Operation Manual

Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de Garmin-kaartplotter aansluit op een Garmin-
marifoon via het NMEA 2000 of het NMEA 0183-netwerk, kunt u
de interface van de kaartplotter gebruiken voor het uitvoeren
van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Herzie > Oproepen met radio > Kanaal.
4
Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1
Selecteer Info > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Herzie > Oproepen met radio.
4
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
5
Selecteer Verzenden.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6
Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1
Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
4
Selecteer Verzenden.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5
Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon.
Meters en grafieken
De meters en grafieken geven informatie over de motor en de
omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken, moet u een
compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben
aangesloten.
Motor- en brandstofmeters weergeven
Voordat u motor- en brandstofmeters kunt weergeven, moet u
verbinding hebben met een NMEA 2000-netwerk dat motor- en
brandstofgegevens kan waarnemen. Zie de installatie-
instructies voor meer informatie.
Selecteer Info > Meters.
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen
U kunt de onder- en bovenlimiet en het bereik van de gewenste
standaardwerking van een meter instellen. Als een waarde het
standaardbereik overschrijdt, wordt de meter rood.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle
meters.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Metergrenzen instellen.
2
Selecteer een meter.
3
Selecteer Metergrenzen > Modus.
4
Selecteer een optie:
Als u de minimumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld minimum.
Als u de maximumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld maximum.
Als u de onderlimiet van de meter lager wilt instellen dan
het vastgestelde minimum, selecteert u Schaalminimum.
Als u de bovenlimiet van de meter hoger wilt instellen dan
het vastgestelde maximum, selecteert u
Schaalmaximum.
5
Selecteer de grenswaarde.
6
Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen.
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de
motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aan.
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een
statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter mogelijk
rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aangepast.
2
Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u
wilt in- of uitschakelen.
Het aantal motoren selecteren dat door de meters
wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Aantal motoren.
2
Selecteer een optie:
Selecteer het aantal motoren.
Selecteer Automatisch configureren om het aantal
motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven
in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren
(pagina 19).
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Wijzig motoren.
2
Selecteer Eerste motor.
3
Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4
Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstofcapaciteit.
2
Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de
actuele brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
Meters en grafieken 19