Operation Manual

Inbouwen van de ontvangstinstallatie in het model
De ontvanger wordt, ook om stoten te voorkomen, in schuimrubber ingepakt in het vliegtuigmodel achter een
sterke spant resp. in het auto- of scheepsmodel tegen stof en water beschermd, geplaatst.
De ontvanger mag op geen enkele plek direct tegen het model zelf aanliggen, omdat anders trillingen en
schokken meteen aan de ontvanger zouden worden doorgegeven.
Bij het inbouwen van de ontvangstinstallatie in een model met verbrandingsmotor, alle delen altijd afgeschermd
inbouwen, zodat geen uitlaatgassen of olieresten kunnen binnendringen. Dit geldt vooral voor de meestal aan de
buitenkant gemonteerde AAN/UIT-schakelaar.
De ontvanger zo vastleggen, dat de antenne en de aansluitkabels naar de servo’s en accu losjes liggen.
De ontvangerantenne is direct aan de ontvanger aangesloten. De lengte bedraagt ca.100 cm en mag niet ingekort
of verlengd worden. De ontvangerantenne zo ver mogelijk van elektromotoren, servo’s, metalen stangen of
stroomdraden enz. plaatsen. Legt u de antenne echter niet exact in een rechte lijn, maar laat deze bij een
vliegtuigmodel een hoek maken, b.v. de laatste 15 cm over het hoogteroer heen laten hangen, zodat de ontvangst
altijd optimaal is. Wanneer dit niet mogelijk is, moet u de antennekabel al in de romp, b.v. in de buurt van de
ontvanger zelf, in de vorm van een S neerleggen.
Inbouw van de servo’s
Servo’s altijd met de bijgevoegde trillingsdempende rubbers bevestigen, alleen zo zijn ze tegen al te harde
trillingen enigermate beschermd.
Inbouwen van stuurstangen
In principe moet het inbouwen zó plaatsvinden, dat de stuurstangen vrij en licht lopen. Bijzonder belangrijk is,
dat alle roerhevels hun volledige uitslagen kunnen uitvoeren, dus niet mechanisch begrensd worden.
Om een draaiende motor ten allen tijde te kunnen stoppen, moet men de motordrossel zó hebben ingesteld, dat
de carburateuropening helemaal gesloten wordt, wanneer de stuurknuppel en trimhevel in de stationaire positie
worden gebracht.
Er op letten, dat geen metalen delen b.v. door het uitslaan van roeren, trillingen, draaiende delen enz. tegen
elkaar schuren. Hierdoor ontstaan zogenaamde knakimpulsen, die de ontvanger storen.
Voor het sturen de zenderantenne altijd helemaal uittrekken.
In het verlengde van de zenderantenne is de veldsterkte slechts gering. Het is daarom verkeerd, met de antenne
van de zender op het model te ‘richten’, om de ontvangstsituatie te verbeteren.
Bij gelijktijdig gebruik van radiobesturingen op naastgelegen kanalen moeten de bestuurders in een los groepje
bij elkaar staan. Bestuurders, die zich niet aan deze regel houden, brengen zowel hun eigen modellen als die van
anderen in gevaar.
Controle voor de start
Zijn er meerdere modelhobbyisten aanwezig, verzeker er u dan van dat u als enige op uw kanaal zendt, voordat u
uw zender aanzet. Dubbel gebruik van een zendfrequentie kan storingen veroorzaken of andere modellen laten
neerstorten.
Voordat u de ontvanger inschakelt moet u er zeker van zijn dat de gasknuppel van de zender op stop/stationair
staat.
Altijd eerst de zender aanzetten, dan pas de ontvanger.
Altijd eerst de ontvanger uitzetten, dan pas de zender.