Instructions

er echter gebruik van gemaakt. IC3 neemt deze vervuiling hoogohmig over
en geeft de vervuiling, versterkt, door aan transistor T5. Op het punt R ruist
het dus voortdurend, zo lang de schakeling voedingsspanning krijgt.
Als u zich het onderste deel van de schakeling even wegdenkt, verschijnt het
ruisen ook op de collector van transistor T5 (punt S). Van daaruit gaat het
verder naar de luidspreker, via de sterke eindtrap T3/T4. Het geluid zou nu
(zonder verdere elektronica) constant in de omgeving gebruld worden.
Deze voortdurende toon wordt echter verstoord door IC2, die op aansluiting
5 (punt O) een blokgolfsignaal opwekt. Via T1 (ontkoppeling) en T2 (klank-
vorming) komt deze blokgolf eveneens op punt S aan, net als het ruisen.
Beide signalen worden nu opgeteld. Indien T2 geleidt, wordt het ruisen naar
de massa kortgesloten en klinkt er niets meer uit de luidspreker.
Het voor de volgfrequentie verantwoordelijke RC-netwerk op IC2, bestaat uit
de lichtgevoelige weerstand FW en uit de elco C3. Met toenemende belichting
op FW, daalt de weerstand van deze component en daarmee stijgt de
frequentie (de sissen volgen elkaar dus sneller op). Deze stijging van de
belichting leiden we direct af van de rijspanning FS.
Via de bruggelijkrichter D3..D6 voedt FS de led LD1, die op haar beurt de
lichtgevoelige weerstand belicht en daarmee de weerstand van de lichtge-
voelige weerstand beïnvloedt.
De rest van de schakeling dient voor de voeding. Om de schakeling met wissel-
spanning te kunnen voeden is er een tweede bruggelijkrichter opgenomen
(D1/D2 & D7/D8). De spanningsstabilisator IC1 verkrijgt hier zijn voeding.
Voor een ongestoorde werking krijgt IC2, de pulsgenerator, zijn eigen voeding
(R2 plus Z-diode R10). Ook de ruisgenerator is ontkoppeld van de luide,
hevige stroomintensieve gebeurtenissen. Dit laatste wordt gerealiseerd door
R11 en C9.
Bij het bestukken van de schakeling doet u er verstandig aan om, alvorens
te beginnen, de componenten op soort te sorteren. Houdt vooral de npn en
pnp transistoren goed uit elkaar. Anders ligt de schakeling daar stompzinnig
voor u te stotteren, zonder dat er ooit de stoomlocomotief gevoel bij u opge-
wekt wordt.
Bewaar de LED en de lichtgevoelige weerstand voor het laatst, totdat alle
andere componenten gesoldeerd zijn (en gecontroleerd zijn op juiste positie).
De afzonderlijke stappen voor het opbouwen van dit optisch koppelgebied:
Buig allereerst de aansluitpootjes van de LED en de lichtgevoelige weer-
stand. Bij de LED moet de kathode (korte pootje) naar de rand van de print-
plaat wijzen. Knip bovendien een 15mm lang stuk af voor het lichtkanaal (5 mm
isoleertule).
De led wordt met ongeveer 2 tot 3 mm afstand van de printplaat gesoldeerd.
Steek vervolgens de lichtgevoelige weerstand met de er op aangebrachte
lichtsluis op zijn plaats. Richt nu alles loodrecht uit en soldeer ook de pootjes
van de lichtgevoelige weerstand vast (op de pooling hoeft u niet te letten).
Als voedingsspanning (op de punten U en B aanbrengen) kunt u 12 tot 20
Volt wisselspanning of 15 tot 20 Volt gelijkspanning nemen. De spanning van
de rijdende locomotief kan bij maximale snelheid ongeveer 15 V~ groot zijn.
(op FS aanbrengen).
Stel potmeter P1 bij stilstaande trein (rijspanning nul) zodanig in dat er maar
zo af en toe eens een stoomwolk komt. De doorlaatspanning van de Z-diode
D9 bepaalt het begin van het lawaai, hoe lager deze spanning is, hoe sneller
het begint.
Met potmeter P2 kunt u (binnen zekere grenzen) het klankbeeld instellen. Als
er meerdere snuivende stoomtreinen op uw modelbaan onderweg zijn, dan
kunt u de kleine tenderloc wat piepender laten klinken dan de grote,
majestueuze sneltrein locomotief.
Technische gegevens
Voedingsspanning : 12-18V~/=
Stuurspanning : 0-15V (rijspanning van de trein)
Stroomopname : max. 75mA
Uitgang : miniatuurluidspreker (8 Ohm)
Afmetingen : 90 x 60 mm
Let op!
Lees voordat u met het bouwen begint eerst deze handleiding van begin tot
eind door (voraal de mogelijke foutoorzaken en hoe men die op kan lossen)!
U weet dan wat de bedoeling is en waar u op moet letten. U voorkomt daarmee
fouten die slechts met veel moeite te repareren zijn.
Voer de soldeer- en draadverbindingen absoluut netjes en nauwkeurig uit.
Gebruik geen zuurhoudende soldeertin, soldeervet o.i.d. Controleer de
schakeling op slechte soldeerverbindingen, want een vuile soldeerverbinding
10
11