Operation Manual
38 GMC-I Messtechnik GmbH
10.8 Meting van de aardingsweerstand – batterijgevoed „
gebruik op batterijen
“ – 4-polig
Vierdraadsprocedure
De vierdraadsprocedure wordt gebruikt bij een hoge weerstand
van de toevoerleiding van de aardelektrode naar de apparaataan-
sluiting.
Bij deze schakeling wordt de weerstand van de toevoerleiding van
de aardelektrode naar de klem „E“ van het apparaat niet meege-
meten.
Figuur 10.8.1 Meting van de aardingsweerstand volgens de
vierdraadsprocedure
Aansluiting
➭ Zet de pennen voor de sonde en de hulpaardelektrode op
minstens 20 m resp. 40 m afstand van de aardelektrode, zie
afbeelding boven.
➭ Zorg ervoor dat er geen hoge overgangsweerstanden tussen
de sonde en de grond zijn.
➭ Monteer de adapter PRO-RE (Z501S) op de teststekker.
➭ Sluit de sonde, de hulpaardelektrode en de aardelektrode aan
via de banaanbussen van 4 mm van de adapter PRO-RE.
Let hierbij op het opschrift van de banaanbussen!
Opmerking
De aardelektrode wordt bij de vierdraadsprocedure met
twee gescheiden meetleidingen verbonden met de klem-
men „E“ resp. „ES“. De sonde wordt aangesloten op klem
„S“ en de hulpaardelektrode op klem „H“.
Opmerking
Om shunts te verkomen moeten de meetleidingen goed
geïsoleerd zijn. De meetleidingen mogen niet worden
gekruist of over een lange afstand parallel met elkaar ver-
lopen. Hierdoor wordt de invloed van koppelingen tot een
minimum beperkt.
Meetfunctie kiezen
Gebruiksmodus kiezen
De gekozen bedrijfsmodus wordt geïnverteerd weer-
gegeven:
wit batterijsymbool op zwarte achtergrond.
Parameter instellen
q Meetbereik: AUTO, 50 kΩ, 20 kΩ, 2 kΩ, 200 Ω, 20 Ω
q Aansluitingstype: 4-polig
q Overzetverhouding: hier niet van belang
q Afstand d (voor meting
ρ
E
): hier niet van belang
Meting starten
Spanningstrechter
U weet of de locaties van sonde en hulpaardelektrode geschikt
zijn als u het verloop van de spanning resp. spreidingsweerstand
van de bodem bekijkt.
De meetstroom die vanuit de aardingsmeter door de aardelek-
trode en hulpaardelektrode wordt gestuurd, genereert een poten-
tiaalvereffening in de vorm van een spanningstrechter(vgl. Figuur
10.8.3 pagina 39) om de aardelektrode en de hulpaardelektrode
heen. De weerstandsverdeling verloopt net als de spanningsver-
deling.
De spreidingsweerstanden van de aardelektrode en hulpaardelek-
trode zijn meestal verschillend. De twee spannings- resp. weer-
standstrechters zijn daarom niet symmetrisch.
Spreidingsweerstand van aardelektroden met geringe extensie
Om de spreidingsweerstand van aardelektroden op een juiste
manier te meten is de opstelling van de sonde en hulpaardelek-
trode van essentieel belang.
De sonde moet in de zogenaamde neutrale zone (referentieaarde)
tussen de aardelektrode en hulpaardelektrode worden geplaatst
(vgl. Figuur 10.8.2 pagina 39).
De spannings- resp. weerstandscurve verloopt daarom bijna hori-
zontaal binnen de neutrale zone.
Voor het kiezen van de juiste weerstanden voor sonde en hul-
paardelektrode gaat u als volgt te werk:
➭ Sla de hulpaardelektrode in de grond op een afstand van ca.
40 m van de aardelektrode.
PROFITEST MPRO, PROFITEST MXTRA
SHESE
E
SH
≥ 20 m ≥ 20 m
R
E