Operation Manual

3
Selecteer Menu > Ruisonderdrukking > Zeeruis.
4
Selecteer Omhoog of Omlaag om de weergave van zeeruis
aan te passen totdat andere objecten duidelijk zichtbaar zijn
op het radarscherm.
De ruis die door de zee wordt veroorzaakt, blijft waarschijnlijk
steeds zichtbaar op het scherm.
Regenruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt
veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt het effect van
de regenruis op het scherm waarschijnlijk ook minder
(pagina 13).
De instelling voor regenruis heeft meer invloed op de weergave
van ruis en objecten in de buurt van uw schip dan op de
weergave van de ruis en objecten op grote afstand van uw
schip. Een hogere instelling voor regenruis reduceert de
weergave van ruis die wordt veroorzaakt door nabije regen,
maar kan ook de weergave van nabije doelen reduceren of
uitschakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
instellingen voor regenruis die voor één radarmodus worden
geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de
radaroverlay gelden.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Ruisonderdrukking > Regenruis.
2
Selecteer Omhoog of Omlaag om de regenruis dichtbij
minder duidelijk of duidelijker weer te geven totdat andere
objecten duidelijk zichtbaar zijn op het radarscherm.
De ruis die door de regen wordt veroorzaakt, blijft
waarschijnlijk steeds zichtbaar op het scherm.
Radarstoring op het radarscherm verminderen
U kunt de hoeveelheid storing door interferentie van een andere
nabije radarbron beperken door de optie Onderdrukking
radarstoring in te schakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de
optie Onderdrukking radarstoring die voor één radarmodus
wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of
de radaroverlay geldt.
Selecteer in een radarscherm of een radaroverlay Menu >
Radarmenu > Ruisonderdrukking > Onderdrukking
radarstoring.
Instellingen voor het radarbeeld
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Radar instellen.
Oriëntatie: Hiermee wijzigt u het perspectief van de
radarweergave. De instelling voor oriëntatie geldt voor elke
radarmodus. Deze instelling geldt niet voor de radaroverlay.
Presentatie: Hiermee stelt u het kleurenschema, de geplande
snelheid en de navigatieweergave in.
Voorkant boot: Compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één
lijn ligt met de boegas.
Radarweergave-instellingen
Selecteer vanuit een radarscherm Menu > Radarmenu >
Radar instellen > Presentatie.
OPMERKING: Deze instellingen zijn niet van toepassing op de
radaroverlay.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Geplande snelheid: Als uw snelheid toeneemt, wordt uw
huidige positie automatisch naar de onderkant van het
scherm verplaatst. Voer uw topsnelheid in voor het beste
resultaat.
Koerslijn: Hiermee wordt op het radarscherm een lijn vanaf de
boot weergegeven die de koersrichting aangeeft.
Cirkels: Aan de hand van de afstandcirkels worden afstanden
op het radarscherm zichtbaar gemaakt.
Navigatielijnen: Hiermee geeft u de navigatielijnen weer die de
koers aangeven die u hebt ingesteld met Route naar,
Begeleid naar of Ga naar.
Waypoints: Hiermee geeft u op het radarscherm waypoints
weer.
Boegcorrectie
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
De mogelijke boegcorrectie meten
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de
radarscanner op het schip als de radarscanner niet op één lijn
ligt met de boegas.
1
Maak met behulp van een magnetisch kompas een optische
peiling van een stilliggend object dat zich binnen het
zichtbare bereik bevindt.
2
Meet de peiling van het object op de radar.
3
Als de afwijking van de peiling meer dan +/- 1° bedraagt,
stelt u de boegcorrectie in.
De boegcorrectie instellen
Om de boegcorrectie te kunnen instellen, moet u eerst de
potentiële boegcorrectie meten.
De instelling van de boegcorrectie die voor één radarmodus
wordt opgegeven, geldt voor alle andere radarmodi en voor de
radaroverlay.
1
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Menu >
Radarmenu > Radar instellen > Voorkant boot.
2
Selecteer Omhoog of Omlaag om de correctie in te stellen.
Digital Selective Calling (DSC)
Netwerkkaartplotter en
marifoonfunctionaliteit
Als een NMEA 0183-marifoon of een NMEA 2000-marifoon is
aangesloten op uw kaartplotter, zijn deze functies ingeschakeld.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
Als een Garmin NMEA 2000-marifoon is aangesloten op uw
kaartplotter, zijn deze functies ook ingeschakeld.
Met de kaartplotter kunt u snel informatie over persoonlijke
standaardoproepen instellen en verzenden naar uw Garmin-
marifoon.
Wanneer u een noodoproep voor een man-over-boord
initieert vanaf uw marifoon, wordt op de kaartplotter het
scherm Man-over-boord weergegeven en wordt u gevraagd
naar de positie te navigeren waar de persoon van boord is
gevallen.
Wanneer u een noodoproep vanwege een man-over-boord
initieert vanaf uw kaartplotter, geeft de marifoon de pagina
Noodoproep weer om een noodoproep voor een man-over-
boord uit te voeren.
DSC inschakelen
Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC.
Digital Selective Calling (DSC) 17