Operation Manual

SiriusXM Radio
Als een Garmin SiriusXM-ontvanger is aangesloten op uw
kaartplotter, hebt u mogelijk toegang tot SiriusXM-satellietradio,
afhankelijk van uw abonnement.
De kanalengids aanpassen
De kanalen van de SiriusXM-radio zijn in categorieën
onderverdeeld. U kunt de categorie met kanalen selecteren die
in de kanalengids staan.
1
Selecteer Media > Categorie.
2
Selecteer een categorie.
Een SiriusXM-kanaal in de voorkeuzelijst opslaan
U kunt uw favoriete kanalen in de voorkeuzelijst opslaan.
1
Selecteer Media.
2
Selecteer het kanaal dat u wilt opslaan als voorinstelling.
3
Selecteer Menu > Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal
toe.
Het volume van de SiriusXM Satellite Radio
aanpassen
1
Selecteer Media > Menu.
2
Selecteer of .
Toestelconfiguratie
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de
spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de kaartplotter
inschakelen door op te drukken.
Selecteer Instellingen > Systeem > Automatisch
inschakelen.
OPMERKING: Als Automatisch inschakelen op Aan staat,
de kaartplotter is uitgeschakeld met en u de spanning van
het toestel haalt en binnen twee minuten weer aanbrengt,
kan het zijn dat u op moet drukken om de kaartplotter weer
te starten.
Systeeminstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem.
Simulator: Schakelt de simulator in of uit en biedt u de
mogelijkheid de tijd, datum, snelheid en gesimuleerde locatie
in te stellen.
Zoemer en scherm: Hier kunt u de scherm- en
geluidsinstellingen aanpassen.
GPS: Hier vindt u informatie over GPS-satellieten en -
instellingen.
Systeeminformatie: Geeft informatie over de toestellen in het
netwerk en de softwareversie.
Stationsgegevens: Hier kunt u het station instellen.
Automatisch inschakelen: Het toestel wordt automatisch
ingeschakeld als de spanning wordt ingeschakeld.
Informatie over systeem en software weergeven
U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, aanvullende
kaartinformatie (indien beschikbaar), de softwareversie van de
optionele Garmin-radar (indien beschikbaar) en de toestel-id
weergeven. U kunt deze gegevens nodig hebben om de
systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens
aan te schaffen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen
weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Gebeurtenislog.
Stationinstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens.
Wijzig station: Hiermee kunt u nieuwe standaarden instellen
voor het gehele station gebaseerd op de locatie van dit
station. U kunt er ook voor kiezen om dit scherm als een
zelfstandig, individueel scherm te gebruiken, in plaats van
het scherm te groeperen in een station met andere
schermen.
GRID koppelen: Hiermee kunt u een extern GRID
invoerapparaat met dit station koppelen.
Schermvolgorde: Hiermee kunt u de volgorde van schermen
instellen. Dit is belangrijk als u een extern GRID-
invoerapparaat gebruikt.
Reset lay-outs: Hiermee kunt u de fabrieksinstellingen voor alle
schermlay-outs van het station herstellen.
Voorkeursinstellingen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren.
Eenheden: Hiermee stelt u de maateenheid in.
Taal: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Navigatie: Hiermee stelt u navigatievoorkeuren in.
Toetsenbordindeling: Hiermee rangschikt u de toetsen op het
schermtoetsenbord.
Multi-touch: Hiermee schakelt u geavanceerde functies van het
aanraakscherm in, zoals zoomgebaren.
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Voorliggende koers: Stelt de richtingreferenties in voor het
berekenen van de koersinformatie. Automatische
magnetische variatie stelt de magnetische afwijking voor uw
positie automatisch in. Werkelijk stelt het werkelijke noorden
in als de koersreferentie. Grid stelt grid noord in als de
koersreferentie (000º). Magnetische variatie gebruiker biedt u
de mogelijkheid de waarde voor magnetische variatie
handmatig in te voeren.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Tijd: Hiermee kunt u de tijdweergave, tijdzone en zomertijd
instellen.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Koerswijzigingsovergang: Hiermee kunt u instellen hoe de
kaartplotter overschakelt naar de volgende koerswijziging of
het volgende routedeel op de route. U kunt de
overschakeling instellen op basis van tijd of afstand
voorafgaand aan de koerswijziging. Door de waarden tijd of
afstand te verhogen, kunt u de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat bij het navigeren van een route of het volgen
van een Auto Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en
bij hoge snelheden. Voor rechtere routes en lagere
Toestelconfiguratie 25