Operation Manual

Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Contour: Hiermee kunt u opgeven dat er een alarm moet
afgaan als het toestel een zwevend doel detecteert in de
opgegeven diepte vanaf het wateroppervlak en vanaf de
bodem.
Visalarm: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als
de transducer een zwevend doel detecteert binnen het
opgegeven dieptebereik en het opgegeven kleurbereik.
Geavanceerde echoloodinstellingen
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer > Geavanceerd.
Zenden: Hiermee kunt u de transducer laten stoppen met
uitzenden.
TVG: Hier mee kunt u de versterking afgezet tegen de tijd
(Time-Varying Gain) aanpassen, waarmee u de hoeveelheid
ruis kunt verminderen.
Echo-oprekking: Hiermee kunt u aanpassen hoe de doelen op
het scherm worden weergegeven. Als de waarde van de
echo-oprekking te hoog is, vallen de doelen samen. Als de
waarde te laag is, zijn de doelen mogelijk te klein en te
moeilijk om te zien.
Bodem volgen: Hiermee kunt u de frequentie instellen die
wordt gebruikt voor het bepalen van de diepte.
Bron van temperatuur: Hiermee kunt u de
watertemperatuursensor of transducer met
temperatuurmeting instellen als de bron voor het
watertemperatuurlog.
Instellingen voor installatie van transducer
Selecteer in de echoloodweergave Menu > Echoloodmenu >
Meer > Installatie.
Zendsnelheid: Hiermee kunt u de zelfinterferentie verminderen.
U kunt de zendsnelheid verhogen om de schuifsnelheid te
verhogen, maar dit kan ook zelfinterferentie veroorzaken.
Zendvermogen: Hiermee kunt u de echo van de transducer
nabij het oppervlak verminderen. Een lager zendvermogen
vermindert de echo van de transducer.
Filterbreedte: Hiermee kunt u de randen van het doel
definiëren. Een korter filter maakt de randen van de doelen
scherper. Langere filters zorgen voor zachtere randen van
de doelen, maar reduceren mogelijk ook ruis.
Transducerdiagnose: Hiermee kunt u details over de
transducer weergeven.
Radar
WAARSCHUWING
De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan
vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de radar wordt
ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel
bestrijkt een gebied van ca. 12° boven en onder de horizontale
lijn vanuit het midden van de radar. Kijk niet direct in de
radarbundel; de ogen zijn namelijk het gevoeligste deel van het
lichaam.
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen radar.
Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme
radar van Garmin, zoals een GMR 1206 xHD of een GMR 24
HD, kunt u meer informatie over uw omgeving weergeven.
De GMR zendt tijdens het ronddraaien in een patroon van 360°
een smalle bundel microgolfenergie uit. Wanneer die
energiebundel op een object stuit, kaatst een deel van de
energie terug naar de radar.
Weergavemodi voor de radar
OPMERKING: Niet alle modi zijn beschikbaar voor alle radars
en alle kaartplotters.
Selecteer Radar > Menu > Radarmenu > Wijzig radar en
selecteer een modus.
De modus Onder motor: Er wordt een schermvullend beeld
weergegeven van de verzamelde radarinformatie.
De modus Haven: Deze modus is bedoeld voor binnenwateren
en werkt het beste bij radarsignalen met een kort bereik (2
zeemijl of minder).
De modus Buitengaats: Deze modus is bedoeld voor open
water en werkt het beste bij signalen met een lang bereik.
De modus Wachtpost: Hiermee kunt u de radar op bepaalde
tijden laten overschakelen op transmissie en zo een
transmissie/stand-bycyclus configureren en daarmee stroom
besparen. U kunt ook een bewakingszone instellen in deze
modus waarmee u een veilige zone rond uw boot instelt. Als
u overschakelt van de modus Wachtpost naar een andere
modus, schakelt de radar over op fulltimetransmissie en
worden alle bewakingszones uitgeschakeld.
De modus Radaroverlay: Hiermee geeft u boven op de
navigatiekaart een schermvullend beeld weer van de
verzamelde radargegevens. De gegevens die door de
radaroverlay worden weergegeven, zijn gebaseerd op de
laatst gebruikte radarmodus.
De modus Dubbel bereik: Hiermee worden de radargegevens
met een kort bereik en de radargegevens met een lang
bereik naast elkaar weergegeven.
Radarmodus wijzigen
1
Selecteer vanaf het radarscherm Menu > Radarmenu >
Wijzig radar.
2
Selecteer een radarmodus.
Radiosignalen uitzenden
OPMERKING: Om veiligheidsredenen gaat de radar na het
opwarmen in de stand-bymodus. Dat geeft u de gelegenheid
om te controleren of de omgeving van de radar vrij is, voordat u
met de radartransmissie begint.
1
Schakel de kaartplotter uit en sluit de radar aan zoals
beschreven in de installatie-instructies van de radar.
2
Schakel de kaartplotter in.
De radar warmt op en een aftelsignaal maakt u erop attent
wanneer de radar gereed is.
3
Selecteer Radar > Menu > Radarmenu > Wijzig radar.
4
Selecteer een radarmodus.
Tijdens het opstarten van de radar wordt er een aftelbericht
weergegeven.
5
Selecteer Menu > Radar zenden.
De zoomschaal op het radarscherm
aanpassen
De radarzoomschaal (ook radarsignaalbereik genoemd) geeft
de afstand van uw positie (het midden) tot aan de buitenste
rand van de cirkel weer.
Selecteer op een radarscherm of .
Elke ring vertegenwoordigt een gelijk deel van de
zoomschaal.
Als bijvoorbeeld de zoomschaal is ingesteld op 3 mijl, is elke
ring gelijk aan 1 mijl verder uit het midden.
Radar 13