > Voltooien. De software van het toestel bijwerken 2 Plaats de geheugenkaart Á met het label weggericht van het klepje. 3 Druk op de kaart tot deze vastklikt. 4 Sluit het klepje van de kaartlezer. Geheugenkaarten plaatsen U kunt optionele geheugenkaarten in de kaartplotter gebruiken.
verschillend maken. Als u in een scherm de lay-out van een pagina verandert, gelden de wijzigingen alleen voor dat scherm. Als u de naam en het symbool van de lay-out verandert, verschijnen deze veranderingen op alle schermen van het station voor een consistente weergave. De SmartMode items zijn gericht op een specifieke activiteit, bijvoorbeeld varen of afmeren. Als in het startscherm een SmartMode knop wordt geselecteerd, kan op elk scherm in het station unieke informatie worden weergegeven.
specifieke voorinstellingen gebruiken om groepen instellingen te optimaliseren voor uw activiteiten. Zo kunnen bepaalde instellingen ideaal zijn voor het vissen en andere voor het varen. Voorinstellingen zijn beschikbaar op bepaalde schermen, zoals kaarten, echoloodweergaven en radarweergaven. Selecteer Menu > en selecteer de voorinstelling om een voorinstelling te kiezen voor een compatibel scherm.
Een kaart selecteren Als uw product over ingebouwde BlueChart g2 en Garmin LakeVü™ HD kaarten beschikt, kunt u kiezen welke kaart u wilt gebruiken. Niet op alle modellen zijn beide typen ingebouwde kaarten voorhanden. 1 Selecteer in de navigatiekaart Menu > Ingebouwde kaart. 2 Selecteer een optie: • Wanneer u zich op een meer bevindt, selecteert u LakeVü™ HD. • Wanneer u op zee bent, selecteert u BlueChart® g2. ® Een afstand op de kaart meten 1 Selecteer een locatie op een kaart of de radaroverlay.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt. Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot wijst wanneer een koerssensor is aangesloten. 1 Selecteer in een kaartweergave Menu > Kaartinstelling > Kaartweergave > Koerslijn. 2 Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie: • Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken, selecteert u Automatisch. • Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor de COG, selecteert u GPS-koers (COG).
om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen door de zoomdetails van de kaart te wijzigen. 1 Selecteer in de navigatiekaart Menu > Kaartinstelling > Satellietfoto's. 2 Selecteer een optie: • Selecteer Alleen land om standaardkaartinformatie over het water met voor het land overlappende foto's weer te geven. • Selecteer Fotokaart om foto's van zowel het land als het water bij een bepaalde mate van doorzichtigheid weer te geven. Gebruik de schuifregelaar om het gewenste percentage op te geven.
U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een 3Dkaartweergave worden weergegeven. Het weergavebereik en de MARPA instellingen die voor één kaart of één 3Dkaartweergave worden opgegeven, gelden alleen voor die kaart of die 3D-kaartweergave. De details, geprojecteerde koers en spoorinstellingen die voor één kaart of één 3D-kaartweergave zijn ingesteld, gelden voor alle kaarten en alle 3Dkaartweergaven. 1 Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu > Overige schepen > Weergave-instelling.
premiumkaarten of aangesloten accessoires, zoals radar, vereist. Deze instellingen gelden voor de kaarten en 3Dkaartweergaven, met uitzondering van de Radaroverlay en Fish Eye 3D (Instellingen voor Fish Eye 3D, pagina 10). Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave Menu. Waypoints en sporen: Hiermee opent u lijsten met via-punten en sporenInstellingen voor via-punten en sporen op de kaarten en kaartweergaven, pagina 9.
Bijkaart: Hiermee kunt u in de hoek van de hoofdkaart een kaart weergeven die is ingezoomd op de locatie van het schip. Stijl: Hiermee stelt u in hoe kaartgegevens bij driedimensionaal terrein worden weergegeven. Gevarenkleuren: Maakt gebruik van een kleurenschaal om ondiep water en land aan te geven. Blauw geeft diep water aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer ondiep water. Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de weergave van een veilige diepte voor de Mariner's Eye 3D kaartweergave in.
1 Selecteer vanuit een kaartweergave Menu > Quickdraw Contours > Start opnemen. 2 Selecteer Stop opnemen als de opname is voltooid. 3 Selecteer Beheer > Naam en voer een naam voor de kaart in. Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours kaart U kunt labels toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours kaart om gevaren of nuttige punten te markeren. 1 Selecteer een locatie op de navigatiekaart. 2 Selecteer Voeg Quickdraw label toe. 3 Voer een naam in voor het label en selecteer OK.
Navigatie met een kaartplotter VOORZICHTIG Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd waarmee de stuurautomaat kan worden uitgeschakeld. De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
2 Selecteer een optie: • Om het via-punt te maken door positiecoördinaten in te voeren, selecteert u Voer coördinaten in en voert u de coördinaten in. • Om het via-punt te maken met behulp van een kaart, selecteert u Gebruik kaart en daarna achtereenvolgens de locatie en Selecteer. Een SOS-locatie markeren U kunt een SOS-locatie markeren. Als een Garmin marifoon is aangesloten via NMEA 2000, kunt u verschillende typen SOSoproepen selecteren, zoals Man-over-boord en Piraterij.
5 Herhaal de stappen 3 en 4 als u meer koerswijzigingen wilt 6 7 8 9 toevoegen. Werk daarbij terug vanaf de bestemming naar de huidige locatie van uw vaartuig. De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij uw vaartuig bevindt. Indien nodig selecteert u Menu. Selecteer Navigeer route. Controleer de koers die met een magenta lijn wordt aangegeven.
Auto Guidance VOORZICHTIG De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen. OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten. U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw bestemming in kaart te brengen.
2 Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto Guid. > Afstand kustlijn > Normaal. 3 Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent gevaren. Selecteer Navigeren naar > Auto Guid.. 4 5 Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
• Selecteer Geheel log. 3 Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is aangegeven. 4 Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere obstakels. Het actieve spoor wissen Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Wis actief spoor. Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor wordt wel opgeslagen. Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan 1 Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Sporen > Actieve spooropties. 2 Selecteer Opnamemodus.
Zeilfuncties Het type boot instellen U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw type boot. 1 Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot. 2 Selecteer een optie. Zeilrace U kunt het toestel gebruiken om de kans te vergroten dat uw boot precies op het moment dat de race begint de startlijn passeert.
compenseren voor een grote boot die een paar voet diep in het water ligt. 1 Voer een actie uit, op basis van de locatie van de transducer: • Als de transducer op de waterlijn À is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als een positief getal. • Als de transducer onder aan de kiel Á is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde bij stap 3 en 4 in als een negatief getal.
Echolood Als uw kaartplotter goed is aangesloten op een Garmin echoloodmodule en een transducer, kunt u uw compatibele toestel gebruiken om vis op te sporen. Er zijn verschillende echoloodweergaven waarmee u de vis in het gebied kunt weergeven. Welke aanpassingen die u in elke echoloodweergave kunt instellen, is afhankelijk van de gebruikte weergave en het kaartplottermodel en de aangesloten echoloodmodule en transducer. Ga voor meer informatie over welke transducer het beste voldoet aan uw eisen naar www.
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een volledige grafiek van de echoloodmetingen plus een uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde scherm. Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave In het gesplitste frequentiescherm voor echoloodweergave worden aan de ene kant hoogfrequente echoloodgegevens weergegeven in een grafiek op het volledige scherm, en aan de andere kant laagfrequente echoloodgegevens.
Â Ã Ä Å Bereik Bodem Structuur Vis FrontVü echoloodweergave De Panoptix FrontVü echoloodweergave vergroot uw kennis van de situatie door obstakels onder water te tonen, tot maximaal 91 meter (300 feet) voor de boot. Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, kan het FrontVü echolood minder goed aanvaringen voorkomen. Als u de FrontVü echoloodweergave wilt bekijken, moet u een compatibele transducer, zoals een PS21 transducer, installeren en aansluiten. U moet mogelijk de software van de transducer bijwerken.
instellingen, worden niet gesynchroniseerd en dienen te worden geconfigureerd op elk afzonderlijk toestel. Bovendien worden de schuifsnelheden van de verschillende traditionele en Garmin ClearVü echoloodweergaven gesynchroniseerd om de gesplitste weergaven overzichtelijker te maken. OPMERKING: Bij gebruik van meerdere transducers tegelijk kan radarstoring ontstaan, wat kan worden verholpen door de echoloodinstelling Interferentie bij te stellen.
weer. Als u de schuifsnelheid in één echoloodweergave instelt, wordt deze toegepast op alle echoloodweergaven. 1 Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echoloodinstelling > Schuifsnelheid. Selecteer een optie: 2 • Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met behulp van gegevens over de snelheid over de grond (SOG) of de watersnelheid, selecteert u Automatisch.
• Als u een ander kleurenpalet wilt kiezen voor de bodem, selecteert u Echoloodinstelling > Bodemkleuren en kiest u een optie. • Als u een andere stijl wilt kiezen voor de bodem, selecteert u Echoloodinstelling > Bodemstijl en kiest u een optie. • Als u de kleurlegenda aan de zijkant van het scherm wilt verbergen of weergeven, selecteert u Echoloodinstelling > Kleurlegenda. De RealVü zwaaisnelheid aanpassen U kunt de snelheid waarop de transducer heen en weer zwaait aanpassen.
van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste verwijderen door de installatieproblemen op te lossen die de ruis veroorzaken. Kleurlimiet: Hiermee kunt u een gedeelte van het kleurpalet verbergen om velden met zwakke ruis te verwijderen. Door de kleurlimiet in te stellen op de kleur van ongewenste echoresultaten, kunt u deze uit het beeld verwijderen. Middelen: Verwijdert ruis die geen deel uitmaakt van normale echoresultaten, en past de weergave van echoresultaten, zoals de bodem, aan.
Zendsnelheid: Stelt de tijdsduur tussen echoloodsignalen in. Als u de zendsnelheid verhoogt, wordt de schuifsnelheid verhoogd, maar dit kan ook zelfinterferentie veroorzaken. Als u de zendsnelheid verlaagt, wordt tijdsduur tussen opeenvolgende pulsen vergroot, wat zelfinterferentie kan oplossen. Zendvermogen: Hiermee kunt u de echo van de transducer nabij het oppervlak verminderen. Een lager zendvermogen vermindert de echo van de transducer, maar kan ook de sterkte van de echosignalen verlagen.
TIP: Druk op het scherm dat wordt weergegeven op > Radar in standby om het uitzenden van radarsignalen direct stop te zetten. De modus Gepland uitzenden instellen Om energie te besparen kunt u tijdsintervallen instellen waarop de radar signalen uitzendt of op stand-by staat. OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar in dubbele radarmodi. 1 Selecteer in een radarscherm Menu > Radaropties > Gepland uitzenden. 2 Selecteer Gepland uitzenden om de optie in te schakelen.
U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw boot niet volledig omsluit. 1 Selecteer in een radarscherm Menu > Radaropties > Verplaats bewakingszone > Verplaats bewakingszone > Hoek 1. 2 Versleep de hoek van de buitenste bewakingszone À. 1 Selecteer een object of locatie in een radarscherm. 2 Selecteer Bepaal doel > MARPA-doel. Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen 1 Selecteer vanaf het radarscherm een MARPA-doel. 2 Selecteer MARPA-doel > Verwijder.
1 Selecteer op een radarscherm een nieuwe locatie voor het snijpunt van de VRM en de EBL. 2 Selecteer VRM/EBL verwijderen. 3 Selecteer Stop wijzen. Het bereik en de peiling tot een doelobject meten Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze eerst weergeven op het radarscherm (De VRM en de EBL weergeven, pagina 29). 1 Selecteer op een radarscherm de doellocatie. 2 Selecteer Afstand meten. Het bereik en de peiling voor de doellocatie staan linksboven op het scherm.
De interferentie van nabijgelegen objecten minimaliseren Grote objecten dichtbij, zoals aanlegsteigers, kunnen zeer helder op het radarscherm worden weergegeven. Kleinere objecten in de buurt van dergelijke grote objecten zijn daardoor vaak minder goed te zien. OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
Gepland uitzenden: Bespaart energie door alleen op bepaalde tijden radarsignalen uit te zenden. Radarinstellingenmenu Selecteer in een radarscherm Menu > Radar instellen. Bron: Selecteert de radarbron als op het netwerk meerdere radars zijn aangesloten. Kaartweergave: Geeft de kaart weer onder het radarbeeld. Indien ingeschakeld, wordt het Kaartinstelling menu weergegeven. Oriëntatie: Hiermee wijzigt u het perspectief van de radarweergave. Rdrst.onderdr.
verschillende modi voor automatische stuurfuncties en patronen mogelijk. Het stuurautomaatscherm openen Voordat u het stuurautomaatscherm kunt openen, moet u een compatibele stuurautomaat installeren en configureren. Selecteer A/V, meters, bed. > Stuurautomaat. Het stuurautomaatscherm Bestuur de boot handmatig met de stuurautomaat ingeschakeld. De stuurautomaat activeert de modus Shadow Drive.
1 Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu > Patroonkoers > Williamson turn. 2 Selecteer Bakboord insch. of Stuurboord insch.. Een cirkelbaanpatroon volgen U kunt het cirkelbaanpatroon gebruiken om de boot in een doorlopende cirkel rondom een actief via-punt te sturen. De omvang van de cirkel wordt bepaald door uw afstand het actieve via-punt wanneer het cirkelbaanpatroon wordt ingezet. 1 Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu > Patroonkoers > Orbit. 2 Selecteer Bakboord insch. of Stuurboord insch..
met het netwerk, vraagt uw kaartplotter u een MOB-manoeuvre uit te voeren naar dit punt. Als u de noodoproep voor man-over-boord annuleert via de marifoon, verdwijnt het kaartplotterscherm waarin u wordt gevraagd te navigeren naar het punt waarop de persoon van boord is gevallen. Een oproep met een positiemelding verwijderen 1 Selecteer Info > DSC-lijst. 2 Selecteer een oproep met een positiemelding. 3 Selecteer Bekijk > Wis rapport.
Meters en grafieken De meters en grafieken geven informatie over de motor en de omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken, moet u een compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben aangesloten. De meters bekijken 1 Selecteer A/V, meters, bed.. 2 Selecteer een meter. 3 Selecteer of om een andere meterpagina te bekijken. De gegevens op een meter aanpassen 1 Druk in een meterscherm lang op een meter. 2 Selecteer Vervang gegevens. 3 Selecteer een gegevenstype.
• Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld, selecteert u Voeg brandst. toe aan boot en voert u de toegevoegde hoeveelheid in. • Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel tot. brdstf aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks aanwezige brandstof in. De windmeters weergeven Voordat u windgegevens kunt weergeven, moet een windsensor zijn verbonden met de kaartplotter. Selecteer A/V, meters, bed. > Wind.
Informatie over getijden, stromingen en zon en maan Informatie van getijdenstation Het scherm Getijden verschaft informatie over een getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. Standaard toont de kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven getijdenstation en de huidige datum en tijd. Selecteer Info > Getijden & stromingen > Getijden.
OPMERKING: Het bronmenu wordt alleen weergegeven voor toestellen die ondersteuning bieden voor meerdere mediabronnen. 2 Selecteer een bron. Om DAB-stations te kunnen beluisteren, moet u beschikken over de juiste apparatuur (DAB afspelen, pagina 39). Raadpleeg de installatie-instructies bij uw adapter en antenne voor instructies voor het aansluiten van een DAB-adapter en antenne.
2 Selecteer Scannen om te zoeken beschikbare DAB-stations. Als het zoeken is voltooid, wordt het eerste station in de verzameling afgespeeld. OPMERKING: Nadat de eerste scan is voltooid, kunt u Scannen opnieuw selecteren om opnieuw te zoeken naar DAB-stations. Nadat het opnieuw zoeken is voltooid, speelt het systeem het eerste station in de verzameling waarnaar u luisterde voordat u begon met zoeken af.
1 Selecteer in het mediascherm Blader > Toezicht > Wijzig PIN. 2 Voer de code in en selecteer OK. 3 Voer een nieuwe code in. 4 Bevestig de nieuwe code. De standaardinstellingen voor ouderlijk toezicht herstellen Hierdoor worden alle door u ingevoerde instellingsgegevens verwijderd. Als u de instellingen voor ouderlijk toezicht herstelt naar de standaardinstellingen, wordt de code teruggezet naar 0000. 1 Selecteer in het mediamenu Installatie > Fabrieksinstellingen. 2 Selecteer Ja.
OPMERKING: Deze functies is niet op alle toestellen en in alle abonnementen beschikbaar. DrukcenBeschrijving trumsymbo ol Informatie over orkanen Geeft een lagedrukcentrum aan. Dit is een gebied met een relatief lage luchtdruk. De luchtdruk wordt hoger naarmate de afstand tot het lagedrukcentrum groter wordt. Op het noordelijk halfrond draait de wind tegen de wijzers van de klok in rond lagedrukcentra.
De richting van de golven wordt op de kaart met rode pijlen aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting aan waarin de golf gaat. Informatie over de verwachte zeegang voor een andere tijdsperiode weergeven 1 Selecteer Grafieken > Zeegang. 2 Selecteer een optie: • Als u de verwachte zeegang voor de volgende 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u Volgende verwachting meerdere keren.
instellingen moeten voor elke kaart afzonderlijk worden opgegeven. OPMERKING: In sommige gebieden is de kaart voor diepzeevissen beschikbaar bij premiumkaarten. De weeroverlay inschakelen op een kaart Selecteer vanuit de water- of viskaart Menu > Kaartinstelling > Weer > Weer > Aan. Weeroverlay-instellingen op de navigatiekaart Selecteer vanuit de navigatiekaart Menu > Kaartinstelling > Weer. Weer: Hiermee schakelt u de weeroverlay in en uit. Neerslag: Toont neerslaggegevens.
Video-instellingen: Hiermee opent u meer videomogelijkheden. Video-instellingen Sommige camera's beschikken over aanvullende instelmogelijkheden. OPMERKING: Niet alle opties zijn op alle camera- en kaartplottermodellen beschikbaar. Om deze functie te kunnen gebruiken, moet de camerasoftware mogelijk worden bijgewerkt. Selecteer in het videoscherm Menu > Video-instellingen. Stel invoer in: Koppel de camera met een videobron. Achteruitkijken: Hiermee keert u het beeld om als in een achteruitkijkspiegel.
Pc-weergavemodus verlaten 1 Selecteer een willekeurig punt op het scherm in de pc- weergavemodus. 2 Selecteer het pictogram voor de weergavemodus in de linkerbovenhoek. De videobron wordt gewijzigd in Video 1. De VIRB actiecamera bedienen via de kaartplotter ® Voor bediening van de VIRB actiecamera via de kaartplotter moet u de toestellen eerst draadloos met elkaar verbinden (Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter, pagina 51).
GPS: Hier vindt u informatie over GPS-satellieten en instellingen. Systeeminformatie: Geeft informatie over de toestellen in het netwerk en de softwareversie. Stationsgegevens: Hier kunt u het station instellen. Automatisch inschak.: Hiermee regelt u wat automatisch wordt ingeschakeld als de spanning wordt ingeschakeld. Simulator: Schakelt de simulator in of uit en biedt u de mogelijkheid de tijd, datum, snelheid en gesimuleerde locatie in te stellen.
van een Auto Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en bij hoge snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden kan het verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid van de stuurautomaat vergroten. Snelheidsbronnen: Hiermee kunt u de bron voor snelheidsmetingen instellen. Auto Guid.: Stelt de meeteenheden in voor de Voorkeursdiepte, Vrije doorvaarthoogte en Afstand kustlijn wanneer bepaalde premiumkaarten worden gebruikt. Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183 stuurautomaten worden opgelost. Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183 instellingen terug op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. Diagnose: Hiermee wordt NMEA 0183 diagnostische informatie weergegeven. NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren U kunt NMEA 0183-uitvoertelegrammen in- en uitschakelen. 1 Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183instelling > Uitvoertelegrammen. Selecteer een optie.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau bereikt. 1 Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof > Stel tot. brdstf aan boord in > Aan. 2 Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer OK. Mijn boot instellingen OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra kaarten of toestellen vereist. Selecteer Instellingen > Mijn boot.
Instellingen voor overige schepen Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIStoestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de kaartplotter worden weergegeven. Selecteer Instellingen > Overige schepen. AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit. DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit. Aanvar.alarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen, pagina 8). AIS-EPIRB-testuitz.
Het draadloze kanaal wijzigen U kunt het draadloze kanaal wijzigen als u een toestel niet kunt vinden, verbindingsproblemen hebt, of hinder hebt van interferentie. 1 Selecteer Instellingen > Communicatie > Wi-Fi® netwerk > Geavanceerd > Kanaal. 2 Voer een nieuw kanaal in. U hoeft het draadloze kanaal van met dit netwerk verbonden toestellen niet te wijzigen. De Wi‑Fi host wijzigen U kunt wijzigen welke kaartplotter als Wi‑Fi host fungeert. Dit kan van pas komen als u problemen hebt met Wi‑Fi communicatie.
Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen, selecteert u het bestandstype ADM. 4 Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Gegevens van een geheugenkaart kopiëren Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan 1 Plaats een geheugenkaart in een kaartuitsparing. 2 Selecteer Info > Gebruikersgegevens > Gegevensoverdracht. 3 Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens naartoe wilt kopiëren.
1 Selecteer Instellingen > Communicatie > Marine Network. 2 Selecteer het GRID toestel. Het scherm schoonmaken LET OP Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de antispiegelende coating. Het toestel is voorzien van een speciale antispiegelende coating die gevoelig is voor was en schurende reinigingsmiddelen. 1 Breng lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor antispiegelende coatings) aan op de doek. 2 Veeg het scherm voorzichtig met een schone, pluisvrije doek schoon.
4 Maak het via-punt opnieuw.
Telegram Beschrijving 65263 Vochtniveau of druk motor 1 65270 Inlaat- of uitlaatcondities 1 65271 Elektrisch vermogen voertuig 65279 Water-in-brandstof-indicator 65272 Transmissievloeistoffen 1 65248 Vaartuigafstand 65266 Brandstofverbruik (vloeibaar) 65276 Dashdisplay 65226 Actieve diagnosestoringscodes 56 Appendix
Index A aan-uitknop 1, 46 aankomstalarm 49 aanraakscherm 1 aanvaringsalarm 8, 51 afbeeldingen 54 afstand meten 22 kaarten 5 afstand tot kustlijn 15, 48 afstandcirkels 9 afstandsbediening 52 loskoppelen 52 AIS 7, 8, 10 doelzoeken 7, 8 gevaren 8, 29 inschakelen 51 noodsignaaltoestel 8 radar 29 SART 8 alarmen 17, 49 aankomst 49 aanvaring 8, 51 brandstof 36, 49 diep water 26, 49 echolood 26, 49 krabbend anker 49 meters 36 motor 36 navigatie 49 ondiep water 26, 49 van koers 49 watertemperatuur 26, 49 weer 49 AM
mediaspeler 38–41 afstemmodus 39 alfabetisch zoeken 39 bron 38 DAB 39, 40 dempen 39 FUSION-Link 38 herhalen 39 radio 40 SiriusXM Satellite Radio 40 toestelnaam 41 tunerregio 39 VHF 39 voorinstelling 39 voorkeuze 44 willekeurige volgorde 39 zones 39 meters 36 brandstof 36 limieten 36 motor 36 statusalarmen 36 trip 37 wind 37 meters voor zeilen 37 MOB, toestel 8 motorboot 4, 18 motormeters 36 configureren 36 statusalarmen 36 muziekspeler 38, 40, 41.
golfgegevens 42 kaarten 41, 44 navigatiekaart 44 neerslag 41, 42 oppervlaktedruk 43 overlay 43, 44 uitzendingen 41 viskaart 44 vissen 43 watertemperatuur 43 weersverwachting 42, 43 wind 42 zeegang 42, 43 zicht 43 Wi‑Fi technologie 51 windmeters 37 Z zeilboot 4, 18 zeilen 10, 18 racetimer 18 startlijn 18 zeilenstartlijn 18 zon- en maanstanden 38 zoomen echolood 23 kaart 4 radar 28 zwevende doelen 10 Index 59
support.garmin.