Operation Manual

mx-16s-programmeertechniek
Voorbereidende maatregelen met een vliegtuigmodel als voorbeeld
Modellen programmeren in een mx-16s
… is eenvoudiger, dan dat het op het eerste gezicht lijkt!
Voorwaarde voor een juiste en snelle programmering is echter, en dat geldt niet alleen voor de mx-16s, maar in
principe voor alle programmeerbare zenders, de mechanisch correcte inbouw van alle
radiobesturingcomponenten in het model! Uiterlijk bij het aansluiten van de aansturingen moet er daarom op
gelet worden, dat de servo’s zich elk in hun neutrale positie bevinden en hun roerhevels ook in de gewenste
richting wijzen. Zo niet, dan moet u de hevel losmaken en hem een tandje of een aantal tandjes verzetten en weer
bevestigen. Worden de servo’s door middel van een servo-tester, b.v. de digitale Servo-Analyzer Best.-nr. 763
ingebouwd, dan is de “juiste” positie helemaal eenvoudig in te stellen.
De praktisch bij iedere moderne zender geboden mogelijkheid, om de neutraalpositie van de servo’s te
beïnvloeden, is bedoeld voor hun fijne afstelling. Grotere afwijkingen van “0” kunnen na de verdere
signaalverwerking in de zender leiden tot onverwachte asymmetrische uitslagen. Op dezelfde manier wordt een
krom chassis van een auto geen millimeter rechter, wanneer het stuurwiel op “rechtuit” wordt getrimd! Ook
moeten de passende uitslagen van de roeren door aanpassen van de aanstuurpunten en niet direct door een
overmatig aanpassen van de uitslag-instellingen via de zender worden bereikt. Hier geldt ook: instellingen van
de uitslagen zijn er op de eerste plaats voor bedoeld, om toleranties van de servo’s te compenseren en ze fijn af
te stellen, en niet ter compensatie van eigen slordigheden.
Worden er in een vleugelmodel twee aparte servo’s voorde rolroeren toegepast, dan kunnen de rolroeren,
aangestuurd via een bijbehorende vleugelmixer – zie volgende bladzijde -, ook als remkleppen omhoog gezet
worden – wat echter eerder bij een zwever resp. motorzwever dan bij een motormodel zinvol is.
In zo’n geval moeten de roerhevels – uitgaand van de neutrale positie – een tandje verder naar voren verzet, dus
naar de neuslijst wijzend, worden bevestigd op de desbetreffende servo.
De door deze asymmetrische montage bereikte mechanische differentiatie houdt rekening met het feit, dat het
remeffect van de omhoog gedraaide rolroeren groter wordt naarmate de uitslag toeneemt, en er daarom normaal
gesproken meer uitslag naar boven dan naar beneden nodig is.
Op dezelfde manier moet ook bij apart aangestuurde welfkleppenservo’s te werk worden gegaan, wanneer u deze
in een Butterfly-systeem wilt integreren. Omdat het remeffect van deze kleppenconfiguratie, die ook als “kraai-
positie” wordt aangeduid, minder door de omhoog gedraaide rolroeren dan door de uitslag van de welfkleppen
naar beneden wordt beïnvloed, moeten de roerhevels in dit geval iets naar achteren , naar de eindlijst verzet,
worden ingebouwd. Daardoor ontstaat er dan meer uitslag naar beneden. Bij een dergelijke combinatie van
omlaag gedraaide welfkleppen en omhoog gedraaide rolroeren moeten de laatstgenoemde niet al te veel omhoog
gezet worden, omdat ze in een dergelijk Butterfly-systeem meer een stabiliserende en sturende dan een
remfunctie hebben.
In dit verband nog een tip om het remeffect te kunnen “zien”: kleppen uitdraaien en precies vanaf de voorkant
naar de vleugel kijken. Hoe groter het geprojecteerde oppervlakte van de uitstaande roeren is, des te groter is de
remmende werking.
rolroer buiten
welfklep binnen
(Een soortgelijke symmetrische montage van de roerhevels kan b.v. aan spreid- resp. landingskleppen ook in een
motormodel heel zinvol zijn.)
Is een model zo ver klaargemaakt en mechanisch afgesteld, dan kan in principe met de programmering van de
zender worden begonnen. De volgende handleiding probeert daarbij, om van de praktijk uit te gaan, door eerst
alle algemene basis-instellingen te beschrijven en deze dan in de volgende stappen te verfijnen resp. te
specialiseren. Na de eerste vlucht en met het oog op het verdere invliegen van het model zullen sommige
instellingen misschien nog een bijstelling nodig hebben. Wanneer de piloot meer ervaring krijgt, kan ook de