Operation Manual
30 GMC-I Messtechnik GmbH
10 Meten van de aardingsweerstand (functie R
E
)
De aardingsweerstand R
E
is van belang voor de automatische uit-
schakeling in delen van de installatie. Hij moet laagohmig zijn,
zodat er in het geval van een fout een hoge kortsluitstroom
stroomt en de aardlekschakelaars de installatie dus veilig uitscha-
kelen.
Meetopbouw
De aardingsweerstand (R
E
) is de som van de spreidingsweer-
stand van de aardelektrode en de weerstand van de aardleiding.
De aardingsweerstand wordt gemeten door een wisselstroom
door de aardgeleider, de aardelektrode en de aardverspreidings-
weerstand te laten stromen. Deze stroom en de spanning tussen
de aardelektrode en een sonde wordt gemeten.
De sonde wordt met een aanrakingsbeveiligde stekker met een
doorsnede van 4 mm aangesloten op de sondeaansluiting (17)
aangesloten.
Rechtstreekse meting met sonde (netgevoede aardingsmeting)
Het rechtstreekse meten van de aardingsweerstand R
E
is alleen
mogelijk als er voor het meten een sonde wordt meegeschakeld.
Een voorwaarde hiervoor is echter dat de sonde het aardpotenti-
aal van de referentieaarde heeft, d.w.z. dat zij buiten de span-
ningstrechter van de aardelektrode wordt gezet. De afstand tus-
sen de aardelektrode en de sonde moet minstens 20 m zijn.
Meting zonder sonde (netgevoede aardingsmeting)
In veel gevallen, vooral op plaatsen waar huizen dicht tegen elkaar
zijn aangebouwd, is het moeilijk en soms zelfs onmogelijk om een
meetsonde neer te zetten. U kunt de aardingsweerstand in deze
gevallen ook zonder sonde meten. De weerstandswaarden van
de systeemaarde R
B
en van de buitenste geleider L zitten dan wel
in het meetresultaat.
Meetprocedure (met sonde) (netgevoede aardingsmeting)
Het apparaat meet de aardingsweerstand R
E
volgens de stroom-
spanningsmeetprocedure.
De weerstand R
E
wordt hierbij berekend op basis van het quo-
tient van spanning U
E
en stroom I
E
, waarbij U
E
tussen aardelek-
trode en sonde ligt.
De meetstroom die hierbij door de aardingsweerstand stroomt,
wordt door het apparaat geregeld. De waarden hiervan vindt u in
hoofdstuk 19 „Technische karakteristieken“ vanaf pagina 80.
Er wordt een spanningsafval gegenereerd die evenredig is met de
aardingsweerstand.
Opmerking
De weerstanden van de meetkabel en van de meetadap-
ter worden bij de meting automatisch gecompenseerd en
worden niet meegerekend in het meetresultaat.
Als er tijdens de metingen gevaarlijke contactspanningen
(> 50V) optreden, wordt de meting afgebroken en wordt
de beveiligingsuitschakeling in werking gesteld.
De sondeweerstand wordt niet meegerekend in het
meetresultaat en kan maximaal 50 kΩ bedragen.
Let op!
!
De sonde maakt deel uit van de meetkring en kan vol-
gens VDE 0413 een stroom geleiden tot maximaal
3,5 mA.
Meting met of zonder aardelektrodespanning volgens de inge-
voerde parameters resp. de keuze van het aansluitingstype:
* deze parameter leidt tot automatische instelling op sondeaansluiting
Meetprocedure met onderdrukking van de RCD-aanspreking
(netgevoede aardingsmeting)
De tester genereert
hiervoor een gelijk-
stroom die de mag-
netische kring van
de RCD-schake-
laar in verzadiging
brengt.
Met de tester wordt
dan een meet-
stroom overlapt die
alleen halve golven
van gelijke polariteit
heeft. De RCD-
schakelaar kan
deze meetstroom
dan niet meer her-
kennen en spreekt als gevolg hiervan tijdens de meting niet meer
aan.
De meetkabel van het apparaat naar de teststekker is uitgevoerd
in vierdraadstechniek. De weerstanden van het aansluitsnoer en
van de meetadapter worden bij een meting automatisch gecom-
penseerd en worden niet meegerekend in het meetresultaat.
Grenswaarden
De aardingsweerstand (aardkoppelweerstand) wordt hoofdzake-
lijk bepaald door het contactvlak van de elektrode en de geleid-
baarheid van de grond er omheen.
De vereiste grenswaarde hangt af van de netvorm en zijn uitscha-
kelvoorwaarden met inachtneming van de maximale contact-
spanning.
Evaluatie van de meetwaarden
Aan de hand van Tabel 2 op pagina 84 kunt u de weerstands-
waarden bepalen die met inachtneming van de maximale
gebruiksfout van het apparaat (in nominale gebruiksomstandighe-
den) hoogstens aangegeven mogen worden om een vereiste aar-
dingsweerstand niet te overschrijden. Tussenwaarden kunt u
interpoleren.
RANGE Aansluiting Meetfuncties
xx Ω / xx kΩ
geen sondemeting
geen meting U
E
10 Ω / U
E
*
Sondemeting geactiveerd
U
E
wordt gemeten
xx Ω / xx kΩ *
Sondemeting geactiveerd
geen meting U
E
Tangmeting geactiveerd
geen meting U
E
Start
t1
t3
Meten
t2
Gebruik
RCD buiten werking!
t
I
F
/mA
Onderdrukking van de RCD-aanspreking
bij impulsstroomgevoelige RCD-veiligheidsscha-
kelaars