Gebruikershandboek CNC Pilot 4290 NC-software 625 952-xx V7.
Toetsenbord voor gegevensinvoer Machinebedieningspaneel Werkstand Handbediening Cyclusstart Werkstand Automatisch bedrijf Cyclusstop Programmeerwerkstanden (DIN PLUS, Simulatie, TURN PLUS) Aanzetstop Bestuurwerkstanden (Parameters, Service, Transfer) Spilstop Foutstatus weergeven Spil aan – richting M3/M4 Infosysteem oproepen Spil "tippen" – richting M3/M4 (de spil draait totdat u de toets indrukt.
Toetsenbord voor gegevensinvoer PgUp, PgDn Naar vorige/volgende beeldschermpagina Naar vorige/volgende dialoogbox Van ene naar andere invoervenster Enter – om de invoer van waarden te beëindigen 4 Machinebedieningspaneel Touchpad met rechter- en linkermuisknop
CNC PILOT 4290, software en functies In dit handboek wordt beschreven over welke functies u bij gebruik van de CNC PILOT 4290 met NC-softwarenummer 625 952-xx (release 7.1) kunt beschikken. De programmering van de B- en Y-as wordt niet in dit handboek, maar in het bedieningshandboek "CNC PILOT 4290 met B- en Y-as" beschreven. De machinefabrikant stemt met behulp van parameters de beschikbare functies van de besturing op de desbetreffende draaibank af.
Inhoud 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Inleiding en basisprincipes Bedieningsinstructies Handbediening en automatisch bedrijf DIN-programmering Grafische simulatie TURN PLUS Parameters Bedrijfsmiddelen Service en Diagnose Transfer Tabellen en overzichten HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 7
1 Inleiding en basisprincipes ..... 29 1.1 De CNC PILOT ..... 30 Programmering ..... 30 De C-as ..... 31 De Y-as ..... 32 Complete bewerking ..... 33 De B-as ..... 34 1.2 De werkstanden ..... 35 1.3 Uitbreidingsmogelijkheden (opties) ..... 37 1.4 Basisprincipes ..... 39 Lengte- en hoekmeetsystemen en referentiemerken ..... 39 Asaanduidingen en coördinatensysteem ..... 40 Machinereferentiepunten ..... 40 Absolute en incrementele werkstukposities ..... 41 Maateenheden ..... 42 1.5 Gereedschapsmaten .....
3.2 Werkstand Handbediening ..... 61 Machinegegevens invoeren ..... 62 M-functies in handbediening ..... 63 Handmatige draaibankbewerking ..... 64 Handwiel ..... 65 Spil- en jogtoetsen ..... 65 Slede- en spilschakeltoets ..... 66 3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel ..... 67 Gereedschapstabel instellen ..... 68 Gereedschapstabel met NC-programma vergelijken ..... 70 Gereedschapstabel uit NC-programma overnemen ..... 72 Eenvoudig gereedschap ..... 72 Standtijdbeheer ..... 73 Spanmiddeltabel instellen .....
4 DIN-programmering ..... 109 4.1 DIN-programmering ..... 110 Inleiding ..... 110 DIN PLUS-beeldscherm ..... 111 Lineaire en rondassen ..... 112 Maateenheden ..... 113 Elementen van het DIN-programma ..... 113 4.2 Informatie over de programmering ..... 115 Configuratie van de DIN-editor ..... 115 Gelijktijdig bewerken ..... 116 Submenu's kiezen, cursor plaatsen ..... 116 NC-regels maken, wijzigen en wissen ..... 117 Zoekfuncties ..... 118 Geleide of vrije bewerking .....
4.4 Programmadeel-aanduiding ..... 138 Programmadeel PROGRAMMAKOP ..... 139 Programmadeel REVOLVER ..... 140 Programmadeel SPANMIDDEL ..... 145 Programmadeel CONTOUR ..... 146 Programmadeel ONBEWERKT WERKSTUK ..... 146 Programmadeel BEWERKT WERKSTUK ..... 147 Programmadeel HULPCONTOUR ..... 147 Programmadeel VOORKANT ..... 147 Programmadeel ACHTERKANT ..... 147 Programmadeel MANTEL ..... 147 Programmadeel BEWERKING ..... 147 Aanduiding EINDE ..... 147 Instructie TOEWIJZING $.. .....
4.10 Contouren voor-/achterkant ..... 175 Startpunt contour voor-/achterkant G100-Geo ..... 175 Baan contour voor-/achterkant G101-Geo ..... 175 Cirkelboog contour voor-/achterkant G102-/G103-Geo ..... 176 Boring voor-/achterkant G300-Geo ..... 177 Lineaire sleuf voor-/achterkant G301-Geo ..... 178 Ronde sleuf voor-/achterkant G302-/G303-Geo ..... 178 Volledige cirkel voor-/achterkant G304-Geo ..... 179 Rechthoek voor-/achterkant G305-Geo ..... 179 Regelmatige veelhoek voor-/achterkant G307-Geo .....
4.16 Nulpuntverschuivingen ..... 201 Nulpuntverschuiving G51 ..... 202 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving G53, G54, G55 ..... 202 Nulpuntverschuiving additief G56 ..... 203 Nulpuntverschuiving absoluut G59 ..... 204 Contour omklappen G121 ..... 205 4.17 Overmaten ..... 207 Overmaat uitschakelen G50 ..... 207 Overmaat asparallel G57 ..... 207 Overmaat parallel aan contour (equidistant) G58 ..... 208 4.18 Veiligheidsafstanden ..... 209 Veiligheidsafstand G47 ..... 209 Veiligheidsafstand G147 .....
4.23 Boorcycli ..... 249 Boorcyclus G71 ..... 249 Uitboren, verzinken G72 ..... 251 Schroefdraad tappen G73 ..... 252 Schroefdraad tappen G36 ..... 253 Diepboren G74 ..... 254 4.24 C-as-functies ..... 257 C-as kiezen G119 ..... 257 Referentiediameter G120 ..... 257 Nulpuntverschuiving C-as G152 ..... 258 C-as standaardiseren G153 ..... 258 4.25 Bewerking voor-/achterkant ..... 259 IJlgang voor-/achterkant G100 ..... 259 Lineair voor-/achterkant G101 ..... 260 Cirkelboog voor-/achterkant G102/G103 .....
4.29 Contourcorrectie ..... 297 Contourcorrectie opslaan/laden G702 ..... 297 Contourcorrectie G703 ..... 297 K-default-sprong G706 ..... 298 4.30 Tussentijds en na bewerking meten ..... 299 In-proces meten ..... 299 Post-proces meten G915 ..... 301 4.31 Belastingsbewaking ..... 303 Basisprincipes van de belastingsbewaking ..... 303 Bewakingszone vastleggen G995 ..... 304 Type belastingsbewaking G996 ..... 304 4.32 Overige G-functies ..... 305 Stilstandtijd G4 ..... 305 Nauwkeurige stop G7 .....
4.33 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer ..... 315 Uitvoervenster voor #-variabelen "WINDOW" ..... 315 Invoer van #-variabelen "INPUT" ..... 315 Uitvoer van #-variabelen "PRINT" ..... 316 V-variabele simuleren ..... 316 Uitvoervenster voor V-variabelen "WINDOWA" ..... 316 Invoer van V-variabelen "INPUTA" ..... 317 Uitvoer van V-variabelen "PRINTA" ..... 317 4.34 Programmering van variabelen ..... 318 #-variabelen ..... 319 V-variabele ..... 321 4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering ..... 325 Programmasprong "IF.
4.41 DIN PLUS-sjablonen ..... 355 De startsjabloon ..... 355 De structuursjabloon ..... 355 Opbouw van een structuursjabloon ..... 356 Overdrachtparameters bij structuursjablonen ..... 356 Structuursjablonen bewerken ..... 357 Helpschermen voor structuursjablonen ..... 357 Het sjabloonmenu ..... 357 Voorbeeld van een sjabloon ..... 358 4.42 Samenhang geometrie- en bewerkingsfuncties ..... 360 Draaibewerking ..... 360 C-asbewerking – voor-/achterkant ..... 361 C-asbewerking – mantelvlak .....
5.6 Debug-functies: ..... 386 Simulatie met startregel ..... 386 Variabelen weergeven ..... 387 Variabele bewerken ..... 388 5.7 Meerkanaalsprogramma's controleren ..... 389 5.8 Tijdberekening, synchroonpuntanalyse ..... 390 Tijdberekening ..... 390 Synchroonpuntanalyse ..... 390 6 TURN PLUS ..... 393 6.1 De werkstand TURN PLUS ..... 394 TURN PLUS-concept ..... 394 TURN PLUS-bestanden ..... 395 TURN PLUS-programmabeheer ..... 395 Bedieningsinstructies ..... 396 6.2 Programmakop .....
6.6 Vormelementen ..... 412 Afkanting ..... 412 Afronding ..... 412 Draaduitloop vorm E ..... 413 Draaduitloop vorm F ..... 413 Draaduitloop vorm G ..... 413 Draaduitloop vorm H ..... 414 Draaduitloop vorm K ..... 414 Draaduitloop vorm U ..... 414 Insteek algemeen ..... 415 Insteek vorm D (afdichtingsring) ..... 416 Vrijdraaiing (vorm FD) ..... 417 Insteek vorm S (borgring) ..... 417 Schroefdraad ..... 418 (Centrische) boring ..... 419 6.7 Overlappingselementen ..... 422 Cirkelboog .....
6.8 C-ascontouren ..... 425 Positie van een contour aan de voor- of achterkant ..... 425 Positie van een mantelvlakcontour ..... 425 Freesdiepte ..... 425 Dimensionering bij C-ascontouren ..... 426 Voor- of achterkant: Startpunt ..... 426 Voor- of achterkant: lineair element ..... 427 Voor- of achterkant: Cirkelvormig element ..... 428 Voor- of achterkant: afzonderlijke boring ..... 430 Voor- of achterkant: Cirkel (volledige cirkel) ..... 432 Voor- of achterkant: Rechthoek .....
6.11 Contouren manipuleren ..... 465 Contour onbewerkt werkstuk wijzigen ..... 465 Contourelementen wissen ..... 466 Contour- of vormelementen wijzigen ..... 466 Contour of contourelement invoegen ..... 467 Contour sluiten ..... 468 Contour opsplitsen ..... 468 Trimmen – lineair element ..... 469 Trimmen – lengte van de contour ..... 470 Trimmen – radius van een cirkelboog ..... 470 Trimmen – diameter van een lineair element ..... 471 Transformaties – Basisprincipes ..... 471 Transformaties– verschuiven ...
6.13 Instellen ..... 486 Instellen – Basisprincipes ..... 486 Opspannen aan spilzijde ..... 487 Opspannen aan zijde van losse kop ..... 487 Snijkantbegrenzing vastleggen ..... 488 Opspanplan wissen ..... 488 Omspannen – standaardbewerking ..... 489 Omspannen – 1e opspanning na 2e opspanning ..... 490 Parameters bij klauwplaat met twee, drie of vier klauwen ..... 493 Parameters spantanghouder ..... 494 Parameters meenemer voorkant ("zonder klauwplaat") .....
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) ..... 499 Werkschema bestaat ..... 500 Een werkblok genereren ..... 501 Gereedschapsoproep ..... 502 Snijgegevens ..... 502 Cyclusspecificatie ..... 503 Overzicht: Bewerkingswijze Voorbewerken ..... 504 Voorbewerken langs (G810) ..... 506 Voorbewerken dwars(G820) ..... 507 Voorbewerken parallel aan de contour (G830) ..... 508 Restmateriaal voorbewerken – langs ..... 509 Restmateriaal voorbewerken – dwars .....
6.17 TURN PLUS configureren ..... 555 Algemene instellingen ..... 555 Vensters (aanzichten) configureren ..... 556 Controlegrafiek configureren ..... 556 Coördinatensysteem instellen ..... 557 6.18 Bewerkingsinstructies ..... 558 Gereedschapskeuze, revolverbezetting ..... 558 Contoursteken, steekdraaien ..... 559 Boren ..... 559 Snijwaarden, koelmiddel ..... 559 Uitdraaien ..... 560 Binnencontouren ..... 561 Boren ..... 563 Asbewerking ..... 564 Machines met meer sledes ..... 566 Complete bewerking .....
7.6 Bewerkingsparameters ..... 591 1 – Globale parameters bewerkt werkstuk ..... 591 2 – Globale technologieparameters ..... 592 3 – centrisch voorboren ..... 594 4 – voorbewerken ..... 597 5 – nabewerken ..... 600 6 – insteken en contoursteken ..... 603 7 – Schroefdraad snijden ..... 605 8 – meten ..... 606 9 – boren ..... 606 10 – frezen ..... 608 Belastingsbewaking ..... 609 20 – rotatierichting voor bewerking achterkant ..... 610 21 – naam van expertprogramma ..... 611 22 – volgorde gereedschapskeuze ..
9 Service en Diagnose ..... 651 9.1 De werkstand Service ..... 652 9.2 Servicefuncties ..... 653 Bedieningsautorisatie ..... 653 Systeemservice ..... 654 Naamlijsten ..... 655 9.3 Onderhoudssysteem ..... 656 Onderhoudsdatums en -periodes ..... 657 Onderhoudsactiviteiten weergeven ..... 658 9.4 Diagnose ..... 661 Informatie en uitlezingen ..... 661 Logfiles, netwerkinstellingen ..... 662 Software-update ..... 663 10 Transfer ..... 665 10.1 Werkstand Transfer .....
11 Tabellen en overzichten ..... 689 11.1 Draaduitloop- en draadparameters ..... 690 Draaduitloopparameters DIN 76 ..... 690 Draaduitloopparameters DIN 509 E ..... 692 Draaduitloopparameters DIN 509 F ..... 692 Schroefdraadparameters ..... 693 Spoed ..... 694 11.2 Pinbezetting en aansluitkabels voor data-interfaces ..... 700 Data-interface V.24/RS-232-C voor HEIDENHAIN-apparatuur ..... 700 Randapparatuur ..... 701 Interface V.11/RS-422 ..... 702 Ethernet-interface RJ45-bus ..... 702 11.
Inleiding en basisprincipes HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 29
1.1 De CNC PILOT 1.1 De CNC PILOT De CNC PILOT is een numerieke contourbesturing voor complexe draaibanken en draaicentra. Behalve draaibewerkingen kunnen met de besturing ook frees- of boorbewerkingen worden uitgevoerd. Met de C-, Y- en B-as kunnen boor- en freesbewerkingen aan de voor- en achterkant, het mantelvlak en op schuine vlakken in de ruimte worden uitgevoerd. De CNC PILOT ondersteunt bovendien de complete bewerking.
1.1 De CNC PILOT Bij de grafische simulatie worden NC-programma's onder realistische omstandigheden gecontroleerd. De CNC PILOT geeft de bewerking van maximaal 4 werkstukken in het werkbereik weer. Daarbij worden de onbewerkte en bewerkte werkstukken, spaninrichtingen en gereedschappen op schaal weergegeven. Bij het werken met de gezwenkte B-as wordt het bewerkingsvlak ook gezwenkt weergegeven. U ziet dan de te bewerken boringen of te frezen contouren zonder vervorming.
1.1 De CNC PILOT De Y-as Met de Y-as kunt u niet alleen boor- en freesbewerkingen aan de vooren achterkant uitvoeren, maar ook op het mantelvlak. Bij toepassing van de Y-as interpoleren twee assen lineair of cirkelvormig in het vooraf ingestelde bewerkingsvlak, terwijl de derde as lineair interpoleert. U kunt dan bijv. sleuven of kamers met platte basisvlakken en verticale sleufranden maken. Door het vooraf ingeven van de spilhoek bepaalt u zelf de positie van de te frezen contour op het werkstuk.
1.1 De CNC PILOT Complete bewerking U heeft daarbij de beschikking over functies zoals hoeksynchrone overdracht van werkstukken bij draaiende spil, verplaatsen naar een vaste aanslag, gecontroleerd afsteken en coördinatentransformatie. Dit garandeert een complete bewerking in een zo kort mogelijke tijd en een eenvoudige programmering.
1.1 De CNC PILOT De B-as Met de B-as kunnen boor- en freesbewerkingen op schuine vlakken in de ruimte worden uitgevoerd. Om een eenvoudige programmering te waarborgen, wordt het coördinatensysteem zo gezwenkt dat de boorpatronen en te frezen contouren in het YZ-vlak worden vastgelegd. Het boren resp. frezen vindt dan weer in het gezwenkte vlak plaats. Bij het werken op het gezwenkte vlak staat het gereedschap haaks op het vlak.
1.2 De werkstanden 1.2 De werkstanden Werkstanden Werkstand Handbediening: in de werkstand "Handbediening" stelt u de machine in en verplaatst u de assen handmatig. Werkstand Automatisch bedrijf: in de werkstand "Automatisch bedrijf" worden de NC-programma's uitgevoerd. Deze besturen en bewaken de productie van de werkstukken. Programmeerwerkstand DIN PLUS: in "DIN PLUS" maakt u gestructureerde NC-programma's.
1.2 De werkstanden Werkstanden Bestuurwerkstand Service: in de werkstand "Service" kunt u zich als gebruiker aanmelden voor functies die met een wachtwoord zijn beveiligd, kiest u de dialoogtaal en voert u systeeminstellingen uit. Verder heeft u ook de beschikking over diagnosefuncties voor inbedrijfstelling en systeemcontrole. Bestuurwerkstand Transfer: in de werkstand "Transfer" wisselt u gegevens met andere systemen uit, organiseert u uw programma's en beveiligt u uw gegevens.
1.3 Uitbreidingsmogelijkheden (opties) 1.3 Uitbreidingsmogelijkheden (opties) De machinefabrikant configureert de CNC PILOT op basis van de specifieke condities van de draaibank. Bovendien heeft u de beschikking over de onderstaande opties, waarmee de besturing op uw specifieke behoefte kan worden afgestemd.
1.
1.4 Basisprincipes 1.4 Basisprincipes Lengte- en hoekmeetsystemen en referentiemerken Op de machine-assen bevinden zich lengte- en hoekmeetsystemen, die de posities van de slede resp. het gereedschap registreren. Wanneer een machine-as wordt verplaatst, genereert het bijbehorende lengte- en hoekmeetsysteem een elektrisch signaal, waaruit de besturing de exacte actuele positie van de machine-as bepaalt.
1.4 Basisprincipes Asaanduidingen en coördinatensysteem Coördinatensysteem De betekenis van de coördinaten X, Y, Z, B, C zijn in DIN 66 217 vastgelegd. +Y De coördinaatgegevens van de hoofdassen X, Y en Z zijn gerelateerd aan het werkstuknulpunt. De hoekmaten voor de rondassen B en C zijn gerelateerd aan het nulpunt van de desbetreffende rondas.
1.4 Basisprincipes Absolute en incrementele werkstukposities Absolute werkstukposities: Wanneer de coördinaten van een positie gerelateerd zijn aan het werkstuknulpunt, worden deze als absolute coördinaten aangeduid. Elke positie van een werkstuk wordt door middel van absolute coördinaten duidelijk vastgelegd. Incrementele werkstukposities: Incrementele coördinaten zijn gerelateerd aan de laatst geprogrammeerde positie.
1.4 Basisprincipes Maateenheden U kunt de CNC PILOT "metrisch" of "in inches" programmeren. Voor de invoer en weergave gelden de in de tabel vermelde maateenheden.
1.5 Gereedschapsmaten 1.5 Gereedschapsmaten De CNC PILOT heeft gereedschapsgegevens nodig voor de aspositionering, voor de berekening van de snijkantradiuscompensatie, voor de berekening van de snedeopdeling bij cycli etc. Gereedschapslengtematen: De geprogrammeerde en aangegeven positiewaarden zijn gerelateerd aan de afstand tussen gereedschapspunt en werkstuknulpunt. Het systeem zelf kent echter uitsluitend de absolute positie van de gereedschapshouder (slede).
Bedieningsinstructies HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 45
2.1 Gebruikersinterface 2.1 Gebruikersinterface Beeldschermweergaven 1 Werkstandregel: Geeft de status van de werkstanden weer. De actieve werkstand is donkergrijs gemarkeerd. Programmeer- en bestuurwerkstanden: De gekozen werkstand staat rechts naast het symbool. Aanvullende informatie zoals het gekozen programma, subwerkstand etc. worden onder de werkstandsymbolen weergegeven. 2 Menubalk en pulldown-menu's dienen voor het selecteren van functies.
2.1 Gebruikersinterface Bedieningselementen Bedieningselementen van de CNC PILOT: Beeldscherm met horizontale en verticale softkeys: De betekenis wordt boven resp. naast de softkeys weergegeven.
2.1 Gebruikersinterface Werkstandkeuze Toetsen voor keuze van werkstand Werkstand Handbediening Werkstand Automatisch bedrijf Programmeerwerkstanden Bestuurwerkstanden U kunt meestal altijd een andere werkstand kiezen. In bepaalde situaties mag geen andere werkstand worden gekozen als de dialoogbox is geopend. Sluit in dat geval de dialoogbox, voordat u een andere werkstand kiest. Bij het veranderen van werkstand blijft deze in de functie staan die bij het verlaten daarvan actief was.
2.1 Gebruikersinterface Als de dialoog meerdere invoervensters omvat, worden de gegevens al overgenomen wanneer op ”PgUp/PgDn” wordt gedrukt. In plaats van de knop OK of Afbreken te selecteren, kunt u op de INS- of ESC-toets drukken. Lijstverwerking: DIN PLUS-programma's, gereedschaps- en parameterlijsten etc. worden in tabelvorm weergegeven.
2.2 Info- en foutsysteem 2.2 Info- en foutsysteem Het info-systeem Het info-systeem biedt u een uittreksel van het gebruikershandboek "op het beeldscherm". In de kopregel wordt het geselecteerde onderwerp vermeld. U krijgt meestal informatie over de actuele bedieningstoestand (contextgevoelige helpfunctie).
2.2 Info- en foutsysteem In het info-systeem navigeren: U U kunt met het touchpad navigeren op de voor Windows-systemen gebruikelijke wijze. Het info-onderwerp is groter dan het venster: U Met de cursortoetsen "pijl omhoog/omlaag" en "PgUp/ PgDn" navigeert u door het weergegeven infoonderwerp. Voorwaarde: de cursor bevindt zich in het "Onderwerpvenster" en niet in het venster Inhoud/ Index. Cursor verplaatsen: U Softkeys indrukken.
2.2 Info- en foutsysteem Contextgevoelige helpfunctie U krijgt meestal informatie over de actuele bedieningstoestand (contextgevoelige helpfunctie). Selecteer de info-onderwerpen op de volgende wijze, wanneer voor een bedieningstoestand geen contextgevoelige helpfunctie beschikbaar is: over de inhoudsopgave over de index over zoekfuncties Directe foutmeldingen De CNC PILOT maakt gebruik van een "directe foutmelding", wanneer directe foutcorrectie mogelijk is.
2.2 Info- en foutsysteem Foutweergave Als tijdens het opstarten van het systeem, tijdens bedrijf of tijdens de programma-afloop fouten optreden, dan wordt dit in het datumveld gemeld, in de statusregel aangegeven en in de foutweergave opgeslagen. Zolang er foutmeldingen zijn, licht de datumweergave rood op.
2.2 Info- en foutsysteem Aanvullende informatie over foutmeldingen Druk bij een foutmelding op de infotoets of plaats de cursor in de foutweergave op de foutmelding en druk dan op de infotoets voor meer informatie over een foutmelding. Betekenis van de softkeys: U Info over de volgende foutmelding. U Info over de vorige foutmelding. U Gaat naar het algemene info-systeem U Gaat naar het algemene info-systeem PLC-uitlezing Het PLC-venster wordt voor PLC-meldingen en de PLC-diagnose gebruikt.
2.3 Gegevensbeveiliging 2.3 Gegevensbeveiliging De CNC PILOT slaat NC-programma's, gegevens van bedrijfsmiddelen en parameters op de harde schijf op. Omdat beschadiging van de harde schijf, bijvoorbeeld door een te grote trillings- of schokbelasting, niet uit te sluiten is, adviseert HEIDENHAIN u de gemaakte programma's, gegevens van bedrijfsmiddelen en parameters regelmatig op een pc of op een USB-opslagmedium op te slaan.
2.4 Begripsverklaring 2.4 Begripsverklaring MP: Met machineparameters (MP) wordt de besturing aan de machine aangepast, worden instellingen uitgevoerd, etc. Cursor: In lijsten of bij de gegevensinvoer is een element in de lijst, een invoerveld of een teken gemarkeerd. Deze "markering" wordt cursor genoemd. Cursortoetsen: Met de "pijltoetsen" en de toetsen "PgUp/PgDn" of het touchpad verplaatst u de cursor.
Handbediening en automatisch bedrijf HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 57
3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure 3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure Inschakelen De CNC PILOT toont in de kopregel de afzonderlijke stappen van de systeemstart. Vervolgens vraagt de CNC PILOT u een werkstand te kiezen. Of er een referentieprocedure nodig is, hangt af van de voor uw machine gebruikte meetsystemen: EnDat-impulsgever: er is geen referentieprocedure vereist. Afstandsgecodeerde impulsgever: de positie van de assen is na een korte referentieprocedure bepaald.
3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure De volgorde waarin de referentiepunten van de assen worden aangelopen, is in MP's 203, 253, .. vastgelegd. Referentie tippen voor afzonderlijke as "Ref > Referentie tippen" kiezen De dialoogbox "Status referentieprocedure" informeert u over de actuele status. Sledes en as instellen (dialoogbox "Referentie tippen") Zolang u de toets "Cyclusstart" ingedrukt houdt, wordt de referentieprocedure uitgevoerd.
3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure Uitschakelen "Shutdown" is in de programmeer- en bestuurwerkstanden beschikbaar, als er geen werkstand is geselecteerd. U Op de softkey drukken om de CNC PILOT uit te schakelen. U De vraag om bevestiging met "OK" beantwoorden. De CNC PILOT vraagt u na enkele seconden de machine uit te schakelen. De correcte uitschakeling wordt in de fouten-logfile vermeld.
3.2 Werkstand Handbediening 3.2 Werkstand Handbediening De werkstand Handbediening omvat functies voor het instellen van de draaibank, het bepalen van de gereedschapsmaten en de functies voor het handmatig bewerken van werkstukken. Functies: Handbediening: met de "machinetoetsen" en het handwiel worden de spillen gestuurd en de assen verplaatst, om het werkstuk te kunnen bewerken.
3.2 Werkstand Handbediening Machinegegevens invoeren Aanzet instellen In menugroep "F" kan een aanzet per omwenteling of per minuut worden vastgelegd.
3.2 Werkstand Handbediening Gereedschap inspannen U "T" kiezen; revolverpositie invoeren, of U volgende revolverpositie, of U vorige revolverpositie, of Functies van de gereedschapswissel: Gereedschap naar binnen zwenken "Nieuwe" gereedschapsmaten verrekenen "Nieuwe" actuele waarden in de digitale uitlezing tonen M-functies in handbediening In menugroep "M" kunnen de uit te voeren M-functies direct worden vastgelegd of kunt u de gewenste functie via het menu selecteren.
3.2 Werkstand Handbediening Handmatige draaibankbewerking In de menugroep "Manueel" zijn G-functies, eenvoudig langs- en kopdraaien en door de machinefabrikant voorbereide NCprogramma's voor Manueel ondergebracht. Eenvoudig langs- en kopdraaien: U U U "Manueel > Cont. aanzet" kiezen Aanzetrichting kiezen (dialoogbox "Cont. aanzet") De aanzet met de cyclustoetsen regelen Bij "Continue bediening" moet een aanzet per omwenteling zijn vastgelegd.
3.2 Werkstand Handbediening Handwiel U Handwiel aan een hoofdas of C-as toewijzen (dialoogbox "Handwielassen"). U Aanzet resp. rotatiehoek per handwielstap instellen (dialoogbox "Handwielassen"). U Handwieltoewijzing opheffen: op softkey "Handwiel" bij geopende dialoogbox drukken. De toewijzing van het handwiel en het oplossend vermogen van het handwiel worden getoond in de machine-uitlezing (de letteraanduiding van de as en de decimaal van het oplossend vermogen van het handwiel worden gemarkeerd).
3.2 Werkstand Handbediening Slede- en spilschakeltoets Bij draaibanken met meer sledes zijn de volgende toetsen, functies en uitlezingen gerelateerd aan de gekozen slede: Jogtoetsen Instelfuncties (bijv.: werkstuknulpunt instellen, gereedschapswisselpositie instellen, etc.) Sledeafhankelijke uitlezingselementen van de machine-uitlezing Uitlezing van de "gekozen slede": Machine-uitlezing De "gekozen slede" wordt in de "slede-uitlezing" aangegeven (zie "Machine-uitlezing" op bladzijde 98).
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel 3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel In de magazijntabel (revolvertabel) wordt de actuele bezetting van de gereedschapshouder aangegeven. Bij het "instellen van de gereedschapstabel" voert u de ID-nummers van het gereedschap in. Bij het instellen van de gereedschapstabel kunt u gebruikmaken van de gegevens van het programmadeel REVOLVER uit het NCprogramma.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Gereedschapstabel instellen Bij "Gereedschapstabel instellen" verklaart u de gereedschapstabel onafhankelijk van de gegevens van een NC-programma.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Gereedschap wissen "Instel > Gereedschapstabel > Tabel instellen" kiezen Gereedschapsplaats kiezen Softkey of DEL-toets indrukken: het gereedschap wordt gewist Van gereedschapsplaats wisselen "Instel > Gereedschapstabel > Tabel instellen" kiezen Gereedschapsplaats kiezen Wist het gereedschap en slaat het op in het "klembord voor ID-nummers" Nieuwe gereedschapsplaats kiezen Neemt het gereedschap over uit het "klembord voor ID-nummers".
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Gereedschapstabel met NC-programma vergelijken De CNC PILOT vergelijkt de actuele gereedschapstabel met de gegevens in het laatste tijdens automatisch bedrijf vertaalde NCprogramma. De gegevens in het programmadeel REVOLVER gelden als nominaal gereedschap.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Gereedschapslijst vergelijken "Instel > Gereedschapstabel > Tabel vergelijken" kiezen De CNC PILOT toont de actuele bezetting van de gereedschapstabel en markeert de afwijkingen van de geprogrammeerde gereedschapstabel. Gemarkeerde gereedschapsplaats selecteren Op INS-toets (of ENTER) drukken: de CNC PILOT opent de dialoogbox "Vergelijking nominale/werk.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Gereedschapstabel uit NC-programma overnemen De CNC PILOT neemt de "nieuwe gereedschapsbezetting" over uit het programmadeel REVOLVER (referentie: het laatste tijdens automatisch bedrijf vertaalde NC-programma). Afhankelijk van de bezetting van de gereedschapshouder op dat moment kunnen de volgende situaties zich voordoen: Gereedschap wordt niet gebruikt: De CNC PILOT voert het "nieuwe gereedschap" in de gereedschapstabel in.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Standtijdbeheer Met de functie Standtijdbeheer wordt de gereedschapsgroep vastgelegd en wordt het gereedschap als "gebruiksklaar" aangeduid. De standtijd/het aantal stuks wordt in de gereedschapsdatabase vastgelegd.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Standtijdparameters invoeren "Instel > Gereedschapstabel > Standtijdbeheer" kiezen De CNC PILOT toont het ingevoerde gereedschap Gereedschapsplaats kiezen Op ENTER drukken: de CNC PILOT opent de dialoogbox "Standtijdbeheer" Het vervangend gereedschap en de overige standtijdparameters invoeren. Op knop "Nieuwe snijkant" klikken: de CNC PILOT neemt de standtijd/ het aantal stuks uit de database over en definieert het gereedschap gebruiksklaar.
3.3 Gereedschaps- en spanmiddeltabel Spanmiddeltabel instellen De spanmiddeltabel wordt door de "meelopende grafische weergave" verwerkt. Met "PgUp/PgDn" schakelt u naar de spanmiddelbezetting van andere spillen. Parameter "Spil x" (hoofdspil, spil 1, ..
3.4 Instelfuncties 3.4 Instelfuncties Gereedschapswisselpositie instellen Bij de functie G14 verplaatst de slede zich naar de gereedschapswisselpositie. Deze positie moet zover van het werkstuk verwijderd zijn, dat u de revolver naar iedere positie kunt zwenken. De gereedschapswisselpositie wordt als afstand tussen machinenulpunt en referentiepunt van de gereedschapshouder ingevoerd en weergegeven.
3.4 Instelfuncties Werkstuknulpunt verschuiven De "verschuiving" is gerelateerd aan het machinenulpunt. U kunt het werkstuknulpunt voor alle hoofdassen verschuiven. De werkstuknulpunt is een instelparameter. Werkstuknulpunt vastleggen Bij meer sledes: sledes vastleggen Gereedschap naar binnen zwenken "Instel > Nulpunt verschuiven" kiezen De dialoogbox "Nulpunt verschuiven" toont het geldige werkstuknulpunt.
3.4 Instelfuncties Veiligheidszone vastleggen Parameters van veiligheidszone: zijn bedoeld voor "controle van de veiligheidszone", niet als software-eindschakelaars zijn gerelateerd aan het machinenulpunt X-waarden zijn radiusmaten 99999/–99999 betekent: geen bewaking van deze zijde van de veiligheidszone De parameters van de veiligheidszone worden in MP 1116, 1156, .. beheerd. Veiligheidszone vastleggen Willekeurig gereedschap inspannen (niet T0).
3.4 Instelfuncties Machinematen instellen De functie houdt rekening met de machinematen 1..9 en per maat met de "geconfigureerde assen". U kunt machinematen in het NCprogramma gebruiken. Machinematen worden in MP 7 beheerd. Machinematen zijn gerelateerd aan het machinenulpunt. Machinematen vastleggen "Instel > Machinematen" kiezen "Machinemaatnummer" invoeren Teach-in van afzonderlijke machinemaat Invoerveld kiezen. As naar "positie" verplaatsen.
3.4 Instelfuncties Gereedschap meten De wijze van gereedschap meten kunt u in MP 6 vastleggen: 0: aanraken 1: meten met meettaster 2: meten met optische meetapparatuur Afhankelijk van de meetprocedure benadert u een bepaalde positie in het werkbereik die in het systeem bekend is. De CNC PILOT berekent daaruit de instelmaten van het gereedschap. Invoergegevens van de dialoogbox "Meetwaarde invoeren" zijn aan het werkstuknulpunt gerelateerd. De correctiewaarden van het gereedschap worden gewist.
3.4 Instelfuncties Gereedschap meten met optische meetapparatuur Invoerveld "X/Z" kiezen. Gereedschapspunt in X-/Z-richting tegenover het draadkruis brengen.
3.5 Automatisch bedrijf 3.5 Automatisch bedrijf Tijdens automatisch bedrijf worden de gegevens afhankelijk van de instelling van regelparameter 1 metrisch of in inch ingevoerd en weergegeven. De instelling in de "programmakop" van het NC-programma is bepalend voor de programma-afloop – deze heeft geen invloed op de bediening en uitlezing.
3.5 Automatisch bedrijf Programmakeuze De CNC PILOT vertaalt het NC-programma, alvorens u het via cyclusstart kunt activeren. "#-variabelen" worden tijdens het vertaalproces ingevoerd. "Herstart" voorkomt, "Opnieuw starten" forceert een nieuwe vertaling. Als de "revolvertabel" van het NC-programma niet overeenkomt met de thans geldende tabel, verschijnt er een waarschuwingsmelding.
3.5 Automatisch bedrijf Opnieuw starten "Prog > Opnieuw starten" kiezen Het NC-programma wordt geladen en vertaald. (Toepassing start van een NC-programma met #-variabelen.) Uit DIN PLUS "Prog > uit DIN PLUS" kiezen Het in DIN PLUS gekozen NC-programma wordt geladen en vertaald.
3.5 Automatisch bedrijf Zoeken naar startregel Bij het zoeken naar de startregel houdt de CNC PILOT rekening met de technologiefuncties vanaf het programmabegin. Er wordt echter geen gereedschapswissel uitgevoerd. voert de CNC PILOT geen verplaatsing uit. Botsingsgevaar Als de startregel een T-functie bevat, begint de CNC PILOT met het zwenken van de revolver. De eerste verplaatsingsinstructie wordt vanaf de actuele gereedschapspositie uitgevoerd.
3.5 Automatisch bedrijf Programma-afloop beïnvloeden Uitschakelniveau NC-regels met uitschakelniveau worden bij een actief uitschakelniveau niet uitgevoerd. Het weergaveveld "Uitschakelniveaus" markeert de door de "regeluitvoering" herkende (actieve) uitschakelniveaus. Wanneer u uitschakelniveaus in-/uitschakelt, reageert de CNC PILOT na ca. 10 regels (reden: verwerking van NCregels loopt voor op de uitvoering ervan).
3.5 Automatisch bedrijf V-variabelen Met V-variabelen werken: De dialoogbox "V-variabelen" dient voor de weergave en invoer van de variabelen. V-variabelen worden aan het begin van het NC-programma vastgelegd. De betekenis wordt in het NC-programma vastgelegd. V-variabele controleren of invoeren: "Afloop > V-variabelen" kiezen De CNC PILOT toont de in het NC-programma vastgelegde variabelen.
3.5 Automatisch bedrijf Aanzet-override F% Met de aanzet-override wordt de geprogrammeerde aanzet gewijzigd (bereik van 0 % .. 150 %). De machine-uitlezing toont de actuele aanzet-override. Aanzet-override instellen De gewenste override met de override-draaiknop (op het machinebedieningspaneel) instellen Toerental-override Met de toerental-override wordt het geprogrammeerde toerental gewijzigd (bereik van 50 % .. 150 %). De machine-uitlezing toont de actuele toerental-override.
3.5 Automatisch bedrijf Additieve correcties U "Corr > Additieve correcties" kiezen U Nummer van de correctie invoeren (901..916). De CNC PILOT toont de geldige correctiewaarden. U Correctiewaarden invoeren U De CNC PILOT telt de ingevoerde correctiewaarden bij de bestaande waarden op. Additieve correcties: worden met "G149 ..
3.5 Automatisch bedrijf Inspectiemodus Voor de inspectiemodus onderbreekt u de programma-afloop, controleert of corrigeert u het "actieve gereedschap", of verwisselt u de snijkant. U kunt het NC-programma voortzetten bij het onderbrekingspunt. Wanneer u het gereedschap "vrijzet", slaat de CNC PILOT de eerste vijf verplaatsingen op. Daarbij correspondeert elke verandering van richting met een verplaatsing.
3.5 Automatisch bedrijf 2. Inspectiemodus – snijkant controleren Snijkant controleren; indien nodig, vervangen. De inspectie afsluiten. De CNC PILOT laadt het terugverplaatsingsprogramma ("_SERVICE"). De dialoogbox "GS-correctie" wordt geopend. Voer de gereedschapscorrectie in. Kies bij een nieuwe snede de correctiewaarde zodanig dat het gereedschap bij het terugverplaatsen vóór het onderbrekingspunt staat. Eventueel de spil activeren. 3.
3.5 Automatisch bedrijf 3.1 Gereedschap terugverplaatsen en "doorstarten" Het terugverplaatsingsprogramma starten. De dialoogbox "Doorstarten bij opnieuw benaderen" wordt geopend. "1" (=ja) invoeren Benaderen tot op OP: de dialoogbox "Benaderen tot op onderbrekingspunt (OP)" wordt geopend. "0" (=tot op OP) invoeren Het terugverplaatsingsprogramma verplaatst het gereedschap tot op het onderbrekingspunt en zet het programma zonder stop voort.
3.5 Automatisch bedrijf 3.2 Gereedschap terugverplaatsen en stoppen Het terugverplaatsingsprogramma starten. De dialoogbox "Doorstarten bij opnieuw benaderen?" wordt geopend – "0" (=nee) invoeren Benaderen tot op OP: de dialoogbox "Benaderen tot op onderbrekingspunt (OP)" wordt geopend – "0" (=op OP)" invoeren het terugverplaatsingsprogramma verplaatst het gereedschap tot op het onderbrekingspunt en stopt.
3.5 Automatisch bedrijf Als het NC-programma vóór het onderbrekingspunt stopt, is de "afstand tot het onderbrekingspunt" maatgevend voor het startpunt: Als de ingevoerde afstand groter is dan de afstand van regelbegin tot onderbrekingspunt, start de CNC PILOT de onderbroken NC-regel vanaf het regelbegin. Als de ingevoerde afstand kleiner is dan de afstand van regelbegin tot onderbrekingspunt, dan houdt de CNC PILOT rekening met de afstand.
3.5 Automatisch bedrijf Grafische weergave De "grafische weergave automatisch bedrijf" geeft geprogrammeerde onbewerkte en bewerkte werkstukken weer en toont de verplaatsingen. Hiermee kunt u de bewerking op ontoegankelijke plaatsen controleren, inzicht verkrijgen in de bewerkingstoestand, etc. Alle bewerkingen, met inbegrip van freesbewerkingen, worden in het "draaivenster" (XZ-aanzicht) weergegeven. U Grafische weergave activeren.
3.5 Automatisch bedrijf Vergroten, verkleinen, detail van de afbeelding instellen Loep instellen met toetsenbord: U "Loep" activeren. Het nieuwe detail van de afbeelding wordt gemarkeerd met een "rode rechthoek". U Detail van afbeelding instellen: Vergroten: "PgDn" Verkleinen: "PgUp" Verplaatsen: Cursortoetsen U Loep verlaten.
3.5 Automatisch bedrijf Mechatronische losse kop Een verplaatsbare tegenspil kan als mechatronische losse kop worden gebruikt, wanneer de machinefabrikant de machine voor deze functie voorbereidt. Indien dit het geval is, start u de pinolemodus met menu-item "Manueel-PLC". Voorwaarde hiervoor is dat het automatisch bedrijf met cyclusstop is gestopt of dat een M0/M01 in het NC-programma een cyclusstop heeft geactiveerd.
3.6 Machine-uitlezing 3.6 Machine-uitlezing Weergave omschakelen De machine-uitlezing van de CNC PILOT kan worden geconfigureerd. U kunt voor elke slede maximaal 6 uitlezingen voor handbediening en automatisch bedrijf configureren (vanaf regelparameter 301). Weergave omschakelen U Naar de "volgende geconfigureerde weergave" omschakelen. U Naar de weergave van de volgende slede omschakelen. U Naar de weergave van de volgende spil omschakelen.
3.
3.
3.7 Belastingsbewaking 3.7 Belastingsbewaking Bij de productie met belastingsbewaking vergelijkt de CNC PILOT de draaimomenten resp. de "werking" van de aandrijvingen met de waarden die tijdens een "referentieprocedure" zijn bepaald. Bij overschrijding van de "draaimoment-grenswaarde 1" of "bewerkings-grenswaarde" wordt het gereedschap als "verbruikt" aangeduid.
3.7 Belastingsbewaking Werken met belastingsbewaking Bij toepassing van de belastingsbewaking zou bij een verbruikt gereedschap een duidelijk hoger draaimoment vereist zijn dan bij een niet-verbruikt gereedschap. Hieruit volgt dat aandrijvingen moeten worden bewaakt die aan een duidelijke belasting zijn blootgesteld. Dat is meestal de hoofdspil. Verspaningen met kleine snijdieptes kunnen vanwege de geringe wijziging van het draaimoment slechts beperkt worden bewaakt.
3.7 Belastingsbewaking Referentiebewerking Bij referentiebewerking (streefwaarderegistratie) worden het maximale draaimoment en de bewerkingen van iedere bewakingszone bepaald. Deze waarden gelden als referentiewaarden. De CNC PILOT voert een referentiebewerking uit, wanneer: er geen "bewakingsparameters" beschikbaar zijn. u in de dialoogbox "Referentiebewerking" (na de "programmakeuze") "ja" kiest.
3.7 Belastingsbewaking Productie met belastingsbewaking Of de "productie met belastingsbewaking" plaatsvindt is afhankelijk van de instelling in het NC-programma (C996). Draaimomenten en grenswaarden weergeven: U "Weerg(ave) > Belastingsbewaking > Weergave" kiezen Submenu "Belastingsbewaking > Weergave": Menu-item "Curves" In "Curve 1..4" wijst u de aandrijvingen aan de invoervelden toe.
3.7 Belastingsbewaking Bewerken van de bewakingsparameters Via de dialoogbox "Belastingsparameters weergeven en instellen" worden de parameters van één apparaat van één bewakingszone beschikbaar gesteld voor bewerking. Het balkdiagram geeft alle apparaten van de bewakingszone weer (brede balk: vermogenswaarden; smalle balk: bewerkingswaarden). Het gekozen apparaat wordt met een kleur aangegeven. U geeft de bewakingszone in en selecteert het apparaat.
3.7 Belastingsbewaking Submenu "Analyzer (bestandsweergave)": Positioneer cursor: positioneer de cursor met "pijl naar links/rechts" of op begin van bestand begin van volgende zone maximum in de zone Weergave: selecteer het apparaat in de dialoogbox "Bestand weergeven". Instellingen – Zoom: stel het "weergaveraster" in. (Geringe waarden vergroten de weergavenauwkeurigheid en verkleinen de stapgrootte van de cursor.
3.7 Belastingsbewaking Regelparameter 8 "Belastingsbewaking instellingen" Factor draaimoment-grenswaarde 1, 2 Factor grenswaarde bewerking Grenswaarde = referentiewaarde * factor grenswaarde Minimaal draaimoment [% van nominaal draaimoment]: referentiewaarden onder deze waarde worden tot het "minimale draaimoment" verhoogd. Daarmee worden grenswaardeoverschrijdingen door geringe draaimomentvariaties voorkomen. Max.
3.
DIN-programmering HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 109
4.1 DIN-programmering 4.1 DIN-programmering Inleiding De CNC PILOT ondersteunt de "conventionele DIN-programmering" en de "DIN PLUS-programmering". Voorbeeld: "Gestructureerd DIN PLUSprogramma" Conventionele DIN-programmering: U programmeert de bewerking van het werkstuk met lineaire verplaatsingen en cirkelbogen, en enkelvoudige draaicycli. Voor de conventionele DIN-programmering is de "eenvoudige gereedschapsbeschrijving" voldoende.
4.1 DIN-programmering DIN PLUS-beeldscherm Beeldschermindeling: 1 2 3 4 5 Menubalk NC-programmabalk met de namen van de geladen NCprogramma's. Het gekozen programma is gemarkeerd. Volledig, dubbel of drievoudig bewerkingsvenster. Het gekozen venster is gemarkeerd. Contourweergave of machine-uitlezing Softkeys Gelijktijdig bewerken: u kunt maximaal acht NC-programma's/NCsubprogramma's gelijktijdig bewerken. De CNC PILOT geeft de NCprogramma's naar keuze weer in een volledig, dubbel of drievoudig venster.
4.1 DIN-programmering Lineaire en rondassen Hoofdassen: coördinaatgegevens van de X-, Y- en Z-as zijn gerelateerd aan het werkstuknulpunt.
4.1 DIN-programmering Maateenheden NC-programma's kunnen "metrisch" of "in inches" worden geschreven. De maateenheid wordt vastgelegd in het veld "Eenheid" (zie "Programmadeel PROGRAMMAKOP" op bladzijde 139). Een eenmaal vastgelegde maateenheid kan niet meer worden veranderd.
4.1 DIN-programmering Voorbeelden Toegestane combinatie: N10 G1 X100 Z2 M8 Niet-toegestane combinatie: N10 G1 X100 Z2 G2 X100 Z2 R30 – meermaals dezelfde adresletters, of N10 M3 M4 – tegenstrijdige functionaliteit NC-adresparameters De adresparameters bestaan uit 1 of 2 letters, gevolgd door een waarde een rekenformule een "?" (vereenvoudigde geometrieprogrammering VGP) een "i" als aanduiding voor incrementele adresparameters (bijv.: Xi..., Ci..., XKi..., YKi..., etc.
4.2 Informatie over de programmering 4.2 Informatie over de programmering Configuratie van de DIN-editor De volgende eigenschappen van de DIN-editor kunnen in het hoofdmenu worden geconfigureerd: Bedieningsscherm (helpscherm) naast de dialoogbox weergeven/ niet weergeven Aantal bewerkingsvensters Lettergrootte U moet deze instellingen opslaan en laden. Helpscherm: U U "Config > Bedieningsscherm" kiezen. De editor opent de dialoogbox "Configuratie van het bedieningsscherm".
4.2 Informatie over de programmering Gelijktijdig bewerken De CNC PILOT kan maximaal acht NC-programma's/NCsubprogramma's gelijktijdig bewerken en stelt maximaal drie bewerkingsvensters beschikbaar.
4.2 Informatie over de programmering NC-regels maken, wijzigen en wissen NC-regel maken: Het invoegen van nieuwe NC-regels is afhankelijk van het programmadeel. Programmakop: U Dialoogbox "Programmakop bewerken" sluiten: de CNC PILOT maakt automatisch de regels van de programmakop (aanduiding: „#..“). Programmadelen REVOLVER en SPANMIDDEL: U INS-toets indrukken: de CNC PILOT opent de dialoog voor een nieuw gereedschap resp. spanmiddel. U De nieuwe regel wordt ingevoegd nadat de dialoog is gesloten.
4.2 Informatie over de programmering NC-element wijzigen: U Cursor op een element van de NC-regel (NCregelnummer, G- of M-functie, adresparameters, etc.) resp. op de programmadeel-aanduiding plaatsen U Op ENTER drukken of met de linkermuisknop dubbelklikken. De CNC PILOT activeert een dialoogbox waarin het regelnummer, het G-/Mnummer of de adresparameters van de functie voor bewerking worden aangeboden. Bij programmadeel-aanduidingen kunnen de bijbehorende parameters worden gewijzigd (bijv.
4.2 Informatie over de programmering Geleide of vrije bewerking Bij de geleide bewerking selecteert u de NC-functies aan de hand van de menu's en bewerkt u de adresparameters in dialoogboxen. Bij de vrije bewerking voert u alle elementen van de NC-regel in. De maximale regellengte bij de "vrije bewerking" bedraagt 128 tekens per regel. Keuze van de "vrije" bewerking: U U "Regel > Nieuw: vrije invoer" in het hoofdmenu kiezen.
4.2 Informatie over de programmering Contourprogrammering De beschrijving van de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk is voorwaarde voor de "contourcorrectie" en het gebruik van contourgerelateerde draaicycli. Bij de frees- en boorbewerking is de contourbeschrijving een voorwaarde voor het gebruik van de bewerkingscycli. Contouren voor de draaibewerking: Beschrijf de contour "aaneengesloten". De richting waarin wordt beschreven, is niet afhankelijk van de bewerkingsrichting.
4.2 Informatie over de programmering Meer contouren in een NC-programma De CNC PILOT ondersteunt maximaal vier contouren (onbewerkte en bewerkte werkstukken) in een NC-programma. De beschrijving start met de programmadeel-aanduiding CONTOUR. Met parameters voor de nulpuntverschuiving en het coördinatensysteem wordt de positie van de contour in het werkbereik vastgelegd. Een G99 in het bewerkingsdeel wijst de bewerking aan een contour toe.
4.2 Informatie over de programmering Lijst met G-functies Wanneer het G-nummer niet bekend is, kunt u gebruikmaken van de DIN-editor met de lijst met G-functies. U "G" in het geometrie- of bewerkingsmenu kiezen. De editor opent de "Lijst met G-functies". U Cursor op de gewenste G-functie plaatsen U Het G-nummer met ENTER overnemen Adresparameters Coördinaten worden absoluut of incrementeel geprogrammeerd.
4.2 Informatie over de programmering Gereedschapsprogrammering De aanduiding van de gereedschapsplaatsen wordt door de machinefabrikant vastgelegd. Daarbij krijgt iedere gereedschapsopname een uniek T-nummer. In de "T-functie" (programmadeel: BEWERKING) wordt de gereedschapsopname geprogrammeerd en daarmee ook de zwenkpositie van de gereedschapshouder.
4.2 Informatie over de programmering Subprogramma's, expertprogramma's Subprogramma's worden voor de contourprogrammering of programmering van de bewerking gebruikt. In het subprogramma zijn overdrachtparameters als variabelen beschikbaar. U kunt de aanduiding van de overdrachtparameters vastleggen (zie "Programmadeel SUBPROGRAMMA" op bladzijde 148). In het subprogramma zijn de lokale variabelen #256 t/m #285 voor interne berekeningen beschikbaar. Subprogramma’s worden maximaal 6 keer genest.
4.
4.3 De DIN PLUS-editor 4.
4.3 De DIN PLUS-editor Overzicht "geometriemenu" Het submenu Geometrie omvat G-functies en "instructies" van de programmadelen ONBEWERKT WERKSTUK en BEWERKT WERKSTUK. Met de menu-items "G", "Rechte" en "Cirkel" selecteert u de basiselementen van de contour: Als het G-nummer bekend is, roept u "G" op en voert u het nummer van de G-functie in. Als het G-nummer niet bekend is, selecteert u de "rechte" of de gewenste "cirkel(boog)".
4.3 De DIN PLUS-editor Overzicht "bewerkingsmenu" Het submenu Bewerking omvat G-, M-, T-, S- en F-functies evenals andere "instructies" voor het programmadeel BEWERKING. Keuze van de G- en M-functies: Als het G- of M-nummer bekend is, roept u "G" of "M" op en voert u vervolgens het nummer van de functie in. Als het G- of M-nummer niet bekend is, selecteert u de gewenste functie uit de menugroep "G-menu" of "M-menu".
NC-programma's bevatten instructies en informatie die op uw speciale draaibank en op uw organisatie zijn afgestemd. Deze gegevens kunt u in een "startsjabloon" opnemen en steeds opnieuw gebruiken (zie programmavoorbeeld). Een dergelijk "modelprogramma" vergemakkelijkt het schrijven van een nieuw programma en helpt bij de standaardisatie van de NC-programma's. Wanneer u de startsjabloon niet gebruikt, maakt de CNC PILOT een nieuw NC-programma met de standaard programmadeelaanduidingen.
4.3 De DIN PLUS-editor NC-programmabeheer NC-programma laden: NC-programma in het volgende vrije venster laden: U "Prog > Laden > Hoofdprogramma" (of ".. > Subprogramma") kiezen. De CNC PILOT toont de bestanden. U NC-programma of subprogramma selecteren en laden NC-programma in geselecteerd venster laden: U U U Vrij bewerkingsvenster selecteren en activeren "Prog > Laden > Hoofdprogramma" (of ".. > Subprogramma") kiezen. De CNC PILOT toont de bestanden.
4.3 De DIN PLUS-editor Grafisch venster Tijdens het bewerken toont de CNC PILOT geprogrammeerde contouren in maximaal twee grafische vensters.
4.3 De DIN PLUS-editor Programmering van onbewerkte werkstukken Onbewerkte werkstukken moeten als volgt worden beschreven: Standaard onbewerkt werkstuk (cilinder, holle cilinder): U U "Geo > Onbew. werkstuk > Klauwplaat/staf G20" in het hoofdmenu kiezen.
4.3 De DIN PLUS-editor Regelnummering Regelnummering instellen: Voor de regelnummering zijn het "startregelnummer" en de "stapgrootte" van belang. De eerste NCregel krijgt het startregelnummer, bij iedere volgende NC-regel wordt de stapgrootte erbij opgeteld. De instelling van het startregelnummer en de stapgrootte is aan het NC-programma gebonden. Oproep: U U "Regel > Stapgrootte" in het hoofdmenu kiezen. De editor opent de dialoogbox "Configuratie van de stapgrootte".
4.3 De DIN PLUS-editor "Instructies" programmeren "Instructies" van het geometriemenu De menugroep "Instructies" omvat: DIN PLUS-woorden: U U "Instr > DIN PLUS-woorden" kiezen. De editor opent het keuzevenster. De gewenste instructie voor het structureren van het programma of het in-/uitvoercommando selecteren. Variabele: U U "Instr > Variabelen" kiezen. De editor opent de invoerregel. Variabelen- of rekenformule invoeren. Programmadeel-aanduidingen: Hulpcontour: U "Instr > HULPCONTOUR" kiezen.
4.3 De DIN PLUS-editor DIN PLUS-woorden: U U "Instr > DIN PLUS-woorden" kiezen. De editor opent het keuzevenster. De gewenste programmadeel-aanduiding, instructie voor het structureren van het programma of het in-/uitvoercommando selecteren. Variabele: U U "Instr > Variabelen" kiezen. De editor opent de invoerregel. Variabelen- of rekenformule invoeren. Uitschakelniveau: U U "Instr > / Uitschak" kiezen. De editor opent de dialoogbox "Uitschakelniveau". Uitschakelniveau [1..9] invoeren.
4.3 De DIN PLUS-editor Blokmenu NC-blokken (een aantal opeenvolgende NC-regels) kunt u wissen, verplaatsen, kopiëren of tussen NC-programma's uitwisselen. Een NC-blok kan worden vastgelegd door het begin en einde van het blok te "markeren". Daarna selecteert u de "behandeling" van het blok. Om blokken tussen NC-programma's uit te wisselen, slaat u het blok op het "klembord" op. Vervolgens leest u het blok vanaf het klembord in.
4.3 De DIN PLUS-editor Blok kopiëren: U U Cursor op de doelpositie plaatsen "Bewerken > Kopiëren en invoegen" kiezen. Het "gemarkeerde" blok wordt op de doelpositie ingevoegd (gekopieerd). Menu-item "Opheffen": U "Opheffen" kiezen. De editor heft alle markeringen op. Menu-item "Contour invoegen": U "Contour invoegen" kiezen. De editor voegt de contour van het onbewerkte of bewerkte werkstuk die tijdens de simulatie het laatst werd gemaakt, onder de cursorpositie in.
4.4 Programmadeel-aanduiding 4.4 Programmadeel-aanduiding Een nieuw gemaakt DIN-programma bevat reeds programmadeelaanduidingen. Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden voegt u andere aanduidingen toe of wist u deze. Een DIN-programma moet minimaal de aanduidingen BEWERKING en EINDE bevatten. U kunt andere programmadeel-aanduidingen kiezen onder het menuitem "PDa" (Programmma-Deelaanduiding) in het hoofdmenu, in de menugroep "Instr" of in het keuzevenster "DIN PLUS-woorden".
4.4 Programmadeel-aanduiding Programmadeel PROGRAMMAKOP Instructies voor en informatie over de PROGRAMMAKOP: Slede: het NC-programma wordt uitsluitend op de opgegeven sledes uitgevoerd.
4.4 Programmadeel-aanduiding Programmadeel REVOLVER Met de programmadeel-aanduiding REVOLVER x (x: 1..6) wordt de bezetting van de gereedschapshouder x. vastgelegd. Voor elke bezette revolverplaats wordt het ID-nummer van het gereedschap ingevoerd, wanneer het gereedschap in de database is beschreven. de gereedschapsbeschrijving direct ingevoerd, wanneer er sprake is van een "tijdelijk gereedschap". "Tijdelijk gereedschap" wordt niet in de database overgenomen.
4.4 Programmadeel-aanduiding "Eenvoudige" gereedschapsbeschrijving: Alleen geschikt voor enkelvoudige verplaatsingen en draaicycli (G0...G3, G12, G13; G81...G88). Er vindt geen contourcorrectie plaats. De snijkantradiuscorrectie wordt uitgevoerd. Eenvoudig gereedschap wordt niet in de database opgenomen. Als REVOLVER niet wordt geprogrammeerd, wordt gebruikgemaakt van het in de "gereedschapstabel" ingevoerde gereedschap. De namen "_SIM..." en "_AUTO...
4.4 Programmadeel-aanduiding Gereedschap invoeren of wijzigen: U "Head(er) > Revolverbezetting" kiezen. De editor plaatst de cursor in het programmadeel REVOLVER. Gereedschap invoeren: U Cursor positioneren U INS-toets indrukken De editor opent de dialoogbox "Gereedschap". U Dialoogbox "Gereedschap" bewerken Gereedschapsgegevens wijzigen: U Cursor op het te wijzigen item plaatsen U Op RETURN drukken of met de linkermuisknop dubbelklikken U Dialoogbox "Gereeds.
4.4 Programmadeel-aanduiding Gereedschapstabel overnemen Vanaf softwareversie 625 952-04: U kunt de in de werkstand Machine ingestelde gereedschapstabel in uw NC-programma overnemen: U U Cursor in het programmadeel plaatsen (REVOLVER 1, REVOLER 2, SCHIJFMAGAZIJN, ...) "Head(er) > Tabel overnemen" in het hoofdmenu kiezen De CNC PILOT neemt de desbetreffende revolver- of magazijntabel over in het NC-programma.
4.4 Programmadeel-aanduiding Revolverbezetting als gereedschapstabel Bij de functie "Gereedschapstabel instellen" stelt de CNC PILOT de revolverbezetting als "gereedschapstabel" voor bewerking beschikbaar.
4.4 Programmadeel-aanduiding Programmadeel SPANMIDDEL Met de programmadeel-aanduiding SPANMIDDEL x (x: 1..4) wordt de bezetting van spil x vastgelegd. Met de ID-nummers van de klauwplaat, spanklauw en spanhulp (centerpunt etc.) maakt u de "spanmiddeltabel".
4.4 Programmadeel-aanduiding Programmadeel CONTOUR Met het programmadeel CONTOUR worden de volgende beschrijvingen van het onbewerkte en bewerkte werkstuk aan de contour "nummer x" toegewezen. De besturing beheert maximaal vier contouren (werkstukken) in een NC-programma. Q Nummer van de contour (1..
4.4 Programmadeel-aanduiding Programmadeel BEWERKT WERKSTUK In het programmadeel BEWERKT WERKSTUK wordt de contour van het bewerkte werkstuk beschreven. In het programmadeel BEWERKT WERKSTUK gebruikt u nog meer programmadeel-aanduidingen, zoals VOORKANT, MANTEL, etc. Programmadeel HULPCONTOUR In het programmadeel HULPCONTOUR kunnen hulpcontouren van de te draaien contour worden beschreven. Programmadeel VOORKANT In het programmadeel VOORKANT beschrijft u de contouren aan de voorkant.
4.4 Programmadeel-aanduiding Instructie TOEWIJZING $.. Met de instructie TOEWIJZING wordt de volgende bewerking aan de opgegeven sledes toegewezen. Indien er meer sledes zijn vermeld, worden de NC-regels op de opgegeven slede uitgevoerd. Is er bovendien een slede-aanduiding vermeld, dan gelden de onder "$.." vermelde sledes.
Klauwplaat cilinder/pijp G20-Geo Met G20 wordt de contour van een cilinder/holle cilinder vastgelegd. Parameters X Diameter cilinder/holle cilinder Diameter van cirkel bij onbewerkt werkstuk met meer zijden Z Lengte van onbewerkt werkstuk K Rechterzijde (afstand werkstuknulpunt – rechterzijde) I Inwendige diameter bij holle cilinders Voorbeeld: G20-Geo . . . ONBEWERKT WERKSTUK N1 G20 X80 Z100 K2 I30 [holle cilinder] . . .
4.6 Basiselementen van te draaien contour 4.6 Basiselementen van te draaien contour Startpunt te draaien contour G0–Geo Met G0 wordt het beginpunt van een te draaien contour vastgelegd. Voorbeeld: G0-Geo Parameters . . . X Beginpunt contour (diametermaat) BEWERKT WERKSTUK Z Beginpunt contour N2 G0 X30 Z0 N3 G1 X50 B-2 N4 G1 Z-40 N5 G1 X65 N6 G1 Z-70 . . . Baan te draaien contour G1–Geo Met G1 wordt een baan in een te draaien contour vastgelegd.
4.6 Basiselementen van te draaien contour Voorbeeld: G1-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N2 G0 X0 Z0 Startpunt N3 G1 X50 B-2 Verticale baan met afkanting N4 G1 Z-20 B2 Horizontale baan met radius N5 G1 X70 Z-30 Afschuining met absolute doelcoördinaten N6 G1 ZI-5 Horizontale baan incrementeel N7 G1 XI10 A30 Incrementeel en hoek N8 G1 X92 ZI-5 Incrementeel en absoluut gecombineerd N9 G1 X? Z-80 X-coördinaat berekenen N10 G1 X100 Z-100 A10 Eindpunt en hoek bij onbekend startpunt . . .
4.6 Basiselementen van te draaien contour Parameters B Afkanting/afronding. Legt de overgang naar het volgende contourelement vast. Programmeer het theoretische eindpunt, wanneer u een afkanting/afronding opgeeft.
4.6 Basiselementen van te draaien contour Voorbeeld: G2-, G3-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N1 G0 X0 Z-10 N2 G3 X30 Z-30 R30 Eindpunt en radius N3 G2 X50 Z-50 I19.8325 K-2.584 Eindpunt en middelpunt incrementeel N4 G3 XI10 ZI-10 R10 Eindpunt incrementeel en radius N5 G2 X100 Z? R20 Onbekende eindpuntcoördinaten N6 G1 XI-2.5 ZI-15 . . . Cirkelboog te draaien contour G12-/G13-Geo Met G12/G13 wordt een cirkelboog in een te draaien contour met absolute middelpuntmaat vastgelegd.
4.6 Basiselementen van te draaien contour Voorbeeld: G12-, G13-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N1 G0 X0 Z-10 . . . N7 G13 XI-15 ZI15 R20 Eindpunt incrementeel en radius N8 G12 X? Z? R15 Alleen radius bekend N9 G13 X25 Z-30 R30 B10 Q1 Afronding in de overgang en keuze van het snijpunt N10 G13 X5 Z-10 I22.3325 K-12.584 Eindpunt en middelpunt absoluut . . .
4.7 Vormelementen te draaien contour 4.7 Vormelementen te draaien contour Insteek (standaard) G22–Geo Met G22 wordt een insteek vastgelegd op het eerder geprogrammeerde asparallelle referentie-element.
4.7 Vormelementen te draaien contour Voorbeeld: G22-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N1 G0 X40 Z0 N2 G1 X80 N3 G22 X60 I70 KI-5 B-1 R0.2 Insteek eindvlak, diepte incrementeel N4 G1 Z-80 N5 G22 Z-20 I70 K-28 B1 R0.2 Insteek langs, breedte absoluut N6 G22 Z-50 II-8 KI-12 B0.5 R0.3 Insteek langs, breedte incrementeel N7 G1 X40 N8 G1 Z0 N9 G22 Z-38 II6 K-30 B0.5 R0.2 . . . Insteek (algemeen) G23–Geo Met G23 wordt een insteek vastgelegd op het eerder geprogrammeerde lineaire referentie-element.
4.7 Vormelementen te draaien contour Parameters B Buitenradius/afkanting hoek dicht bij startpunt (default: 0) B>0: afrondingsradius B<0: breedte van de afkanting P Buitenradius/afkanting hoek op afstand van startpunt (default: 0) P>0: afrondingsradius P<0: breedte van de afkanting R Binnenradius in beide hoeken van de insteek (default: 0) De CNC PILOT relateert de insteekdiepte aan het referentie-element. De bodem van de insteek verloopt parallel aan het referentie-element.
4.7 Vormelementen te draaien contour Voorbeeld G23-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N1 G0 X40 Z0 N2 G1 X80 N3 G23 H0 X60 I-5 K10 A20 B-1 P1 R0.2 Insteek eindvlak, diepte incrementeel N4 G1 Z-40 N5 G23 H1 Z-15 K12 U70 A60 B1 P-1 R0.2 Insteek langs, breedte absoluut N6 G1 Z-80 A45 N7 G23 H1 X120 Z-60 I-5 K16 A45 B1 P-2 R0.4 Insteek langs, breedte incrementeel N8 G1 X40 N9 G1 Z0 N10 G23 H0 Z-38 I-6 K12 A37.5 B-0.5 R0.2 . . .
4.7 Vormelementen te draaien contour Voorbeeld G24-Geo . . . BEWERKT WERKSTUK N1 G0 X40 Z0 N2 G1 X40 B-1.5 Beginpunt schroefdraad N3 G24 F2 I1.5 K6 Z-30 Schroefdraad met draaduitloop N4 G1 X50 Aansluitend verticaal element N5 G1 Z-40 . . . Draaduitloopcontour G25-Geo Met G25 worden de hieronder vermelde draaduitloopcontouren op asparallelle contourbinnenhoeken gegenereerd. Programmeer G25 na het eerste asparallelle element. Het type draaduitloop wordt met parameter "H" vastgelegd.
4.7 Vormelementen te draaien contour Draaduitloop DIN 509 E (H=0,5) Parameters H Draaduitloop vorm DIN 509 E: H=0 of H=5 I Draaduitloopdiepte (radiusmaat) K Draaduitloopbreedte R Draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) W Draaduitloophoek Wanneer sommige parameters niet worden opgegeven, bepaalt de CNC PILOT de waarden gerelateerd aan de diameter. Voorbeeld: Oproep G25-Geo DIN 509 E . . . N.. G1 Z-15 [horizontaal element] N.. G25 H5 [DIN 509 E] N..
Parameters H Draaduitloop vorm DIN 76: H=7 I Draaduitloopdiepte (radiusmaat) K Draaduitloopbreedte R Draaduitloopradius in beide hoeken van de draaduitloop (default: R=0,6*I) W Draaduitloophoek (default: 30°) Voorbeeld: Oproep G25-Geo DIN 76 . . . N.. G1 Z-15 [horizontaal element] N.. G25 H7 I1.5 K7 N.. G1 X20 [DIN 76] [verticaal element] . . . Draaduitloop vorm H (H=8) Wanneer W niet wordt ingevoerd, wordt de hoek aan de hand van K en R berekend.
4.7 Vormelementen te draaien contour Draaduitloop vorm K (H=9) Parameters H Draaduitloop vorm K: H=9 I draaduitloopdiepte R Draaduitloopradius – geen invoer: er wordt geen cirkelvormig element gemaakt W Draaduitloophoek A Hoek t.o.v. langsas (default: 45°) Voorbeeld: Oproep G25-Geo vorm K . . . N.. G1 Z-15 [horizontaal element] N.. G25 H9 I1 R0.8 W40 N.. G1 X20 [vorm K] [verticaal element] . . .
4.7 Vormelementen te draaien contour Schroefdraad (algemeen) G37–Geo Met G37 worden de vermelde schroefdraadtypes vastgelegd. Meervoudige schroefdraad alsmede aaneengesloten schroefdraad zijn mogelijk. Aaneengesloten schroefdraad wordt gemaakt door meer G01/G37-regels na elkaar te programmeren.
4.7 Vormelementen te draaien contour Parameters H Aantal gangen (default: 1) A Flankhoek links – alleen bij Q=12 opgeven W Flankhoek rechts – alleen bij Q=12 opgeven R Draadbreedte – alleen bij Q=12 opgeven E Variabele spoed (default: 0) Vergroot/verkleint de spoed per omwenteling met E. U programmeert vóór G37 een lineair contourelement als referentie-element. Bewerk de schroefdraad met G31. Bij standaardschroefdraad worden de parameters P, R, A en W door de CNC PILOT vastgelegd.
4.7 Vormelementen te draaien contour Boring (centrisch) G49–Geo Met G49 wordt een afzonderlijke boring met verzinking en schroefdraad op de hartlijn (voor- of achterkant) gemaakt. De boring G49 maakt geen deel uit van de contour, maar is een vormelement.
4.8 Attributen voor contourbeschrijving 4.8 Attributen voor contourbeschrijving Overzicht attributen voor contourbeschrijving G7 Nauwkeurige stop aan Bladzijde 167 G8 Nauwkeurige stop uit Bladzijde 167 G9 Nauwkeurige stop regelgewijs Bladzijde 167 G10 Beïnvloedt de nabewerkingsaanzet voor "contourbasiselementen" van de complete contour.
4.8 Attributen voor contourbeschrijving Nauwkeurige stop Nauwkeurige stop aan G7-Geo Met G7 wordt "nauwkeurige stop" ingeschakeld. Deze functie blijft tot het moment van uitschakeling ingeschakeld. De regel met G7 wordt met een "nauwkeurige stop" uitgevoerd. De CNC PILOT start de volgende regel, wanneer het "tolerantievenster positie" bij het eindpunt bereikt is (tolerantievenster: zie MP 1106, 1156, ...). "Nauwkeurige stop" geldt voor basiselementen van de contour die met G890 of G840 worden bewerkt.
4.8 Attributen voor contourbeschrijving Aanzetreductie G38-Geo Met G38 wordt de "speciale aanzet" voor de nabewerkingsaanzet G890 geactiveerd. De "speciale aanzet" geldt uitsluitend voor basiselementen van de contour. Parameters E Speciale aanzetfactor (default: 1) Speciale aanzet = actieve aanzet * E (0 < E <= 1) G38 werkt regelgewijs. Programmeer G38 vóór het te beïnvloeden contourelement. G38 vervangt een speciale aanzet of een geprogrammeerde oppervlakteruwheid.
4.8 Attributen voor contourbeschrijving Gebruik de oppervlakteruwheid ("V, RH"), nabewerkingsaanzet ("F") en speciale aanzet ("E") als alternatief. G39 werkt regelgewijs. Programmeer G39 vóór het te beïnvloeden contourelement. Met G50 vóór een cyclus (programmadeel: BEWERKING) worden overmaten G39 voor deze cyclus uitgeschakeld. Overmaat regelgewijs G52-Geo Met G52 wordt een equidistante overmaat vastgelegd waarmee in G810, G820, G830, G860 en G890 rekening wordt gehouden.
4.8 Attributen voor contourbeschrijving Additieve correctie G149-Geo Met G149 gevolgd door een "D-nummer" wordt een additieve correctie geactiveerd/gedeactiveerd. De CNC PILOT maakt gebruik van de 16 gereedschapsonafhankelijke correctiewaarden in instelparameter 10. Parameters D Additieve correctie (default: D900) D=900: schakelt de additieve correctie uit D=901..916: schakelt de additieve correctie D in Let op de beschrijvingsrichting van de contour.
4.9 C-ascontouren – basisprincipes 4.9 C-ascontouren – basisprincipes Positie van de te frezen contouren In de programmadeel-aanduiding legt u het referentievlak of de referentiediameter vast.
4.9 C-ascontouren – basisprincipes Met G309 wordt het einde van een "referentievlak" vastgelegd. Elk met G308 vastgelegd referentievlak moet met G309 afgesloten worden (zie "Positie van de te frezen contouren" op bladzijde 171). Bijvoorbeeld "G308/G309" . . . BEWERKT WERKSTUK . . .
4.9 C-ascontouren – basisprincipes Middellijn van de sleuf als referentie en normale positie Programmering: Middelpunt van patroon = krommingsmiddelpunt Patroonradius = krommingsradius Normale positie Met deze functies worden de sleuven op afstand "patroonradius" rondom het middelpunt van het patroon gerangschikt. Voorbeeld: middellijn van de sleuf als referentie, normale positie N.. G402 Q4 K30 A0 XK0 YK0 H0 Rond patroon, normale positie N..
4.9 C-ascontouren – basisprincipes Krommingsmiddelpunt als referentie en normale positie Programmering: Middelpunt van patroon <> krommingsmiddelpunt Patroonradius = krommingsradius Normale positie Met deze functies worden de sleuven op afstand "patroonradius+krommingsradius" rondom het middelpunt van het patroon gerangschikt. Voorbeeld: krommingsmiddelpunt als referentie, normale positie N.. G402 Q4 K30 A0 XK5 YK5 H0 Rond patroon, normale positie N..
4.10 Contouren voor-/achterkant 4.10 Contouren voor-/achterkant Startpunt contour voor-/achterkant G100-Geo Met G100 wordt het beginpunt van een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd. Parameters X Beginpunt in poolcoördinaten (diametermaat) C Beginpunt in poolcoördinaten (hoekmaat) XK Beginpunt in cartesiaanse coördinaten YK Beginpunt in cartesiaanse coördinaten Baan contour voor-/achterkant G101-Geo Met G101 wordt een baan in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd.
4.10 Contouren voor-/achterkant Cirkelboog contour voor-/achterkant G102-/ G103-Geo Met G102/G103 wordt een cirkelboog in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd.
4.10 Contouren voor-/achterkant Boring voor-/achterkant G300-Geo Met G300 wordt een boring met verzinking en schroefdraad in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd.
4.10 Contouren voor-/achterkant Lineaire sleuf voor-/achterkant G301-Geo Met G301 wordt een lineaire sleuf in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd. Parameters XK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten YK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten A Hoek t.o.v.
4.10 Contouren voor-/achterkant Volledige cirkel voor-/achterkant G304-Geo Met G304 wordt een volledige cirkel in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd. Parameters XK Cirkelmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten YK Cirkelmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten R Radius P Diepte/hoogte (default: "P" uit G308) P<0: kamer P>0: eiland Rechthoek voor-/achterkant G305-Geo Met G305 wordt een rechthoek in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd.
4.10 Contouren voor-/achterkant Regelmatige veelhoek voor-/achterkant G307-Geo Met G307 wordt een veelhoek in een contour aan de voor- of achterkant vastgelegd. Parameters XK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten YK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten Q Aantal zijden (Q > 2) A Hoek van een zijde van een veelhoek t.o.v.
4.10 Contouren voor-/achterkant Patroon rond voor-/achterkant G402-Geo Met G402 wordt een rond boor- of figuurpatroon aan de voor- of achterkant vastgelegd. G402 werkt op de in de volgende regel vastgelegde boring/figuur (G300..305, G307).
4.11 Mantelvlakcontouren 4.11 Mantelvlakcontouren Startpunt mantelvlakcontour G110-Geo Met G110 wordt het beginpunt van een mantelvlakcontour vastgelegd. Parameters Z Beginpunt C Beginpunt (starthoek) CY Beginpunt als "baanmaat"; referentie: manteluitslag bij "referentiediameter" Programmeer Z, C of Z, CY. Baan mantelvlakcontour G111-Geo Met G111 wordt een baan in een mantelvlakcontour vastgelegd.
4.11 Mantelvlakcontouren Programmering Z, CY: absoluut, incrementeel, blijft tot uitschakeling ingeschakeld, of "?" C: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld Z – C of Z – CY programmeren Cirkelboog mantelvlakcontour G112-/G113-Geo Met G112/G113 wordt een cirkelboog in een mantelvlakcontour vastgelegd.
4.11 Mantelvlakcontouren Boring mantelvlak G310-Geo Met G310 wordt een boring met verzinking en schroefdraad in een mantelvlakcontour vastgelegd.
4.11 Mantelvlakcontouren Lineaire sleuf mantelvlak G311-Geo Met G311 wordt een lineaire sleuf in een mantelvlakcontour vastgelegd. Parameters Z Middelpunt (Z–positie) C Middelpunt (hoek) CY Middelpunt als "baanmaat"; referentie: manteluitslag bij "referentiediameter" A Hoek t.o.v. Z-as (default:0°) K Sleuflengte B Sleufbreedte P Kamerdiepte (default: "P" uit G308) Ronde sleuf mantelvlak G312-/G313-Geo Met G312/G313 wordt een ronde sleuf in een mantelvlakcontour vastgelegd.
4.11 Mantelvlakcontouren Volledige cirkel mantelvlak G314-Geo Met G314 wordt een volledige cirkel in een mantelvlakcontour vastgelegd. Parameters Z Middelpunt C Middelpunt (hoek) CY Middelpunt als "baanmaat"; referentie: manteluitslag bij "referentiediameter" R Radius P Kamerdiepte (default: "P" uit G308) Rechthoek mantelvlak G315-Geo Met G315 wordt een rechthoek in een mantelvlakcontour vastgelegd.
4.11 Mantelvlakcontouren Regelmatige veelhoek mantelvlak G317-Geo Met G317 wordt een veelhoek in een mantelvlakcontour vastgelegd. Parameters Z Middelpunt C Middelpunt (hoek) CY Middelpunt als "baanmaat"; referentie: manteluitslag bij "referentiediameter" Q Aantal zijden (Q > 2) A Hoek t.o.v.
4.11 Mantelvlakcontouren Patroon lineair mantelvlak G411-Geo Met G411 wordt een lineair boor- of figuurpatroon op het mantelvlak vastgelegd. G411 werkt op de in de volgende regel vastgelegde boring/figuur (G310..315, G317). Parameters Q Aantal figuren (default: 1) Z Beginpunt C Beginpunt (starthoek) CY Beginpunt als "baanmaat"; referentie: manteluitslag bij "referentiediameter" K Eindpunt Ki Afstand tussen figuren in Z-richting W Eindpunt (eindhoek) Wi Hoekafstand tussen figuren A Hoek t.
4.11 Mantelvlakcontouren Patroon rond mantelvlak G412-Geo Met G412 wordt een rond boor- of figuurpatroon op het mantelvlak vastgelegd. G412 werkt op de in de volgende regel vastgelegde boring/figuur (G310..315, G317).
4.12 Gereedschap positioneren 4.12 Gereedschap positioneren IJlgang G0 Met G0 wordt het gereedschap in ijlgang via de kortste weg naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters X Eindpunt (diametermaat) Z Eindpunt Programmering X, Z: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld Gereedschapswisselpositie G14 Met G14 wordt in ijlgang naar de gereedschapswisselpositie verplaatst. De coördinaten van de wisselpositie legt u in de instelwerkstand vast.
4.12 Gereedschap positioneren IJlgang in machinecoördinaten G701 Met G701 wordt het gereedschap in ijlgang via de kortste weg naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters X Eindpunt (diametermaat) Z Eindpunt "X, Z" zijn gerelateerd aan het machinenulpunt en het referentiepunt van de slede.
4.13 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen 4.13 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Lineaire verplaatsing G1 Met G1 wordt het gereedschap lineair met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters X Eindpunt (diametermaat) Z Eindpunt A Hoek (hoekrichting: zie helpscherm) Q Snijpunt. Eindpunt wanneer de baan een cirkelboog snijdt (default: 0): Q=0: snijpunt dichtbij Q=1: snijpunt op afstand B Afkanting/afronding.
4.13 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Cirkelboog G2/G3 Met G2/G3 wordt het gereedschap in een cirkel met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. De middelpuntmaat is incrementeel.
4.13 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Cirkelboog G12/G13 Met G12/G13 wordt het gereedschap in een cirkel met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. De middelpuntmaat is absoluut. Rotatierichting (zie helpscherm): G12: met de klok mee G13: tegen de klok in Parameters X Eindpunt (diametermaat) Z Eindpunt R Radius (0 < R <= 200 000 mm) I Middelpunt absoluut (radiusmaat) K Absoluut middelpunt Q Snijpunt.
Toerentalbegrenzing G26 G26: hoofdspil; Gx26: spil x (x: 1...3) De toerentalbegrenzing geldt tot het programma-einde of totdat deze door een nieuwe G26/Gx26 wordt vervangen. Parameters S (Max.) toerental Voorbeeld: G26 . . . N1 G14 Q0 N1 G26 S2000 [max. toerental] N2 T3 G95 F0.25 G96 S200 M3 N3 G0 X0 Z2 Is S > "absoluut maximumtoerental" (MP 805, e.v.), dan geldt de parameterwaarde. . . . Versnelling (slope) G48 Met G48 worden het versneld benaderen en afremmen alsmede de maximale aanzet vastgelegd.
4.14 Aanzet, toerental Intermitterende aanzet G64 Met G64 wordt de geprogrammeerde aanzet kort onderbroken. G64 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt uitgeschakeld. Parameters E Pauzeduur (0,01s < E < 99,99s) F Aanzetduur (0,01s < E < 99,99s) Inschakelen: G64 met "E en F" programmeren Uitschakelen: G64 zonder parameters programmeren Voorbeeld: G64 . . . N1 T3 G95 F0.25 G96 S200 M3 N2 G64 E0.1 F1 [intermitt. aanzet aan] N3 G0 X0 Z2 N4 G42 N5 G1 Z0 N6 G1 X20 B-0.
4.14 Aanzet, toerental Aanzet per tand Gx93 Gx93 (x: spil 1...3) wordt de aanzet afhankelijk van de aandrijving vastgelegd, gerelateerd aan het aantal tanden van de frees. Parameters F Aanzet per tand in mm/tand of inch/tand De actuele waarde toont de aanzet in mm/omw. Voorbeeld: G193 . . . N1 M5 N2 T1 G197 S1010 G193 F0.08 M104 N3 M14 N4 G152 C30 N5 G110 C0 N6 G0 X122 Z-50 N7 G... N8 G... N9 M15 . . .
4.14 Aanzet, toerental Constante snijsnelheid Gx96 G96: hoofdspil; Gx96: spil x (x: 1...3) Het spiltoerental is afhankelijk van de X-positie van de gereedschapspunt of de diameter bij aangedreven gereedschap. Parameters S Snijsnelheid in m/min resp. ft/min Voorbeeld: G96, G196 . . . N1 T3 G195 F0.25 G196 S200 M3 N2 G0 X0 Z2 N3 G42 N4 G1 Z0 N5 G1 X20 B-0.5 N6 G1 Z-12 N7 G1 Z-24 A20 N8 G1 X48 B6 N9 G1 Z-52 B8 N10 G1 X80 B4 E0.08 N11 G1 Z-60 N12 G1 X82 G40 . . .
4.15 Snijkant- en freesradiuscompensatie 4.15 Snijkant- en freesradiuscompensatie Snijkantradiuscompensatie (SRC) Zonder SRC is de theoretische gereedschapspunt het referentiepunt bij de verplaatsingen. Dit leidt bij niet-asparallelle verplaatsingen tot onnauwkeurigheden. Met SRC worden geprogrammeerde verplaatsingen gecorrigeerd. Bij SRC (Q=0) wordt de aanzet bij cirkelbogen gereduceerd wanneer de "verschoven radius" < oorspronkelijke radius".
4.15 Snijkant- en freesradiuscompensatie G40: SRC, FRC uitschakelen Met G40 wordt de SRC/FRC uitgeschakeld. Let op: de SRC/FRC is tot en met de regel vóór G40 actief in de regel met G40 of in de regel na G40 is een lineaire verplaatsing toegestaan (G14 is niet toegestaan) Basis-werkwijze van de SRC/FRC . . . N.. G0 X10 Z10 N.. G41 G0 Z20 Verplaatsing: van X10/Z10 naar X10+SRC/Z20+SRC N.. G1 X20 de verplaatsing is met SRC "verschoven" N..
4.16 Nulpuntverschuivingen 4.16 Nulpuntverschuivingen In een NC-programma kunnen meer nulpuntverschuivingen worden geprogrammeerd. Nulpuntverschuivingen hebben geen invloed op de onderlinge verhouding tussen de coördinaten (beschrijving van onbewerkt werkstuk, bewerkt werkstuk en hulpcontour). Met G920 worden nulpuntverschuivingen tijdelijk uitgeschakeld, en met G980 weer ingeschakeld.
4.16 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving G51 Met G51 wordt het werkstuknulpunt met "Z" (of "X") verschoven. De verschuiving geldt ten opzichte van het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd. Parameters X Verschuiving (radiusmaat) Z Verschuiving Het referentiepunt blijft het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd, ook als u G51 meermaals programmeert.
4.16 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving additief G56 Met G56 wordt het werkstuknulpunt met "Z" (of "X") verschoven. De verschuiving geldt ten opzichte van het actueel geldende werkstuknulpunt. Parameters X Verschuiving (radiusmaat) – (default: 0) Z Verschuiving Als u G56 meermaals programmeert, wordt de verschuiving altijd bij het op dat moment geldende werkstuknulpunt opgeteld. Voorbeeld: G56 . . . N1 T3 G95 F0.25 G96 S200 M3 N2 G0 X62 Z5 N3 G810 NS7 NE12 P5 I0.5 K0.
4.16 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving absoluut G59 Met G59 wordt het werkstuknulpunt op "X, Z" ingesteld. Het nieuwe werkstuknulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters X Verschuiving (radiusmaat) Z Verschuiving Met G59 worden de tot op dit moment geldende nulpuntverschuivingen (door G51, G56 of G59) opgeheven. Voorbeeld: G59 . . . N1 G59 Z256 [nulpuntverschuiving] N2 G14 Q0 N3 T3 G95 F0.25 G96 S200 M3 N4 G0 X62 Z2 . . .
4.16 Nulpuntverschuivingen Contour omklappen G121 Met G121 wordt de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk gespiegeld en/of verschoven. Er wordt ten opzichte van de X-as gespiegeld en in Z-richting verschoven. Het werkstuknulpunt wordt niet beïnvloed.
4.16 Nulpuntverschuivingen Contour verschuiven, coördinatensysteem spiegelen N.. . . . Bewerking aan de achterkant met de tegenspil N.. G121 H1 Q1 Z.. D1 Verschuift en spiegelt de contour; spiegelt het coördinatensysteem. N.. . . . contour verschuiven, niet spiegelen N.. . . . Bewerking aan de achterkant met de tegenspil N.. G121 H0 Q0 Z.. D1 Verschuift de contour N.. . . . Contour spiegelen en verschuiven N.. . . . Bewerking aan de achterkant met een spil (handmatig omspannen) N.. G121 H1 Q0 Z..
4.17 Overmaten 4.17 Overmaten Overmaat uitschakelen G50 Met G50 worden de met G52-/G39-Geo vastgelegde overmaten voor de volgende cyclus uitgeschakeld. Programmeer G50 vóór de cyclus. Met het oog op de compatibiliteit wordt bij het uitschakelen van de overmaten bovendien G52 ondersteund. HEIDENHAIN adviseert bij nieuwe NC-programma's de functie G50 te gebruiken. Overmaat asparallel G57 Met G57 worden verschillende overmaten in X en Z vastgelegd. Programmeer G57 vóór de cyclusoproep.
4.17 Overmaten Overmaat parallel aan contour (equidistant) G58 Met G58 wordt een equidistante overmaat vastgelegd. Programmeer G58 vóór de cyclusoproep. Een negatieve overmaat is bij de nabewerkingscyclus G890 toegestaan. Parameters P overmaat G58 werkt bij de volgende cycli – daarbij worden de overmaten na uitvoering van de cyclus gewist: G810, G820, G830, G835, G860, G869, G890 niet gewist: G83 Als de overmaat met G58 en in de cyclus is geprogrammeerd, geldt de cyclusovermaat. Voorbeeld: G58 . . .
4.18 Veiligheidsafstanden 4.18 Veiligheidsafstanden Veiligheidsafstand G47 Met G47 wordt de veiligheidsafstand vastgelegd voor de draaicycli: G810, G820, G830, G835, G860, G869, G890. de boorcycli G71, G72, G74. de freescycli G840...G846. Parameters P Veiligheidsafstand Met G47 zonder parameters worden de parameterwaarden (bewerkingsparameter 2, ... – veiligheidsafstanden) geactiveerd. G47 vervangt de in parameters of met G147 vastgelegde veiligheidsafstand.
4.19 Gereedschap, correcties 4.19 Gereedschap, correcties Gereedschap inspannen – T De CNC PILOT toont in programmadeel REVOLVER de vastgelegde gereedschapsbezetting. U kunt het T-nummer direct invoeren of uit de gereedschapstabel kiezen (omschakelen met de softkey VERDER).
4.19 Gereedschap, correcties (Veranderen van) snijkantcorrectie G148 Met G148 worden de te verrekenen slijtagecorrecties vastgelegd. Bij de programmastart en na een T-functie zijn DX, DZ actief. Parameters Q Keuze (default: 0) O=0: DX, DZ actief – DS niet actief O=1: DS, DZ actief – DX niet actief O=2: DX, DS actief – DZ niet actief De steekcycli G860, G866, G869 houden automatisch rekening met de "juiste" slijtagecorrectie. Voorbeeld: G148 . . . N1 T3 G95 F0.25 G96 S160 M3 N2 G0 X62 Z2 N3 G0 Z-29.
4.19 Gereedschap, correcties Additieve correctie G149 De CNC PILOT maakt gebruikt van 16 correcties die niet van het gereedschap afhankelijk zijn. De correctie wordt geactiveerd met G149 gevolgd door een "D-nummer", "G149 D900" schakelt de contour uit. Voorbeeld: G149 . . . N1 T3 G96 S200 G95 F0.4 M4 Parameters N2 G0 X62 Z2 D Additieve correctie (default: D900): N3 G89 D900: schakelt de additieve correctie uit D901..
4.19 Gereedschap, correcties Verrekening rechter gereedschapspunt G150 Verrekening linker gereedschapspunt G151 Met G150/G151 wordt bij steekbeitels en halfronde snijbeitels het gereedschapsreferentiepunt vastgelegd. G150: referentiepunt rechter gereedschapspunt G151: referentiepunt linker gereedschapspunt. G150/G151 geldt vanaf de regel waarin deze wordt geprogrammeerd en blijft actief tot de volgende gereedschapswissel het programma-einde.
4.19 Gereedschap, correcties Aaneenschakelen van gereedschapsmaten G710 Bij een T-functie vervangt de CNC PILOT de tot op dat moment gebruikte gereedschapsmaten door de nieuwe gereedschapsmaten. Wanneer u met "G710 Q1" de "aaneenschakeling" activeert, worden de maten van het nieuwe gereedschap bij de tot dan toe gebruikte maten opgeteld.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli 4.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parameters E Insteekinstelling E=0: neergaande contouren niet bewerken E>0: insteekaanzet Geen invoer: aanzetreductie afhankelijk v.d.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parameters B Slede-aanloop bij bewerking in 4 assen B=0: beide sledes werken op dezelfde diameter – met dubbele aanzet B<>0: afstand tot de "leidende" slede (de aanloop). De sledes werken met dezelfde aanzet op verschillende diameters. B<0: slede met het hoogste nummer leidt B>0: slede met het laagste nummer leidt De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Toepassing als cyclus met 4 assen Dezelfde diameter: beide sledes worden gelijktijdig gestart. Verschillende diameters: de "geleide" slede start wanneer de leidende slede "aanloop B" heeft bereikt. Deze synchronisatie vindt bij elke snede plaats. Elke slede zet met de berekende snijdiepte aan. In geval van een oneven aantal snedes voert de "leidende slede" de laatste snede uit.
4.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant. Programmeer ten minste NS resp. NS, NE en P. De snijkantradiuscorrectie wordt uitgevoerd. Een overmaat G57 "vergroot" de contour (ook binnencontouren) Een overmaat G58 >0: "vergroot" de contour <0: wordt niet verrekend Overmaten G57/G58 worden na het cycluseinde gewist.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Voorbewerken parallel aan contour G830 Met G830 wordt het met "NS, NE" beschreven contourgedeelte parallel aan de contour van "NS naar NE" verspaand. Het verspaningsvlak wordt eventueel in meer gedeeltes onderverdeeld (bijv.: bij terugvallende contouren). X Z W Parameters NS Beginregelnummer (begin van het contourgedeelte) NE Eindregelnummer (einde van het contourgedeelte) NE niet geprogrammeerd: het contourelement NS wordt in contourdefinitierichting bewerkt.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parameters D Elementen verbergen. Volgende insteken, draaduitlopen en vrijdraaiingen worden niet bewerkt (default: 0): G22 G23 H0 G23 H1 G25 H4 G25 H5/6 G25 H7..9 D=0 • • • • • • D=1 • • • – – – D=2 • • – • • • D=3 • • – – – – D=4 • • – • • – „•“: elementen niet bewerken De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant. Programmeer ten minste NS resp.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parallel aan de contour met neutraal gereedschap G835 Met G835 wordt het met "NS, NE" beschreven contourgedeelte parallel aan de contour en in twee richtingen verspaand. Het verspaningsvlak wordt eventueel in meer gedeeltes onderverdeeld (bijv.: bij terugvallende contouren).
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parameters D Elementen verbergen. Volgende insteken, draaduitlopen en vrijdraaiingen worden niet bewerkt (default: 0): G22 G23 H0 G23 H1 G25 H4 G25 H5/6 G25 H7..9 D=0 • • • • • • D=1 • • • – – – D=2 • • – • • • D=3 • • – – – – D=4 • • – • • – „•“: elementen niet bewerken De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant. Programmeer ten minste NS resp.
Met G860 wordt het met "NS, NE" beschreven contourgedeelte axiaal/ radiaal van "NS naar NE" verspaand. De te bewerken contour mag meer terugvallende gedeeltes bevatten. Het verspaningsvlak wordt eventueel in meer gedeeltes onderverdeeld (bijv.: bij terugvallende contouren).
4.20 Contourgerelateerde draaicycli De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant resp. een radiale of axiale insteek. Programmeer ten minste NS resp. NS, NE. Berekening van de snede-opdeling: Maximale verspringing = SBF * snijkantbreedte (SBF: zie bewerkingsparameter 6) De snijkantradiuscorrectie wordt uitgevoerd. Een overmaat G57 "vergroot" de contour (ook binnencontouren).
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Insteekcyclus G866 Met G866 wordt een met G22-Geo vastlegde insteek gemaakt. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een bewerking aan de buiten- of binnenkant resp. een radiale of axiale insteek.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Steekdraaicyclus G869 Met G869 wordt het met "NS, NE" beschreven contourgedeelte axiaal/ radiaal van "NS naar NE" verspaand. Door afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen vindt de verspaning met zo weinig mogelijk vrijzet- en aanzetbewegingen plaats. De te bewerken contour mag meer terugvallende gedeeltes bevatten.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Parameters V Aanduiding begin/einde (default: 0) Een afkanting/afronding wordt bewerkt: V=0: aan het begin en einde V=1: aan het begin V=2: aan het einde V=3: geen bewerking O Insteekaanzet (default: actieve aanzet) E Nabewerkingsaanzet (default: actieve aanzet) B Verspringingsbreedte (default: 0) De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een radiale of axiale insteek. Programmeer ten minste NS resp. NS, NE en P.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Cyclusverloop (bij Q=0 of 1) 1 Berekent de verspaningsgedeeltes en de snede-opdeling. 2 Zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand. Radiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting Axiale insteek: eerst in X-, dan in Z-richting 3 Steekt in (steekbewerking). 4 Verspaant haaks op de steekrichting (draaibewerking). 5 Herhaalt 3...4 totdat het verspaningsgedeelte is bewerkt. 6 Herhaalt eventueel 2..0.
Met G890 wordt het met "NS, NE" beschreven contourgedeelte, inclusief afkantingen/afrondingen, in een nabewerkingssnede nabewerkt. Er wordt van "NS naar NE" bewerkt.
4.
4.20 Contourgerelateerde draaicycli Oppervlakteruwheid of aanzet zijn niet met G95-Geo geprogrammeerd: automatische aanzetreductie; de afkanting/ afronding wordt met ten minste 3 omwentelingen bewerkt Bij afkantingen/afrondingen die vanwege de grootte met ten minste 3 omwentelingen worden bewerkt, vindt geen automatische aanzetreductie plaats.
4.21 Enkelvoudige draaicycli 4.21 Enkelvoudige draaicycli Cycluseinde G80 Met G80 wordt een bewerkingscyclus afgesloten. Langdraaien enkelvoudig G81 Met G81 wordt het contourgedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met de actuele gereedschapspositie en "X, Z". Als u een afkanting wilt maken, stelt u de hoek in met I en K.
4.21 Enkelvoudige draaicycli Cyclusverloop 1 Berekent de snede-opdeling. 2 Zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede. 3 Verplaatst met aanzetsnelheid naar eindpunt Z. 4 Afhankelijk van het "voorteken I": I<0: verspaant langs de contour I>0: zet 1 mm vrij onder een hoek van 45° 5 Keert met ijlgang terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede. 6 Herhaalt 3...5, totdat "eindpunt X" is bereikt.
4.21 Enkelvoudige draaicycli De CNC PILOT herkent een bewerking aan de binnen-/buitenzijde aan de positie van het eindpunt. De snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een "nadraaisnede" overbodig is en de berekende aanzet <= "K" is. Programmering X, Z: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld De snijkantradiuscorrectie wordt niet uitgevoerd.
4.21 Enkelvoudige draaicycli Contourherhalingscyclus G83 Met G83 worden de in de volgende regels geprogrammeerde functies (enkelvoudige verplaatsingen of cycli zonder contourbeschrijving) meermaals uitgevoerd. De bewerkingscyclus wordt afgesloten met G80.
4.21 Enkelvoudige draaicycli Let op: botsingsgevaar! Na een snede keert het gereedschap diagonaal terug, om voor de volgende snede aan te zetten. Programmeer, indien noodzakelijk, een extra ijlgangverplaatsing om een botsing te voorkomen. Cyclus draaduitloop G85 Met G85 worden draaduitlopen volgens DIN 509 E, DIN 509 F en DIN 76 gemaakt. De CNC PILOT bepaalt het draaduitlooptype met behulp van "K".
4.
4.
4.21 Enkelvoudige draaicycli Cyclus radius G87 Met G87 worden overgangsradiussen voor haakse, asparallelle binnen- en buitenhoeken gemaakt. De richting wordt afgeleid uit "positie/bewerkingsrichting" van het gereedschap. Parameters X Hoekpunt (diametermaat) Z Hoekpunt B Radius E Gereduceerde aanzet (default: actieve aanzet) Het voorgaande verticale of horizontale element wordt bewerkt, wanneer het gereedschap vóór de uitvoering van de cyclus op de X- of Z-coördinaat van het hoekpunt staat.
4.22 Schroefdraadcycli 4.22 Schroefdraadcycli Overzicht schroefdraadcycli: Met G31 wordt met G24-, G34- of G37-Geo vastgelegde enkelvoudige, aaneengesloten en meervoudige schroefdraad gemaakt (zie "Schroefdraadcyclus G31" op bladzijde 243). Met G31 wordt de voorsturing niet uitgeschakeld. Wanneer u zonder voorsturing wilt werken, kunt u vóór de schroefdraadcyclus de voorsturing uitschakelen.
4.22 Schroefdraadcycli Schroefdraadcyclus G31 Met G31 wordt met G24-, G34- of G37-Geo vastgelegde enkelvoudige, aaneengesloten en meervoudige schroefdraad gemaakt. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van buiten- of binnendraad.
4.22 Schroefdraadcycli De minimale aanloop- en overlooplengte kan worden berekend met de volgende formule.
4.22 Schroefdraadcycli Cyclusverloop 1 Berekent de snede-opdeling. 2 Keert diagonaal met ijlgang naar het "interne startpunt" terug. Dit punt ligt op "aanlooplengte B" vóór het "startpunt van de schroefdraad". Bij "H=1" (of 2, 3) wordt met de actuele verspringing bij de berekening van het "interne startpunt" rekening gehouden. Het "interne startpunt" wordt op basis van de gereedschapspunt berekend. 3 Versnelt naar aanzetsnelheid (baan "B"). 4 Voert een draadsnijgang uit. 5 Remt af (baan "P").
4.
4.22 Schroefdraadcycli Draad enkelvoudige verplaatsing G33 Met G33 wordt een afzonderlijke draadsnijgang uitgevoerd. De richting van schroefdraad enkelvoudige verplaatsing is willekeurig (langs-, conische of dwarsdraad; binnen- of buitendraad). Aaneengesloten schroefdraad kan worden gemaakt door meer keren G33 na elkaar te programmeren. Positioneer het gereedschap op "aanlooplengte B" vóór de schroefdraad, wanneer de slede naar aanzetsnelheid moet versnellen.
4.22 Schroefdraadcycli Smooth-Threading uitgeschakeld Aanlooplengte: B = 0,75 * (F*S)² / a + 0,15 Overlooplengte: P = 0,75 * (F*S)² / e + 0,15 Smooth-Threading ingeschakeld Aanlooplengte: B = 0,75 * (F*S)² / a * 0,66 + 0,15 Overlooplengte: P = 0,75 * (F*S)² / e * 0,66 + 0,15 F: spoed in mm/omwenteling S: toerental in omwentelingen/seconde a, e: versnelling in mm/s² (zie "Versnelling regelbegin/regeleinde" in MP 1105, ...
4.23 Boorcycli 4.23 Boorcycli Boorcyclus G71 Met G71 worden axiale/radiale boringen met stilstaand of aangedreven gereedschap gemaakt voor: afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving boring met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon) Parameters NS Regelnummer contour Verwijzing naar de contour van de boring (G49-, G300- of G310-Geo) Geen invoer: afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving NF Referentie waaruit de cyclus de voorboorposities uitleest [1..127].
4.23 Boorcycli Aanzetreductie: Snijplaatboor en spiraalboor met een boorhoek van 180° Begin van de boring: geen aanzetreductie (ook bij V=0 of V=1) Einde van de boring: reductie vanaf "booreindpunt – 2*veiligheidsafstand" Andere boren Begin van de boring: aanzetreductie zoals in "V" geprogrammeerd Einde van de boring: reductie vanaf "booreindpunt – aansnijdingslengte – veiligheidsafstand" Aansnijdingslengte=boorpunt Veiligheidsafstand: zie "bewerkingsparameter 9 Boren" resp.
4.23 Boorcycli Uitboren, verzinken G72 De functie G72 wordt gebruikt voor boringen met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon). Gebruik G72 voor de volgende axiale/radiale boorfuncties met stilstaande of aangedreven gereedschappen: Uitboren Verzinken Ruimen NC-aanboren Centreren Parameters NS Regelnummer contour.
4.23 Boorcycli Schroefdraad tappen G73 Met G73 wordt axiale/radiale schroefdraad met stilstaande of aangedreven gereedschappen gesneden. De functie G73 wordt gebruikt voor boringen met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon). Parameters NS Regelnummer contour.
4.23 Boorcycli Cyclusverloop 1 Benadert het "startpunt" met ijlgang: K niet geprogrammeerd: benadert het "startpunt" rechtstreeks K geprogrammeerd: verplaatst naar positie "K" en vervolgens naar het "startpunt" 2 Verplaatst met aanzetsnelheid over "aanlooplengte B" (synchronisatie van spil en aanzetaandrijving). 3 Snijdt de schroefdraad.
4.23 Boorcycli Bewerkingsmogelijkheden: Stilstaande draadtap: hoofdspil en aanzetaandrijving worden gesynchroniseerd. Aangedreven draadtap: aangedreven gereedschap en aanzetaandrijving worden gesynchroniseerd. "Cyclusstop" werkt aan het einde van het schroefdraad tappen. Aanzet-override is niet actief. Spil-override niet gebruiken! Bij niet-gestuurde gereedschapsaandrijving (zonder ROD-impulsgever) is voedingscompensatie noodzakelijk.
4.23 Boorcycli Parameters H1 Vanaf softwareversie 625 952-04: Spilrem (H1 wordt verwerkt als in machineparameter 1019, .. de rem is ingevoerd) – default: 0 0: spilrem activeren 1: spilrem niet activeren De cyclus wordt gebruikt voor: afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving boring met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon). De eerste boorsnede vindt plaats met "1e boordiepte P".
4.23 Boorcycli Cyclusverloop 1 Boring zonder contourbeschrijving: boor staat op het "startpunt" (veiligheidsafstand vóór de boring). Boring met contourbeschrijving: boor benadert het "startpunt" met ijlgang: K niet geprogrammeerd: benadert tot veiligheidsafstand K geprogrammeerd: gaat naar positie "K" en benadert vervolgens tot veiligheidsafstand 2 Aanboren. Aanzetreductie afhankelijk van "V". 3 Boren in meer stappen 4 Doorboren. Aanzetreductie afhankelijk van "V".
4.24 C-as-functies 4.24 C-as-functies C-as kiezen G119 U maakt gebruik van G119 wanneer er meer C-assen zijn en tijdens de bewerking de actieve C-as wordt veranderd. Maak met G119 zonder Q de "oude toewijzing" ongedaan en voer dan met "G119 Q.." de toewijzing C-as – slede uit. Parameters Q Nummer van de C-as (default: 0) Q=0: toewijzing C-as – slede opheffen Q>0: C-as aan slede toewijzen Referentiediameter G120 Met G120 wordt de referentiediameter van het "uitgeslagen mantelvlak" vastgelegd.
4.24 C-as-functies Nulpuntverschuiving C-as G152 Met G152 wordt het nulpunt van de C-as absoluut (referentie: MP 1005, .. "referentiepunt C-as"). Het nulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters C Hoek: spilpositie van het "nieuwe" C-as-nulpunt Voorbeeld: G152 . . . N1 M5 N2 T7 G197 S1010 G193 F0.08 M104 N3 M14 N4 G152 C30 N5 G110 C0 N6 G0 X122 Z-50 N7 G71 X100 N8 M15 . . .
4.25 Bewerking voor-/achterkant 4.25 Bewerking voor-/achterkant IJlgang voor-/achterkant G100 Met G100 wordt het gereedschap in ijlgang via de kortste weg naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters X Eindpunt (diametermaat) C Eindhoek – hoekrichting: zie helpscherm XK Eindpunt (cartesiaans) YK Eindpunt (cartesiaans) Z Eindpunt (default: actuele Z-positie) Programmering: X, C, XK, YK, Z: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld X–C of XK–YK programmeren Voorbeeld: G100 .
4.25 Bewerking voor-/achterkant Lineair voor-/achterkant G101 Met G101 wordt het gereedschap lineair met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters X Eindpunt (diametermaat) C Eindhoek – hoekrichting: zie helpscherm XK Eindpunt (cartesiaans) YK Eindpunt (cartesiaans) Z Eindpunt (default: actuele Z-positie) Programmering: X, C, XK, YK, Z: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld X–C of XK–YK programmeren Voorbeeld: G101 . . . N1 T7 G197 S1200 G195 F0.
4.25 Bewerking voor-/achterkant Cirkelboog voor-/achterkant G102/G103 Met G102/G103 wordt het gereedschap in een cirkel met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. De rotatierichting ziet u in het helpscherm.
4.26 Bewerking van mantelvlak 4.26 Bewerking van mantelvlak IJlgang mantelvlak G110 Met G110 wordt het gereedschap in ijlgang via de kortste weg naar het "eindpunt" verplaatst. Wij adviseren u gebruik te maken van G110 voor het positioneren van de C-as onder een bepaalde hoek (programmering: N.. G110 C...).
4.26 Bewerking van mantelvlak Lineair mantelvlak G111 Met G111 wordt het gereedschap lineair met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst. Parameters Z Eindpunt C Eindhoek – hoekrichting: zie helpscherm CY Eindpunt als baanmaat (referentie: manteluitslag bij referentiediameter G120) X Eindpunt (diametermaat) – (default: actuele X-positie) Programmering: Z, C, CY: absoluut, incrementeel of blijft tot uitschakeling ingeschakeld Z–C of Z–CY programmeren Voorbeeld: G111 . . .
4.26 Bewerking van mantelvlak Rond mantelvlak G112/G113 Met G112/G113 wordt het gereedschap in een cirkel met aanzetsnelheid naar het "eindpunt" verplaatst.
4.27 Freescycli 4.27 Freescycli Contourfrezen G840 – Basisprincipes Met G840 worden open of gesloten contouren (figuren of "vrije contouren") gefreesd of afgebraamd. Afhankelijk van de frees kiest u eerst loodrecht insteken of voorboren en daarna frezen. Insteekstrategieën: Kies, afhankelijk van de frees, een van de volgende strategieën: Loodrecht insteken: De cyclus verplaatst naar het startpunt, steekt in en freest de contour. Posities bepalen, voorboren, frezen.
4.27 Freescycli G840 – Voorboorposities bepalen Met "G840 A1 .." worden de voorboorposities bepaald en onder de in "NF" opgegeven referentie opgeslagen. Programmeer alleen de parameters die in de onderstaande tabel zijn vermeld. Zie ook: G840 – Basisprincipes: Bladzijde 265 G840 – Frezen: Bladzijde 267 Parameters – Voorboorposities bepalen Q Cyclustype (= freeslocatie) Open contour.
4.27 Freescycli Parameters – Voorboorposities bepalen D Begin elementnummer bij deelfiguren De beschrijvingsrichting van de contour is bij figuren "tegen de klok in". Het eerste contourelement bij figuren: Ronde sleuf: de grootste cirkelboog Volledige cirkel: de bovenste halve cirkel Rechthoeken, veelhoeken en lineaire sleuf: de "positiehoek" heeft betrekking op het eerste contourelement.
4.27 Freescycli Parameters – Frezen Q Cyclustype (= freeslocatie). Open contour. Bij overlappingen wordt met "Q" vastgelegd of het eerste gedeelte (vanaf het startpunt) of de gehele contour wordt bewerkt. Q=0: middelpunt van de frees op de contour (zonder FRC) Q=1: bewerking links van de contour. Bij overlappingen houdt de G840 alleen rekening met het eerste gedeelte van de contour. Q=2: bewerking rechts van de contour.
4.
4.27 Freescycli Benaderen en vrijzetten: bij gesloten contouren is het loodlijnpunt van de gereedschapspositie naar het eerste contourelement de benaderings- en vrijzetpositie. Kan er geen loodlijn worden uitgezet, dan is het startpunt van het eerste element de benaderings- en vrijzetpositie. Bij figuren kiest u met "D" en "V" het element voor benaderen/vrijzetten. Verloop van de freescyclus 1 Startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus. 2 Berekent de freesdiepte-aanzetten.
Cyclustype Looprichting van de frees Rotatierichting van gereedschap FRC Uitvoering LooprichCyclusting v.d.
4.27 Freescycli G840 – Afbramen Met G840 wordt afgebraamd als u "afkantingsbreedte B" programmeert. Indien er bij de contour sprake is van overlappingen, dan legt u met "Q" vast of het eerste gedeelte (vanaf het startpunt) of de gehele contour moet worden bewerkt. Programmeer alleen de parameters die in de onderstaande tabel zijn vermeld. Parameters – Afbramen Q Cyclustype (= freeslocatie) Open contour Q=0: middelpunt van de frees op de contour.
4.27 Freescycli Parameters – Afbramen R Radius ingaande/uitgaande boog (default: 0) R=0: contourelement wordt direct benaderd; aanzet naar startpunt boven het freesvlak, daarna verticale diepteverplaatsing R>0: frees maakt ingaande/uitgaande boog die tangentieel op het contourelement aansluit R<0 bij binnenhoeken: frees maakt ingaande/uitgaande boog die tangentieel op het contourelement aansluit R<0 bij buitenhoeken: contourelement wordt tangentieel lineair benaderd/verlaten P Freesdiepte.
4.27 Freescycli Benaderen en vrijzetten: bij gesloten contouren is het loodlijnpunt van de gereedschapspositie naar het eerste contourelement de benaderings- en vrijzetpositie. Kan er geen loodlijn worden uitgezet, dan is het startpunt van het eerste element de benaderings- en vrijzetpositie. Bij figuren kiest u met "D" en "V" het element voor benaderen/vrijzetten. Verloop van de afbraamcyclus 1 Startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus.
4.27 Freescycli Indien de kamer uit meer programmadelen bestaat, houdt G845 bij het voorboren en frezen rekening met alle gedeeltes van de kamer. Roep voor elk programmadeel "G845 A0 .." afzonderlijk op, wanneer u de voorboorposities zonder "G845 A1 .." bepaalt. G845 houdt rekening met de volgende overmaten: G57: overmaat in X-, Z-richting G58: equidistante overmaat in het freesvlak Programmeer overmaten bij het bepalen van de voorboorposities en bij het frezen.
4.27 Freescycli G845 – Frezen De freesrichting kan worden beïnvloed via de "looprichting van de frees H", de "bewerkingsrichting Q" en de rotatierichting van de frees (zie volgende tabel). Programmeer alleen de parameters die in de onderstaande tabel zijn vermeld.
4.27 Freescycli Parameters – Frezen Insteken op voorgeboorde positie O=1: "NF" geprogrammeerd: De cyclus positioneert de frees boven de eerste voorboorpositie, steekt in en freest het eerste gedeelte. De cyclus positioneert de frees eventueel naar de volgende voorboorpositie en bewerkt het volgende gedeelte, etc. "NF" niet geprogrammeerd: De cyclus steekt op de actuele positie in en freest het gedeelte.
4.27 Freescycli Parameters – Frezen Pendelend, in cirkel insteken O=6, 7: De frees steekt met insteekhoek "W" in en freest een cirkelboog van 90°. Vervolgens freest de cyclus deze baan in omgekeerde richting. Zodra freesdiepte "P" is bereikt, schakelt de cyclus over naar vlakfrezen. Met "WE" wordt het midden van de boog vastgelegd en met "WB" de radius. O=6 – handmatig: de gereedschapspositie komt overeen met het middelpunt van de cirkelboog.
4.27 Freescycli Cyclusverloop 1 Startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus. 2 Berekent de snede-opdeling (diepteverplaatsingen freesvlak, diepteverplaatsingen freesdiepte); berekent de insteekposities en insteekbanen bij pendelend of helixvormig insteken. 3 Benadert tot veiligheidsafstand en zet, afhankelijk van "O", voor de eerste freesdiepte aan resp. steekt pendelend of helixvormig in. 4 Freest een vlak.
4.27 Freescycli Kamerfrezen nabewerken G846 De freesrichting kan worden beïnvloed via de "looprichting van de frees H", de "bewerkingsrichting Q" en de rotatierichting van de frees (zie volgende tabel). Parameters – nabewerken NS Regelnummer – verwijzing naar de contourbeschrijving P (Maximale) freesdiepte (diepteverplaatsing in het freesvlak) R Radius ingaande/uitgaande boog (default: 0) R=0: contourelement wordt direct benaderd.
4.27 Freescycli Cyclusverloop 1 Startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus. 2 Berekent de snede-opdeling (diepteverplaatsingen freesvlak, diepteverplaatsingen freesdiepte). 3 Nadert tot veiligheidsafstand en zet aan voor de eerste freesdiepte. 4 Freest een vlak. 5 Zet met de veiligheidsafstand vrij, nadert en zet aan voor de volgende freesdiepte. 6 Herhaalt 4...5, tot het complete vlak is gefreesd. 7 Verplaatst zich volgens "terugloopvlak J" terug.
4.27 Freescycli Schroefdraad frezen axiaal G799 Vanaf softwareversie 625 952-05: G799 freest schroefdraad in een bestaande boring. De cyclus positioneert het gereedschap in de boring op "eindpunt draad". Vervolgens nadert het gereedschap met "ingaande radius R" en freest de schroefdraad. Daarbij zet het gereedschap bij elke omwenteling met spoed "F" aan. Daarna haalt de cyclus het gereedschap uit het materiaal en trekt het terug naar het startpunt.
4.27 Freescycli Graveren kopvlak G801 Met G801 worden tekenreeksen in lineaire of polaire rangschikking op het kopvlak gegraveerd. U voert de te graveren tekst als tekenreeks in het veld "ID" in. Parameters ID Tekst. Te graveren tekst () NS Tekennummer. ASCII-code van het te graveren teken X Startdiameter (poolcoördinaten) C Starthoek (poolcoördinaten) XK Startpunt in cartesiaanse coördinaten YK Startpunt in cartesiaanse coördinaten Z Freesbodem.
4.27 Freescycli Graveren mantelvlak G802 Met G802 worden tekenreeksen in lineaire rangschikking op het mantelvlak gegraveerd. U voert de te graveren tekst als tekenreeks in het veld "ID" in. Parameters ID Tekst. Te graveren tekst () NS Tekennummer. ASCII-code van het te graveren teken Z Startpunt C Starthoek CY Starthoek als "baanmaat" (referentie: manteluitslag bij "referentiediameter") X Freesdiameter. X-positie waarnaar voor het frezen wordt verplaatst. I Terugtrekdiameter.
Hoofdletters NS Teken NS Teken Cijfers, trema's NS Teken 97 a 65 A 48 0 32 98 b 66 B 49 1 37 % Procentteken 99 c 67 C 50 2 40 ( Rond haakje openen 100 d 68 D 51 3 41 ) Rond haakje sluiten 101 e 69 E 52 4 43 + Plusteken 102 f 70 F 53 5 44 , Komma 103 g 71 G 54 6 45 – Minteken 104 h 72 H 55 7 46 .
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht 4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Meerkanaalssystemen De CNC PILOT stuurt één slede per NC-kanaal. Bij draaibanken met meer sledes is er sprake van meerkanaalssystemen. Voorbeelden: Machines met tegenspil voor de complete bewerking Er wordt met meer sledes aan één werkstuk gewerkt Er worden meer werkstukken in één werkbereik bewerkt Deze bewerkingen worden in één NC-programma geprogrammeerd.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Toepassing: Bij de complete bewerking beschrijft u de volledige contour, bewerkt u de voorkant, spant u het werkstuk om met het "expertprogramma" en bewerkt u vervolgens de achterkant. Om ervoor te zorgen dat de bewerking aan de achterkant op dezelfde wijze als de bewerking aan de voorkant kan worden geprogrammeerd (oriëntatie van de Z-as, rotatierichting bij cirkelbogen, etc.), bevat het expertprogramma commando's voor conversie en spiegeling.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Werkstukgroep G99 Als er in een NC-programma meer contouren (werkstukken) zijn vastgelegd, dan gebruikt u CONTOUR Q.. (zie "Programmadeel CONTOUR" op bladzijde 146). Met G99 wordt de "contour Q" aan de volgende bewerking toegewezen. De slede-aanduiding vóór de NCregel definieert de slede die deze contour bewerkt. Als G99 nog niet geprogrammeerd is (bijv. bij de programmastart), dan werken alle sledes op "contour 1". Parameters Q Werkstuknummer (1..
. . . $1 N.. G62 Q2 H5 Slede $1 wacht totdat slede $2 merkteken 5 heeft bereikt . . . $2 N.. G62 Q1 H7 X200 Slede $2 wacht totdat slede $1 merkteken 7 en positie X200 heeft bereikt . . . Synchroonteken plaatsen G162 Met G162 wordt een synchroonteken geplaatst. (Een andere slede wacht met G62 op dit merkteken). De uitvoering van het NCprogramma voor deze slede wordt zonder pauze voortgezet.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Synchroonfunctie M97 Sledes waarvoor M97 is geprogrammeerd, wachten tot alle sledes deze regel hebben bereikt. Daarna wordt het programma verder uitgevoerd. Voor complexe bewerkingen (bijv. bewerking van meer werkstukken) wordt M97 met parameters geprogrammeerd. Voorbeeld: Synchronisatie met M97 . . . [sledes $1, $2 wachten op elkaar] $1 N.. G1 X.. Z.. Parameters $2 N.. G1 X.. Z.. H $1$2 N..
. . . N.. G397 S1500 M3 Toerental en rotatierichting master-spil N.. G720 C180 S4 H2 Q2 F-1 Synchronisatie master-spil – slave-spil. De slave-spil loopt 180° op de master-spil voor. Slave-spil: rotatierichting M4; toerental 750 $2 N.. G1 X.. Z.. . . . . . . Verspringing hoek C meten G905 Met G905 wordt de "hoekverspringing" bij de werkstukoverdracht "met draaiende spil" gemeten. De som van "hoek C" en "hoekverspringing" wordt als "nulpuntverschuiving C-as" actief.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen G906 Met G906 wordt de hoekverspringing tussen leidende en geleide spil in variabele V921 vastgelegd.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Programmeren "verplaatsen naar vaste aanslag": U U U U Positioneer de slede op voldoende afstand vóór de "aanslag" Kies de aanzet niet te groot (< 1000 mm/min) Programmeer G916 resp. G916 Hx D1 in verplaatsingsregel G1 Programmeer G1 .. als volgt: eindpositie ligt achter de vaste aanslag slechts één as verplaatsen aanzet per minuut activeren (G94) Voorbeeld "verplaatsen naar vaste aanslag" . . . $2 N.. G94 F200 $2 N..
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Voorbeeld "functie losse kop" . . . $2 N.. G94 F800 $2 N.. G0 Z20 Slede 2 voorpositioneren $2 N.. G916 H250 D1 G1 Z-10 Functie losse kop activeren – aandrukkracht: 250 daN . . . $2 N.. G916 D2 G1 Z100 Vanaf softwareversie 625 952-04: Controleren of eindpositie wordt bereikt: G916 D3 Als de "vaste aanslag" wordt bereikt, stopt de CNC PILOT en wordt de "aanslagpositie" opgeslagen in de variabelen V901..V918.
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Afsteekcontrole door volgfoutbewaking G917 Met G917 wordt de verplaatsing "bewaakt". De controle dient om botsingen te voorkomen bij niet volledig uitgevoerde afsteekbewerkingen. Toepassing Afsteekcontrole: u verplaatst het afgestoken werkstuk in richting "+Z". Als er een volgfout optreedt, wordt het werkstuk als niet afgestoken aangemerkt. Controle "afsteken zonder verdikkingen": u verplaatst het afgestoken werkstuk in richting "–Z".
4.28 Toewijzing, synchronisatie, werkstukoverdracht Afsteekcontrole door spilbewaking G991 Met G991 wordt het afsteken gecontroleerd door het verschil in toerental tussen de beide spillen te controleren. Eerst moeten beide spillen door het werkstuk "krachtgesloten" met elkaar worden verbonden. De spillen draaien pas onafhankelijk van elkaar wanneer het werkstuk is afgestoken. Toerentalafwijking en bewakingstijd worden in de MP's 808, 858, ... vastgelegd, maar kunnen met G992 worden gewijzigd.
4.29 Contourcorrectie 4.29 Contourcorrectie Bij programmasprongen of herhalingen is een automatische contourcorrectie niet mogelijk. In die gevallen kan de contourcorrectie worden geregeld met de volgende functies. Contourcorrectie opslaan/laden G702 Met G702 wordt de actuele contour opgeslagen of een opgeslagen contour geladen. Programmeer G702 slechts voor één slede. Parameters Q Contour opslaan/laden Q=0: slaat de actuele contour op. De contourcorrectie wordt niet beïnvloed.
4.29 Contourcorrectie K-default-sprong G706 Bij de programmavertaling is niet bekend welke sprong van een IF- of SWITCH-instructie wordt uitgevoerd. Daarom wordt het bijwerken van de globale informatie, zoals contourcorrectie, toerental, incrementele posities, etc. uitgezet. Met G706 wordt de "default-sprong" van een IF- of SWITCH-instructie vastgelegd. De functies van de sprong worden dan voor het bijwerken van de globale informatie gebruikt.
4.30 Tussentijds en na bewerking meten 4.30 Tussentijds en na bewerking meten In-proces meten Voorwaarde is een schakelende meettaster. Toepassingsvoorbeeld: Met "in-proces meten" wordt de slijtage van het gereedschap bewaakt. Wanneer u de standtijdbewaking van het gereedschap gebruikt, wordt het gereedschap als "verbruikt" gemarkeerd en spant de CNC PILOT het zustergereedschap in. Voorbeeld tussentijds meten . . . N.. T.. Meettaster inspannen N.. G910 Tussentijds meten activeren N.. G0 ..
4.30 Tussentijds en na bewerking meten Registratie van actuele waarden bij tussentijds meten G912 Met G912 stopt de CNC PILOT bij uitwijken van de meettaster en schrijft de positie naar de variabelen V901.. V920. De resterende verplaatsing wordt gewist. De reactie op "meettaster niet geactiveerd" kunt u beïnvloeden met "Q".
4.30 Tussentijds en na bewerking meten Post-proces meten G915 Bij het meten na de bewerking worden de werkstukken buiten de draaibank gemeten en de "meetresultaten" naar de CNC PILOT gezonden. Voorwaarden: Verbinding meetsysteem – CNC PILOT: via seriële interface Communicatieprotocol: 3964-R Of er meetwaarden of correctiewaarden worden verzonden, hangt van het meetsysteem af. Het is de taak van het NC-programma om de "meetresultaten" te verwerken.
4.30 Tussentijds en na bewerking meten Voorbeeld: meetresultaat als correctiewaarde gebruiken . . . N2 T1 Contour nabewerken – buiten . . . N49 ... Einde bewerking werkstuk N50 G915 H1 Meetresultaten opvragen, N51 IF {V940==1} indien resultaten beschikbaar zijn N52 THEN N53 V {D1 [X] = D1 [X] + V941} Meetresultaat bij correctie D1 optellen N54 ENDIF . . . Voorbeeld: Gereedschapsbreukbewaking . . . N2 T1 Contour voorbewerken – buiten . . . N49 ...
4.31 Belastingsbewaking 4.31 Belastingsbewaking Basisprincipes van de belastingsbewaking Met de "belastingsbewaking" wordt de prestatie of de werking van de aandrijvingen gecontroleerd en wordt deze vergeleken met grenswaarden die bij de referentiebewerking zijn bepaald.
4.31 Belastingsbewaking Bewakingszone vastleggen G995 Met G995 worden de "bewakingszone" en de te bewaken assen vastgelegd.
4.32 Overige G-functies 4.32 Overige G-functies Stilstandtijd G4 Bij G4 wacht de CNC PILOT gedurende de tijd "F" en voert dan de volgende programmaregel uit. Als G4 samen met een verplaatsing in een regel wordt geprogrammeerd, geldt de stilstandtijd na afloop van de verplaatsing. Parameters F Stilstandtijd [sec] (0 < F <= 999) Nauwkeurige stop G7 Met G7 wordt "nauwkeurige stop" ingeschakeld. Deze functie blijft tot het moment van uitschakeling ingeschakeld.
4.32 Overige G-functies Rondas verplaatsen G15 G15 zwenkt de rondas naar de opgegeven hoek en verplaatst met aanzetsnelheid naar de geprogrammeerde positie. Parameters A, B Hoek – eindpositie van de rondas X, Y, Z Eindpunt van de hoofdas (X: diametermaat) U, V, W Eindpunt van de hulpas B Y Z Z Y X X Gebruik G15 voor het positioneren, niet voor het verspanen. Veiligheidszone uitschakelen G60 Met G60 wordt de bewaking van de veiligheidszone opgeheven. G60 wordt vóór het te bewaken resp.
4.32 Overige G-functies Spanmiddelen in de simulatie G65 G65 toont de spanmiddelen in de simulatiegrafiek. G65 moet voor elk spanmiddel afzonderlijk worden geprogrammeerd. G65 H.. zonder X, Z wist het spanmiddel. Parameters H Nummer van spanmiddel (H=1..
4.32 Overige G-functies Aggregaatpositie G66 Bij de simulatie kunnen gereedschapsposities en -bewegingen alleen worden weergegeven, wanneer de X- en Z-positie, resp. de X-, Y- en Z-positie bekend zijn. Bij sledes die slechts in één richting worden verplaatst (bijv. afsteeksledes), vult u met G66 de ontbrekende coördinaten aan. Bij "verschuiving" kunt u rekening houden met een nulpuntverschuiving. Op basis van deze gegevens simuleert de CNC PILOT sledes met één as. Parameters X Beginpunt.
4.32 Overige G-functies Volgfout uitsturen G718 G718 voorkomt dat nominale positiewaarden van de besturing automatisch worden geactualiseerd op basis van de aspositiegegevens (b.v. bij het verplaatsen naar de vaste aanslag of na het intrekken en opnieuw toekennen van de regelaarvrijgave). Parameters Q Aan/uit Q=0 uit Q=1 aan, de volgfout blijft opgeslagen Toepassing: vóór het inschakelen van een master-slave-askoppeling. Gebruik G718 alleen in "expertprogramma's".
4.32 Overige G-functies Aanzet-override 100 % G908 Met G908 wordt de aanzet-override bij verplaatsingen (G0, G1, G2, G3, G12, G13) regelgewijs op 100% ingesteld. Programmeer G908 en de verplaatsing in dezelfde NC-regel. Interpreterstop G909 De CNC PILOT bewerkt ca. 15 tot 20 NC-regels "vooraf". Wanneer variabelen kort voor de verwerking worden toegewezen, zouden "oude waarden" worden verwerkt. Met G909 wordt de "interpretatie vooraf" gestopt.
4.32 Overige G-functies Nulpuntverschuivingen uitschakelen G920 Met G920 worden het werkstuknulpunt en de nulpuntverschuivingen "uitgeschakeld". Verplaatsingen en positie-aanduidingen zijn gerelateerd aan "gereedschapspunt – machinenulpunt". Nulpuntverschuivingen, gereedschapslengtes uitschakelen G921 Met G921 worden het werkstuknulpunt, de nulpuntverschuivingen en de gereedschapsmaten "uitgeschakeld". Verplaatsingen en positieaanduidingen zijn gerelateerd aan "sledereferentiepunt – machinenulpunt".
4.32 Overige G-functies Magazijnplaatscorrecties doorgeven G941 Met G941 worden de correctiewaarden van het in het magazijn terug te plaatsen en op het vragen magazijngereedschap in de volgende variabelen opgeslagen. Met deze correctiewaarden worden de afwijkingen van de afzonderlijke magazijnplaatsen van de "standaardmaten" beschreven. Sla het nummer van het in het magazijn terug te plaatsen gereedschap op in V800 en bepaal met G940 het op te vragen gereedschap, voordat u G941 programmeert.
4.32 Overige G-functies Nulpuntverschuivingen, gereedschapslengtes inschakelen G981 Met G981 worden het werkstuknulpunt, alle nulpuntverschuivingen en de gereedschapsmaten "ingeschakeld". Verplaatsingen en positieaanduidingen zijn gerelateerd aan "gereedschapspunt – werkstuknulpunt" met inachtneming van de nulpuntverschuivingen. Pinolebewaking G930 Met G930 wordt de pinolebewaking in-/uitgeschakeld. Bij inschakeling van de bewaking wordt de maximale aandrukkracht voor een as vastgelegd.
4.32 Overige G-functies Toerental bij V-constant G922 Vanaf softwareversie 625 952-05. Bij een constante snijsnelheid (V-constant) is het spiltoerental afhankelijk van de X-positie van de gereedschapspunt. Met G922 kunt u instellen of deze methode ook bij G0-banen moet gelden. G922 geldt voor de spil die aan de slede is toegewezen.
4.33 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer 4.33 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer Uitvoervenster voor #-variabelen "WINDOW" Met WINDOW (x) wordt een venster met regelaantal "x" gemaakt. Het venster wordt bij de eerste in-/ uitvoer geopend. WINDOW (0) sluit het venster. Syntaxis: WINDOW(aantal regels) (0 <= aantal regels <= 10) Voorbeeld: . . . N.. WINDOWS(8) . . . N.. INPUT("Input Diameter:",#1) Het "standaard-window" bevat 3 regels – u hoeft het niet te programmeren. . . . N.. PRINT("Output Diameter:",#1) . .
4.33 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer Uitvoer van #-variabelen "PRINT" PRINT voert tijdens de programmavertaling teksten en waarden van variabelen uit. U kunt meer teksten en #-variabelen na elkaar programmeren. Syntaxis: PRINT("tekst",variabele,"tekst",variabele, ..) V-variabele simuleren De "V-variabelen" en alle gegevensinvoer/-uitvoer worden bij de simulatie gereproduceerd. U kunt aan de V-variabelen waarden toewijzen en zo alle sprongen van uw NC-programma testen.
4.33 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer Invoer van V-variabelen "INPUTA" Met INPUTA programmeert u de invoer van V-variabelen die tijdens de programmavertaling worden verwerkt. Syntaxis: INPUTA("tekst",variabele) U legt de "invoertekst" en het "nummer van de variabele" vast. De CNC PILOT verwacht bij de uitvoering van dit commando de invoer van de variabelewaarde. De invoer wordt aan de variabele toegewezen en de programma-afloop wordt voorgezet.
4.34 Programmering van variabelen 4.34 Programmering van variabelen De CNC PILOT vertaalt de NC-programma’s voordat deze worden uitgevoerd. Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen twee typen variabelen: #-variabelen: verwerking tijdens de NC-programmavertaling V-variabelen (of wisselcodes): verwerking tijdens de NCprogramma-afloop Bij de berekening gelden de regels: "vermenigvuldiging voor deling" Max.
De CNC PILOT onderscheidt de volgende toepassingsgebieden op basis van de nummergroepen: #0 .. #29 kanaalafhankelijke, globale variabelen zijn voor elke slede (NC-kanaal) beschikbaar. Identieke nummers van variabelen voor verschillende sledes beïnvloeden elkaar niet. De variabelen blijven na het programma-einde bestaan en kunnen door het volgende NC-programma worden verwerkt. #30 .. #45 niet-kanaalafhankelijke, globale variabelen zijn één keer in de besturing beschikbaar.
4.34 Programmering van variabelen NC-informatie in #-variabelen #788 Spil waarin het werkstuk is ingespannen (G98) #790 Overmaat G52-Geo 0: niet meeberekenen 1: meeberekenen #791..#792 G57-overmaten X, Z #793 G58-overmaat P #794..
4.
4.34 Programmering van variabelen Opvragen en toewijzingen Wisselcodes opvragen: Syntaxis: V{Ex[1]} x = wisselcode: 20..59, 90 20: standtijd van een gereedschap is verstreken (globale informatie) 21..59: de standtijd van dit gereedschap is verstreken 90: zoeken van startregel (0=niet actief; 1=actief) Externe wisselcodes opvragen: Syntaxis: V{Ex[y]} x = slede 1..6 y = bit: 1..16 Er wordt naar een bit van de wisselcode op 0 of 1 gevraagd.
4.34 Programmering van variabelen Houd rekening met de interpretatie vooraf van de NCregels wanneer u met V-variabelen werkt en programmeer eventueel een "interpreterstop" (zie "Interpreterstop G909" op bladzijde 310). De inhoud van de variabelen blijft bestaan, ook wanneer de besturing wordt uitgeschakeld. Initialiseer eventueel de variabelen aan het programmabegin, om nietgedefinieerde variabeleninhoud te voorkomen.
4.34 Programmering van variabelen Informatie in V-variabelen V840.. V843 Met G901, G902 en G903 worden de posities van de hulpassen van het op te roepen kanaal opgeslagen in de variabelen: Hulpas 1 Hulpas 2 Hulpas 3 Hulpas 4 V901.. V920 Met G901, G902, G903, G912 en G916 worden de posities opgeslagen in de variabelen: V901..V903: as X, Z, Y van slede 1 V904..V906: as X, Z, Y van slede 2 V907..V909: as X, Z, Y van slede 3 V910..V912: as X, Z, Y van slede 4 V913..
4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering 4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering Programmasprong "IF..THEN..ELSE..ENDIF" De "voorwaardelijke sprong" omvat de volgende elementen: IF (wanneer), gevolgd door de voorwaarde. Bij de "voorwaarde" staan links en rechts van de "vergelijkingsoperator" variabelen of rekenformules.
4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering Programmaherhaling "WHILE..ENDWHILE" De "programmaherhaling" omvat de volgende elementen: WHILE, gevolgd door de voorwaarde. Bij de "voorwaarde" staan links en rechts van de "vergelijkingsoperator" variabelen of rekenformules. Met ENDWHILE wordt de "voorwaardelijke programmaherhaling" afgesloten De NC-regels die tussen WHILE en ENDWHILE staan, worden uitgevoerd zolang aan de "voorwaarde" wordt voldaan.
4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering SWITCH..CASE – programmasprong De "Switch-instructie" omvat de volgende elementen: SWITCH, gevolgd door een variabele. De inhoud van de variabele wordt in de volgende CASE-instructies opgevraagd. CASE x: deze CASE-sprong wordt bij de variabelewaarde x uitgevoerd. CASE kan meermaals worden geprogrammeerd. DEFAULT: deze sprong wordt uitgevoerd, wanneer geen CASEinstructie met de variabelewaarde overeenkomt. DEFAULT kan vervallen.
4.35 Voorwaardelijke regeluitvoering N.. G0 XI30 . . . N.. BREAK N.. ENDSWITCH . . . N.. N.. DEFAULT G0 XI30 . . . N.. BREAK N.. ENDSWITCH . . . Uitschakelniveau /.. Een NC-regel die wordt voorafgegaan door een uitschakelniveau wordt bij actief uitschakelniveau niet uitgevoerd. Schakel de uitschakelniveaus in/uit tijdens "automatisch bedrijf". U kunt bovendien gebruikmaken van het uitschakelinterval (instelparameter 11 "Uitschakelniveau/-interval").
4.36 Subprogramma's 4.36 Subprogramma's Subprogramma-oproep: L"xx" V1 De subprogramma-oproep bevat de volgende elementen: L: letteraanduiding voor oproep van subprogramma "xx": naam van het subprogramma – bij externe subprogramma's bestandsnaam (max. 8 cijfers of letters) V1: code voor extern subprogramma – vervalt bij lokale subprogramma's Instructies voor het werken met subprogramma's: Externe subprogramma's staan in een apart bestand.
4.36 Subprogramma's Dialogen bij subprogramma-oproepen U kunt maximaal 19 parameterbeschrijvingen die voor of na de invoervelden staan, in een extern subprogramma vastleggen. De CNC PILOT stelt de maateenheden van de parameters automatisch in op "metrisch" of "inch". pn: parameter-identifier (la, lb, ...
4.36 Subprogramma's Helpschermen voor subprogramma-oproepen Met helpschermen kunnen de oproepparameters van subprogramma's worden verklaard. De CNC PILOT plaatst de helpschermen links naast de dialoogbox van de subprogrammaoproep. Vanaf softwareversie 625 952-04: Wanneer u aan het scherm het teken "_" en de naam van het invoerveld toevoegt, wordt voor het invoerveld een apart scherm getoond. Bij invoervelden zonder eigen scherm wordt (indien beschikbaar) het scherm van het subprogramma getoond.
4.37 M-functies 4.37 M-functies M-functies voor programma-afloop-besturing De werking van de machinefuncties is afhankelijk van de uitvoering van uw draaibank. Het kan zijn dat voor de vermelde functies andere M-functies op uw draaibank gelden. Raadpleeg het machinehandboek. Overzicht: M-functies voor programma-afloop-besturing M00 Programmastop De programma-afloop stopt. Met "Cyclusstart" wordt de programma-afloop voortgezet.
4.37 M-functies Machinefuncties De werking van de machinefuncties is afhankelijk van de uitvoering van uw draaibank. In de onderstaande tabel staan de M-functies die "meestal" worden gebruikt. M-functies als machinefuncties M03 Hoofdspil aan (met de klok mee) M04 Hoofdspil aan (tegen de klok in) M05 Hoofdspilstop M12 Rem hoofdspil aanhalen M13 Rem hoofdspil afzetten M14 C-as aan M15 C-as uit M19..
4.38 Draaibanken met meer sledes 4.38 Draaibanken met meer sledes Programmering van meer sledes Programmering van meer sledes zie: Toewijzingen Programmakop Bladzijde 139 Het invoerveld "Slede" heeft de volgende betekenis: Geen invoer: het NC-programma wordt op elke slede uitgevoerd. Een sledenummer: het NC-programma wordt op deze slede uitgevoerd Meer sledenummers: het NC-programma wordt op de opgegeven slede uitgevoerd. Voer de sledenummers na elkaar in, zonder scheidingsteken.
zie: Programma-einde Elke actieve slede moet een M30/M99 uitvoeren om het NC-programma te beëindigen. Advies: programmeer M30/M99 zonder slede-aanduiding. Subprogramma's Bladzijde 329 Subprogramma-oproep: Het subprogramma wordt opgeroepen voor de sledes waarvan de sledeaanduiding is geprogrammeerd. Subprogramma-einde: de oproepende slede moet het subprogramma met RETURN beëindigen. Advies: programmeer de RETURN zonder slede-aanduiding.
4.38 Draaibanken met meer sledes Programma-afloop Regelweergave: u kunt de regelweergave voor meer sledes instellen. De cursor toont voor elke slede de actieve NC-regel. Startregel zoeken bij programma's met meer sledes: U U U U U U activeer de regelweergave voor alle betrokken sledes (kanalen). Selecteer de startregel voor de eerste slede. Schakel met de sledewisseltoets om naar de regelweergave van de volgende slede. Selecteer de startregel voor deze slede. Startregels "overnemen". Start de bewerking.
$1$2 N 50 M97 Bril wacht op einde van de bewerking $2 Bril door subprogramma naar parkeerpositie N 51 L"LUE_PARK" $1$2 N 52 M97 Wachten tot de bril de parkeerpositie heeft bereikt $1$2 N 53 M30 Programma-einde voor slede 1 en 2 EINDE DIN-subprogramma "Bril positioneren" %LUE_POS.NCS $2 N 1 G0 Z#__LA Bril positioneren $2 N 2 M300 Bril sluiten . . . Eventueel nog meer brilcommando's $2 RETURN DIN-subprogramma "Bril parkeren" %LUE_PARK.
4.38 Draaibanken met meer sledes DIN-programma "Meelopende bril" %LUENETTE.NC PROGRAMMAKOP #SLEDE $1$2 Slede 1: gereedschapshouder; slede 2: bril . . . REVOLVER 1 T 2 ID"111-80-080.1" T 4 ID"121-55-040.1" . . . BEWERKING N 1 G59 Z1000 . . . $1$2 N 2 M97 Slede 1 en 2 synchroniseren TOEWIJZING $1 N 3 G14 Q0 Slede 1: bewerking voorbereiden N 4 T4 N 5 G95 F0.5 G96 S200 M4 N 6 G0 X300 Z10 . . . TOEWIJZING $2 N 15 G0 Z10 Bril positioneren N 16 M300 Bril sluiten N 17 G95 F0.
4.38 Draaibanken met meer sledes Er werken twee sledes gelijktijdig Met een eerste voorbewerking wordt het werkstuk zover bewerkt dat de steekbewerking kan worden uitgevoerd. Parallel aan de andere voorbewerkingen (N20 t/m N25) wordt de insteek uitgevoerd (N26 t/m N34). Slede 1 legt de snijsnelheid vast. Daarom wordt hij na de voorbewerking naar een "parkeerpositie" verplaatst die een voldoende hoge snijsnelheid garandeert.
4.38 Draaibanken met meer sledes DIN-programma "Bewerking met twee sledes" %12GLEICH.NC #SLEDE $1$2 . . . REVOLVER 1 T 2 ID"111-80-040.1" Voorbewerkingsgereedschap . . . REVOLVER 2 T 4 ID"151-0.15-0.5" Steekgereedschap . . . ONBEWERKT WERKSTUK N 1 G20 X30 Z80 K2 BEWERKT WERKSTUK N 2 G0 X0 Z0 N 3 G1 X16 B-2 N 4 G1 Z-20 N 5 G1 X28 B1 N 6 G1 Z-50 N 7 G22 Z-40 II-4 K-45 B-0.5 R0.2 . . .
N 20 G47 P3 4.38 Draaibanken met meer sledes $1$2 N 19 M97 Slede 2 wacht op slede 1 Slede 1: verdere voorbewerking N 21 G820 NS3 NE3 P2 I0.5 K0.3 V3 N 22 G47 P3 N 23 G810 NS4 NE6 P4 I0.5 K0.3 Q2 N 24 M109 N 25 G0 X60 Z10 TOEWIJZING $2 Slede 1: wachtpositie (stelt snijsnelheid in) Slede 2: insteken parallel aan voorbewerking N 26 T4 N 27 G95 F0.2 N 28 G0 X32 Z-44 N 29 M108 N 30 G47 P3 N 31 G866 NS7 I0.
4.38 Draaibanken met meer sledes DIN-programma "Twee sledes na elkaar" %12NACH.NC PROGRAMMAKOP #SLEDE $1$2 . . . REVOLVER 1 T 2 ID"111-80-040.1" Voorbewerkingsgereedschap . . . T 4 ID"121-55-040.1" Nabewerkingsgereedschap . . . N 1 G20 X30 Z80 K2 BEWERKT WERKSTUK N 2 G0 X0 Z0 N 3 G1 X16 B-2 N 4 G1 Z-20 N 5 G1 X28 B1 N 6 G1 Z-50 . . . BEWERKING $1$2 N 7 M97 N 8 G14 Q0 $1$2 N 9 M97 Slede 1 en 2 synchroniseren Beide sledes benaderen de gereedschapswisselpositie Slede 1 en 2 synchroniseren . . .
4.38 Draaibanken met meer sledes N 19 G0 X60 Z10 N 20 G14 Q0 $1$2 N 21 M97 Slede 2 wacht op slede 1 TOEWIJZING $2 Slede 2: nabewerking N 22 G59 Z200 N 23 T4 N 24 G95 F0.
4.38 Draaibanken met meer sledes . . . ONBEWERKT WERKSTUK N 1 G20 X100 Z200 K0 BEWERKT WERKSTUK N 2 G0 X0 Z0 N 3 G1 X50 B8 N 4 G1 Z-150 B6 N 5 G1 X100 B5 N 6 G1 Z-200 . . . BEWERKING $1$2 N 7 M97 Slede 1 en 2 synchroniseren TOEWIJZING $1$2 Beide sledes: gereedschapswissel en voorpositioneren N 8 G14 Q0 N 9 T1 N 10 G59 Z300 N 11 G0 X120 Z5 G95 F1 $1$2 N 12 M97 $1 Slede 1 en 2 synchroniseren N 13 G96 S300 M4 N 14 G810 NS4 NE5 P5 I0.5 K0.
4.39 Complete bewerking 4.39 Complete bewerking Basisprincipes van de complete bewerking De bewerking aan de voor- en achterkant in een programma wordt als een complete bewerking beschouwd. De CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking bij alle gangbare machineconcepten. U hebt daarbij de beschikking over functies zoals hoeksynchrone overdracht van werkstukken bij draaiende spil, verplaatsen naar een vaste aanslag, gecontroleerd afsteken en coördinatentransformatie.
4.39 Complete bewerking Programmering van de complete bewerking Bij de contourprogrammering aan de achterkant moet rekening worden gehouden met de oriëntatie van de XK-as (of X-as) en de rotatierichting in het geval van cirkelbogen. Zolang u van boor- en freescycli gebruikmaakt, hoeft u bij de bewerking aan de achterkant geen rekening te houden met bijzonderheden, omdat de cycli aan vooraf gedefinieerde contouren zijn gerelateerd. Bij de bewerking aan de achterkant met de basisfuncties G100..
4.39 Complete bewerking Complete bewerking met tegenspil G30: met het expertprogramma wordt de spiegeling van de Z-as en de conversie van de cirkelbogen (G2, G3, ..) ingeschakeld. Conversie van de cirkelbogen is noodzakelijk voor de draaibewerking en Casbewerking. G121: het expertprogramma verschuift de contour en spiegelt het coördinatensysteem (Z-as). Voor de bewerking aan de achterkant (2e opspanning) is het meestal niet noodzakelijk G121 verder te programmeren.
4.39 Complete bewerking Complete bewerking op machine met tegenspil PROGRAMMAKOP #SLEDE $1$2 . . . REVOLVER 1 T1 ID "512-600.10" T2 ID "111-80-080.1" T3 ID "514-600.10" T4 ID "121-55-040.1" T6 ID "115-80.080" T8 ID "125-55.040" SPANMIDDEL 1 [NULPUNTVERSCHUIVING Z233] Spanmiddel voor 1e opspanning H1 ID"3BACK" H2 ID"KBA250-86" X100 Q4 SPANMIDDEL 4 [NULPUNTVERSCHUIVING Z196] Spanmiddel voor 2e opspanning H1 ID"3BACK" H2 ID"WBA240-50" X80 Q4 ONBEWERKT WERKSTUK N1 G20 X100 Z100 K1 BEWERKT WERKSTUK . . .
4.39 Complete bewerking $1 N30 G14 Q0 $1 N31 G26 S2500 $1 N32 T2 . . . $1 N62 G126 S4000 Frezen - contour - buiten - kopvlak $1 N63 M5 $1 N64 T1 $1 N65 G197 S1485 G193 F0.05 M103 $1 N66 M14 $1 N67 M107 $1 N68 G0 X36.0555 Z3 $1 N69 G110 C146.31 $1 N70 G147 I2 K2 $1 N71 G840 Q0 NS15 NE18 I0.5 R0 P1 $1 N72 G0 X31.
4.39 Complete bewerking Complete bewerking met één spil G30: is meestal niet noodzakelijk G121: het expertprogramma spiegelt de contour. Voor de bewerking aan de achterkant (2e opspanning) is het meestal niet noodzakelijk G121 verder te programmeren. Voorbeeld: de voor- en achterkant wordt in één NC-programma bewerkt. Het werkstuk wordt aan de voorkant bewerkt, daarna volgt het handmatig omspannen. Daarna wordt de achterkant bewerkt.
4.39 Complete bewerking N25 G101 XK-12 YK-10 N26 G309 BEWERKING N27 G59 Z233 Nulpuntverschuiving 1e opspanning N28 G65 H1 X0 Z-135 D1 Spanmiddel weergeven 1e opspanning N29 G65 H2 X100 Z-99 D1 Q4 . . .
4.40 DIN PLUS-programmavoorbeeld 4.40 DIN PLUSprogrammavoorbeeld Voorbeeld subprogramma met contourherhalingen Contourherhalingen, inclusief opslaan van de contour PROGRAMMAKOP #SLEDE $1 REVOLVER 1 T2 ID "121-55-040.1" T3 ID "111-55.080.1" T4 ID "161-400.2" T8 ID "342-18.0-70" T12 ID "112-12-050.1" ONBEWERKT WERKSTUK N1 G20 X100 Z120 K1 BEWERKT WERKSTUK N2 G0 X19.2 Z-10 N3 G1 Z-8.5 B0.35 N4 G1 X38 B3 N5 G1 Z-3.05 B0.2 N6 G1 X42 B0.5 N7 G1 Z0 B0.2 N8 G1 X66 B0.5 N9 G1 Z-10 B0.5 N10 G1 X19.2 B0.
4.40 DIN PLUS-programmavoorbeeld N17 G702 Q1 Opgeslagen contour laden N18 G14 Q0 N19 T8 N20 G97 S2000 M3 N21 G95 F0.2 N22 G0 X0 Z4 N23 G147 K1 N24 G74 Z-15 P72 I8 B20 J36 E0.1 K0 N25 G14 Q0 N26 T3 N27 G96 S300 G95 F0.35 M4 N28 G0 X72 Z2 N29 G820 NS8 NE8 P2 K0.2 W270 V3 N30 G14 Q0 N31 T12 N32 G96 S250 G95 F0.22 N33 G810 NS7 NE3 P2 I0.2 K0.1 Z-12 H0 W180 Q0 N34 G14 Q2 N35 T2 N36 G96 S300 G95 F0.
4.40 DIN PLUS-programmavoorbeeld N55 G42 SRC inschakelen N56 G1 Z-10 B0.5 N57 G1 X17 N58 G0 X72 N59 G0 X80 Z-10 G40 SRC uitschakelen N60 G14 Q0 N61 G56 Z-14.
4.41 DIN PLUS-sjablonen 4.41 DIN PLUS-sjablonen Met "sjabloon" wordt een van tevoren vastgelegd, op uw draaibank afgestemd NC-codeblok bedoeld dat in het NC-programma wordt opgenomen. Dat betekent minder programmeren en er kan een verregaande standaardisatie worden bereikt. De CNC PILOT onderscheidt: De startsjabloon om een nieuw NC-programma te maken. Structuursjablonen als ondersteuning bij het programmeren van complexe processen. De sjablonen worden in de directory "NCPS" onder de naam "DINSTART.
4.41 DIN PLUS-sjablonen Opbouw van een structuursjabloon Bij de oproep van een structuursjabloon worden de NC-regels van de sjabloon in het NC-programma overgenomen. Daarbij kunnen de regels van de structuursjabloon zo worden ingericht dat ze met gegevens kunnen worden aangevuld of onderdrukt. Deze "beïnvloeding" vindt plaats via overdrachtparameters. Bovendien vult de CNC PILOT de regelnummers aan.
4.41 DIN PLUS-sjablonen Structuursjablonen bewerken U U U U Aanmelding als "systeembeheerder" "Prog > Laden > Sjabloon" in het hoofdmenu kiezen "Vorlagex" uit de lijst met sjablonen kiezen Sjabloon in "vrije bewerking" bewerken en vervolgens opslaan Helpschermen voor structuursjablonen Met helpschermen worden de overdrachtparameters van de structuursjablonen verklaard. De CNC PILOT plaatst de helpschermen links naast de dialoogbox. Het helpscherm bevat de naam van de sjabloon.
4.41 DIN PLUS-sjablonen Voorbeeld van een sjabloon Voorbeeld "VORLAGEx.BEV" %VORLAGEX.BEV Bewerkingsblok voor slede 1 [//] Overdrachtparameters definiëren [/LB; S=GS BIJ SP0 ;E=S0/] [/LC; S=GS BIJ SP3 ;E=S0/] [/LF; S=G-FUNCTIE [/LH; S=SUBPROG. AANMAKEN [/J; S=SUBPROG.
4.41 DIN PLUS-sjablonen Hieruit genereert de CNC PILOT de volgende programmareeks: [===== SUBPROGRAMMA ====] SUBPROGRAMMA "SCHRU1" Subprog.oproep met ingevoerde naam N 2 G714 ID ““ [GEREEDSCHAP] Slede 1 bij spil 3 N 3 G396 S100 G395 F0.05 M303 [TECHNOLOGIE] N 4 G0 [BENADERINGSPOSITIE] N 5 M107 [KOELMIDDEL AAN] N 6 G47 P3 [VEILIGHEIDSAFSTAND] N 7 G810 NS.. NE.. ...
4.42 Samenhang geometrie- en bewerkingsfuncties 4.42 Samenhang geometrie- en bewerkingsfuncties Draaibewerking Functie Geometrie Bewerking Afzonderlijke elementen G0..
4.42 Samenhang geometrie- en bewerkingsfuncties C-asbewerking – voor-/achterkant Functie Geometrie Bewerking Afzonderlijke elementen G100..G103 G840 Contourfrezen G845/G846 Kamerfrezen voor-/nabewerken Figuren G301 Rechte sleuf G302/G303 Ronde sleuf G304 Volledige cirkel G305 Rechthoek G307 Regelmatige veelhoek G840 Contourfrezen G845/G846 Kamerfrezen voor-/nabewerken Boring G300 G71 Enkelvoudige boorcyclus G72 Uitboren, verzinken, etc.
Grafische simulatie HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 363
5.1 De werkstand Simulatie 5.1 De werkstand Simulatie Met de werkstand "Simulatie" worden geprogrammeerde contouren, verplaatsingen en verspaningsbewerkingen grafisch weergegeven. De CNC PILOT houdt op schaal rekening met het werkbereik, het gereedschap en de spanmiddelen. Bewerkingen met de C-as kunnen worden gecontroleerd in de hulpvensters (voorkant-/mantelvenster en zijaanzicht). Bij ingewikkelde NC-programma's met programmasprongen, variabelenberekeningen, externe wisselcodes etc.
5.
5.1 De werkstand Simulatie Weergave-elementen Coördinatensystemen: Het nulpunt van het coördinatensysteem komt overeen met het werkstuknulpunt. De pijlen van de X- en Zassen wijzen in positieve richting. Indien het NC-programma meer werkstukken bewerkt, worden de coördinatensystemen van alle betrokken sledes weergegeven.
5.
5.1 De werkstand Simulatie Weergaven voor contouren: indien er in het NC-programma meer contouren zijn vastgelegd, worden bij de simulatie de desbetreffende contoursymbolen weergegeven. Contoursymbolen Informatie over de contoursymbolen: Qn (n: 1..4): contour n Positie van het coördinatensysteem Het symbool van de gekozen contour is gemarkeerd In het simulatievenster wordt het coördinatensysteem van de gekozen contour weergegeven. Keuze van een contour U U "Instel > Contourselectie" kiezen.
5.1 De werkstand Simulatie Baanweergave IJlgangbanen worden met een witte stippellijn weergegeven. Aanzetbanen worden afhankelijk van de softkey-instelling als lijn of als "snijspoor" weergegeven: Lijnweergave: De baan van de theoretische gereedschapspunt wordt met een ononderbroken lijn weergegeven. De lijnweergave is heel geschikt om de snede-opdeling snel te bekijken.
5.1 De werkstand Simulatie Simulatievenster Met de hieronder beschreven simulatievensters controleert u niet alleen de draaibewerking maar ook de boor- en freesbewerkingen. Draaivenster: de te draaien contour wordt in het XZcoördinatensysteem weergegeven. Voorkant-venster: De contour en verplaatsing worden in het XYvlak weergegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de spilpositie. De spilpositie 0° ligt op de positieve X-as (aanduiding: "XK").
5.1 De werkstand Simulatie Simulatievenster instellen Dialoogbox Selecteren venster: U "Instel > Venster" kiezen: de CNC PILOT opent de dialoogbox voor de hieronder vermelde instellingen. Stel het volgende in: Venstercombinatie Baanweergave in de extra vensters: het voorkant- en mantelvenster en het zijaanzicht zijn "extra vensters".
5.1 De werkstand Simulatie Simulatie configureren Slede-instelling: U "Instel > Slede" kiezen: de CNC PILOT opent de dialoogbox "Sledeinstelling" voor de volgende instellingen: Baanuitvoer voor "alle sledes": bij de simulatie worden de verplaatsingen van alle sledes weergegeven. Baanuitvoer voor "actieve slede": bij de simulatie worden de verplaatsingen van de gekozen slede weergegeven. Sledepositie slede x: bij de simulatie worden de verplaatsingen van de slede "voor/na de hartlijn" getekend.
5.1 De werkstand Simulatie Detail van afbeelding aanpassen (loep) In de stopstatus van de simulatie vergroot/verkleint u met de "loep" het detail van de afbeelding. Loep instellen met toetsenbord: U "Loep" activeren. Het nieuwe detail van de afbeelding wordt gemarkeerd met een "rode rechthoek". Bij meer simulatievensters: U vensters instellen U Detail van afbeelding instellen: Vergroten: "PgDn" Verkleinen: "PgUp" Verplaatsen: Cursortoetsen U Loep verlaten.
5.1 De werkstand Simulatie Fouten en waarschuwingen Indien er bij de vertaling van het NC-programma waarschuwingen verschijnen, wordt dat in de kopregel aangegeven. Deze waarschuwingen kunt u tijdens een simulatiestop of na de simulatie bekijken: U "Instel(lingen) > Waarschuwingen" kiezen U Bij meer waarschuwingen: met ENTER naar de volgende melding schakelen De CNC PILOT wist een waarschuwing zodra u de melding met ENTER bevestigt. Er worden maximaal 20 waarschuwingen opgeslagen.
5.1 De werkstand Simulatie Simulatiemodus Met de softkey stelt u in of de simulatie continu of regelgewijs wordt uitgevoerd. U Afz. regel: stop na iedere NC-bronregel U Basisregel Contoursimulatie: stop na ieder contourelement Bewerkings- of bewegingssimulatie: stop na iedere verplaatsing U Zonder stop (softkeys Afz.
5.2 Contoursimulatie 5.2 Contoursimulatie Functies van de contoursimulatie Voorwaarde voor de contoursimulatie zijn geprogrammeerde contouren (beschrijving onbewerkt/bewerkt werkstuk, hulpcontouren). Indien de contourbeschrijvingen niet volledig zijn, wordt er "voor zover mogelijk" weergegeven. Bij de contoursimulatie kunt u kiezen uit "snede- of aanzichtweergave". de contourprogrammering via de contouropbouw regel voor regel controleren.
5.2 Contoursimulatie Contourdimensionering Cursor plaatsen: Voor de element- of puntdimensionering plaats u de cursor (rood vierkantje) als volgt: U "pijl naar links/rechts": gaat naar het volgende contourpunt U "pijl omhoog/omlaag": gaat naar de contour (bijv.: omschakelen tussen contour onbewerkt/bewerkt werkstuk) U gaat naar het volgende simulatievenster (voorwaarde: er zijn contouren op de referentievlakken).
5.3 Bewerkingssimulatie 5.3 Bewerkingssimulatie Bewerking van het werkstuk controleren Met de bewerkingssimulatie kunt u: de gereedschapsverplaatsingen controleren de snede-opdeling controleren de bewerkingstijd bepalen overschrijding van de veiligheidszone en eindschakelaars bewaken variabelen bekijken en instellen de bewerkte contour opslaan U kunt de snelheid van de bewerkingssimulatie met regelparameter 27 beïnvloeden.
5.3 Bewerkingssimulatie Bewaking van veiligheidszone en eindschakelaars (bewerkingssimulatie) De bewaking van de veiligheidszone of eindschakelaars kan als volgt worden ingesteld: U U U "Instel > Veiligheidszone > Bewaking uit" kiezen: de veiligheidszone/ software-eindschakelaars worden niet bewaakt. "Instel > Veiligheidszone > Bewaking met waarschuwing" kiezen: de CNC PILOT registreert overschrijdingen van de veiligheidszone of eindschakelaars en behandelt ze als waarschuwingen.
5.3 Bewerkingssimulatie Contour controleren Met de functies van de menugroep "Contour" past u de contour aan de gesimuleerde productietoestand aan, of schakelt u om naar de contourdimensionering of het 3D-aanzicht. Contourcorrectie: U "Contour > Contourcorrectie" kiezen: bij de simulatie worden alle tot dan weergegeven verplaatsingen gewist en wordt de contour overeenkomstig de gesimuleerde productietoestand geactualiseerd.
5.3 Bewerkingssimulatie Snijkant-referentiepunt weergeven Bij de bewerkingssimulatie geeft de simulatie bij een zeer sterke vergroting het snijkant-referentiepunt weer. Hieruit kunt u ook de gereedschapsoriëntatie afleiden.
5.4 Bewegingssimulatie 5.4 Bewegingssimulatie Simulatie "real-time" De bewegingssimulatie toont het onbewerkte werkstuk als "gevuld vlak" en "verspaant" het tijdens de simulatie (veeggrafiek). De gereedschappen verplaatsen zich met de geprogrammeerde aanzetsnelheid ("real-time"). U kunt de bewegingssimulatie op elk gewenst moment, ook binnen een NC-regel, stoppen. De weergave onder het simulatievenster toont de eindpositie van de actuele verplaatsing.
5.4 Bewegingssimulatie Bewaking van veiligheidszone en eindschakelaars (bewegingssimulatie) De bewaking van de veiligheidszone of eindschakelaars kan als volgt worden ingesteld: U U U "Instel > Veiligheidszone > Bewaking uit" kiezen: de veiligheidszone/ software-eindschakelaars worden niet bewaakt. "Instel > Veiligheidszone > Bewaking met waarschuwing" kiezen: de CNC PILOT registreert overschrijdingen van de veiligheidszone of eindschakelaars en behandelt ze als waarschuwingen.
5.4 Bewegingssimulatie Contour controleren Met de functies van de menugroep "Contour" schakelt u om naar de contourdimensionering of het 3D-aanzicht. Contour overeenkomstig de actuele productietoestand dimensioneren: U "Contour > Dimensionering" kiezen: bij de simulatie wordt de element- en puntdimensionering geactiveerd (zie "Contourdimensionering" op bladzijde 377). 3D-aanzicht: U "Contour > 3D-aanzicht" kiezen: bij de simulatie wordt omgeschakeld naar 3D-aanzicht (zie "3D-aanzicht" op bladzijde 385).
5.5 3D-aanzicht 5.5 3D-aanzicht 3D-weergave beïnvloeden In de 3D-weergave toont de CNC PILOT het werkstuk overeenkomstig de gesimuleerde productietoestand. Als u de 3Dweergave vanuit het hoofdmenu of de contoursimulatie oproept wordt het bewerkte werkstuk getoond. Bij de 3D-weergave wordt rekening gehouden met de bij de draaibewerking gemaakte contouren, maar niet met C-, Y- of B-asbewerkingen.
5.6 Debug-functies: 5.6 Debug-functies: Simulatie met startregel Indien er een "startregel" is vastgelegd, vertaalt de simulatie het NCprogramma zonder weergave van de verplaatsingen tot de startregel. Startregel instellen: U "Debug > Startregel instellen" kiezen: De simulatie opent de dialoogbox "Startregel instellen". U Regelnummer invoeren U "Nieuw" kiezen: de CNC PILOT simuleert het NC-programma tot de startregel en stopt. U "Verder" kiezen": de CNC PILOT gaat verder met de simulatie.
5.6 Debug-functies: Variabelen weergeven Permanente variabelenweergave: in plaats van de NC-bronregel toont de simulatie vier "geselecteerde variabelen" onder het simulatievenster. Variabelen selecteren: U "Debug > Variabelen weergeven > Weergave activeren" kiezen: De simulatie opent de dialoogbox "Selectie weergave".
5.6 Debug-functies: Variabele bewerken Bij ingewikkelde NC-programma's met programmasprongen, variabelenberekeningen, wisselcodes etc. kunnen de ingevoerde gegevens en de wisselcodes worden gesimuleerd, en op die manier dus alle programmasprongen worden getest. Variabelewaarden wijzigen: U U "Debug > Variabelen wijzigen > V-variabelen wijzigen" kiezen: de simulatie opent de dialoogbox "V-variabelen wijzigen".
5.7 Meerkanaalsprogramma's controleren 5.
5.8 Tijdberekening, synchroonpuntanalyse 5.8 Tijdberekening, synchroonpuntanalyse Tijdberekening Tijdens de bewerkings- of bewegingssimulatie berekent de CNC PILOT de hoofd- en bijkomende tijden. De tijden worden weergegeven in de tabel "Tijdberekening". De simulatie toont hier de hoofd-, bijkomende en totaaltijden (groen: hoofdtijden; geel: bijkomende tijden). Elke regel in deze tabel betekent dat er nieuw gereedschap wordt ingezet (de T-oproep is maatgevend).
5.
TURN PLUS HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 393
6.1 De werkstand TURN PLUS 6.1 De werkstand TURN PLUS In TURN PLUS wordt het onbewerkte en bewerkte werkstuk grafisch interactief beschreven. Vervolgens laat u het werkschema automatisch maken, of u genereert het interactief. Het resultaat is een gestructureerd DIN PLUS-programma met commentaar.
6.1 De werkstand TURN PLUS U kunt ook deelresultaten gebruiken en deze met DIN PLUS verder bewerken (voorbeeld: contour met TURN PLUS vastleggen en de bewerking in DIN PLUS programmeren). Als alternatief kunt u het door TURN PLUS gemaakte DIN PLUS-programma optimaliseren. Bij het genereren van werkschema's wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de gereedschaps-, spanmiddel- en technologie-database. Zorg voor actuele en juiste beschrijvingen van de bedrijfsmiddelen.
6.1 De werkstand TURN PLUS DIN PLUS-programma genereren: U U U "Programma > Opslaan > NC-programma" kiezen. TURN PLUS toont de aanwezige DIN PUS-programma's en stelt het actieve programma voor het opslaan beschikbaar. Controleer/corrigeer de bestandsnaam. TURN PLUS genereert het DIN PLUS-programma bij het "opslaan". TURN PLUS-programma opslaan: U U "Programma > Opslaan > Compleet (of Werkstuk, ..)" kiezen.
6.2 Programmakop 6.2 Programmakop In de PROGRAMMAKOP staat: Materiaal: voor de bepaling van de snijwaarden. Toewijzing spil – slede 1e opspanning Toewijzing spil – slede 2e opspanning: Voer bij complete bewerking de spil/slede in waarmee de opspanning wordt bewerkt. Bij meer sledes voert u de sledenummers na elkaar in (bijv.: "12" = $1 en $2).
6.2 Programmakop Structuurprogramma's met TURN PLUS maken Voer de volgende instelling uit om een DIN PLUS-programma met structuurprogrammering te maken: U Programmakop-item "Structuurprogramma" op JA Voorwaarde: De sjablonen "turnvor1.bev - turnvor5.bev" staan in de directory "/ep90/ncps". De sjablonen worden door de machinefabrikant gemaakt en bij het aanmaken van het DIN PLUS-programma gebruikt.
6.2 Programmakop Vanaf softwareversie 625 952-05: U kunt in de sjablonen de volgende aanduidingen voor constanten gebruiken die door gegevens uit TURN PLUS worden vervangen: : ?-TP_MINFD-? Min. binnendiameter van het bewerkte werkstuk ?-TP_MAXFD-? Max. buitendiameter van het bewerkte werkstuk ?-TP_FINL-? Lengte van het bewerkte werkstuk ?-TP_MINFZ-? Min. coördinaat van bewerkt werkstuk 1e opspanning ?-TP_MAXFZ-? Max. coördinaat van bewerkt werkstuk 1e opspanning ?-TP_MINRD-? Min.
6.3 Werkstukbeschrijving 6.3 Werkstukbeschrijving U maakt een contour door achtereenvolgens de afzonderlijke contourelementen in te voeren. U kunt de contourelementen absoluut, incrementeel, cartesiaans of polair beschrijven. Meestal voert u de gegevens in zoals ze in de tekening zijn gedimensioneerd. TURN PLUS berekent ontbrekende coördinaten, snijpunten, middelpunten, etc., voor zover dit rekenkundig mogelijk is.
6.3 Werkstukbeschrijving Invoer van contour van bewerkt werkstuk De contour van het bewerkte werkstuk omvat: de te draaien contour, bestaande uit Basiscontour Vormelementen (afkantingen, afrondingen, draaduitlopen, insteken, schroefdraad, centrische boringen) C-ascontouren Y-ascontouren De te draaien contour moet gesloten zijn. Beschrijf eerst de basiscontour en plaats er dan de vormelementen overheen.
6.3 Werkstukbeschrijving Vormelementen overlappend aanbrengen Vormelementen worden over de basiscontour heen geplaatst. Er blijven echter "op zichzelf staande" elementen over die u kunt wijzigen of wissen. Indien nodig, genereert TURN PLUS een speciale bewerking van de vormelementen.
6.3 Werkstukbeschrijving Overlappingselementen integreren U beschrijft aaneengesloten contouren als de contour van een bewerkt werkstuk en laat die elkaar overlappen, of u gebruikt de volgende standaard overlappingselementen (zie "Overlappingselementen" op bladzijde 422): Cirkelboog Spie Ponton Deze elementen overlappen bestaande lineaire of ronde hulpcontourelementen. Geïntegreerde overlappingselementen maken deel uit van de contour.
6.3 Werkstukbeschrijving Invoer van de C-ascontouren Standaardvormen worden met figuren, regelmatig gerangschikte lineaire of ronde figuren of boringen in patronen vastgelegd. Ingewikkelde contouren kunnen met de basiselementen baan en boog worden beschreven.
6.3 Werkstukbeschrijving C-ascontour vastleggen "Werkstuk > Bew. werkstuk > Patroon > xx" kiezen (xx: patroontype of afzonderlijke boring) "Werkstuk > Bew. werkstuk > Figuur > xx" kiezen(xx: figuurtype of "vrije contour") Kop-/mantelvlak of achterkant instellen "Referentievlak" (vlak op kop-/mantelvlak of achterkant) selecteren en referentiemaat/-diameter vastleggen. TURN PLUS opent de betreffende dialoogbox.
6.4 Contouren onbewerkt werkstuk 6.4 Contouren onbewerkt werkstuk Staf Met de functie wordt de contour van een cilinder (klauwplaat of stafdeel) vastgelegd. Parameters X Diameter Diameter van cirkel bij onbewerkt werkstuk met meer zijden Z Lengte van het onbewerkte werkstuk, inclusief dwarsovermaat K Dwarsovermaat Pijp Met de functie wordt de contour van een holle cilinder vastgelegd.
6.4 Contouren onbewerkt werkstuk Gietstuk (of smeedstuk) Met de functie wordt het onbewerkte werkstuk uit een bestaand bewerkt werkstuk gegenereerd. Parameters Oppervlak Onbewerkt gietstuk Onbewerkt smeedstuk met boring Ja Nee K Equidistante overmaat voor het complete werkstuk I Afzonderlijke overmaat (voor afzonderlijke elementen of contourgedeeltes) Voer eerst de "afzonderlijke overmaat" in en kies dan het contourelement/het contourgedeelte.
6.5 Contour bewerkt werkstuk 6.5 Contour bewerkt werkstuk Informatie over de contourdefinitie Parameters die TURN PLUS kent, worden niet opgevraagd. De invoervelden zijn geblokkeerd. Voorbeeld: bij horizontale of verticale banen verandert slechts een van de coördinaten en de hoek is door de richting van het element vastgelegd. Het type dimensionering kunt u via de softkey instellen.
6.5 Contour bewerkt werkstuk Lineaire elementen Met de functie wordt een lineair element vastgelegd. Parameters X Eindpunt in cartesiaanse coördinaten Z Eindpunt in cartesiaanse coördinaten Xi Afstand tussen begin- en eindpunt Zi Afstand tussen begin- en eindpunt a Eindpunt in poolcoördinaten (referentie: positieve Z-as) P Eindpunt in poolcoördinaten W Hoek van de baan (referentie: zie helpscherm) WV Hoek linksom ten opzichte van het voorgaande element.
6.5 Contour bewerkt werkstuk Cirkelvormig element Met de functie wordt een cirkelvormig element vastgelegd.
6.5 Contour bewerkt werkstuk Cirkelvormig element vastleggen: Boogmenu oproepen Rotatierichting van de boog kiezen Boog dimensioneren en overgang naar het volgende element vastleggen.
6.6 Vormelementen 6.6 Vormelementen Afkanting Met het vormelement wordt een afkanting vastgelegd. Parameters B Afkantingsbreedte Afronding Met het vormelement wordt een afronding vastgelegd.
6.6 Vormelementen Draaduitloop vorm E Met het vormelement wordt een draaduitloop vorm E vastgelegd. TURN PLUS doet, afhankelijk van de diameter, een voorstel voor de parameters (zie "Draaduitloopparameters DIN 509 E" op bladzijde 692). Parameters K Draaduitlooplengte I Draaduitloopdiepte (radiusmaat) R Draaduitloopradius in beide hoeken van de draaduitloop W Inloophoek (draaduitloophoek) Draaduitloop vorm F Met het vormelement wordt een draaduitloop vorm F vastgelegd.
6.6 Vormelementen Draaduitloop vorm H Met het vormelement wordt een draaduitloop vorm H vastgelegd. Parameters K Draaduitlooplengte I Draaduitloopdiepte (radiusmaat) R Draaduitloopradius W Inloophoek Draaduitloop vorm K Met het vormelement wordt een draaduitloop vorm K vastgelegd. Parameters I Draaduitloopdiepte R Draaduitloopradius W Openingshoek A Inloophoek, hoek t.o.v. langsas (default: 45°) Draaduitloop vorm U Met het vormelement wordt een draaduitloop vorm U vastgelegd.
6.6 Vormelementen Insteek algemeen Met het vormelement wordt een axiale of radiale insteek op een lineair referentie-element vastgelegd. De insteek wordt aan het geselecteerde referentie-element toegewezen. Parameters X Referentiepunt Z Referentiepunt K Insteekbreedte zonder afkanting/afronding I Insteekdiepte U Diameter bodem van de insteek (alleen bij axiale insteek) A Insteekhoek, hoek tussen insteekflanken (0° <= A < 180°) 1.
6.6 Vormelementen Insteek vorm D (afdichtingsring) Met het vormelement wordt een axiale of radiale insteek op de buitenof binnencontour vastgelegd. De insteek wordt aan het eerder geselecteerde referentie-element toegewezen.
6.6 Vormelementen Vrijdraaiing (vorm FD) Met het vormelement wordt een axiale of radiale vrijdraaiing op een lineair referentie-element vastgelegd. De vrijdraaiing wordt aan het eerder geselecteerde referentie-element toegewezen.
6.6 Vormelementen Schroefdraad Met het oproepen hiervan worden de vermelde schroefdraadtypes vastgelegd.
6.
6.6 Vormelementen Centrering Parameters centrering O Centreerdiameter Kernboring Parameters kernboring B Boordiameter P Boordiepte (zonder boorpunt) W gereedschapspunthoek W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een "aanzetreductie (V=1)" W>0°: Gereedschapspunthoek Passing: H6...
6.
6.7 Overlappingselementen 6.7 Overlappingselementen U selecteert de standaard overlappingselementen cirkelboog, spie of ponton, legt het element vast en overlapt het direct na het vastleggen. Wanneer een aaneengesloten contour wordt overlapt, gebruikt TURN PLUS de aaneengesloten contour die het laatst geladen is, of het overlappingselement dat het laatst vastgelegd is (zie "Overlappingselementen integreren" op bladzijde 403).
6.
6.7 Overlappingselementen Cirkelvormige overlapping De rotatierichting waarin de overlappingscontouren worden aangebracht, komt overeen met de rotatierichting van het hulpcontourelement. Het "referentiepunt" van de overlappingscontour wordt op het "overlappingspunt" gepositioneerd.
6.8 C-ascontouren 6.8 C-ascontouren Positie van een contour aan de voor- of achterkant TURN PLUS neemt het geselecteerde "referentievlak" over en stelt dit als "referentiemaat" voor. Wijzig de parameter, indien nodig. Parameters Z Referentiemaat Positie van een mantelvlakcontour TURN PLUS neemt het geselecteerde "referentievlak" over en stelt dit als "referentiediameter" voor. Wijzig de parameter, indien nodig.
6.8 C-ascontouren Dimensionering bij C-ascontouren Stel met de softkey in hoe het contourelement, de figuur of het patroon wordt gedimensioneerd (zie "Informatie over de contourdefinitie" op bladzijde 408). Bij mantelvlakcontouren voert u de hoek of de "baanmaat" in. De baanmaat is gerelateerd aan de manteluitslag bij de "referentiediameter". Polaire dimensionering bij mantelvlakcontouren (parameter "P"): "P" is gerelateerd aan het uitgeslagen mantelvlak.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: lineair element Met de functie wordt een lineair element aan de voor-/achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Cirkelvormig element Met de functie wordt een cirkelvormig element aan de voor-/ achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Parameters Andere parameters R Boogradius Tangentieel/niet tangentieel: overgang naar het volgende contourelement vastleggen WA Hoek tussen positieve XK-as en raaklijn in startpunt van de boog WE Hoek tussen positieve XK-as en raaklijn in eindpunt van de boog WV Hoek linksom tussen voorgaand element en raaklijn in startpunt van de boog. Boog als voorgaand element: hoek ten opzichte van de raaklijn WN Hoek linksom tussen raaklijn in eindpunt van de boog en volgend element.
6.
6.8 C-ascontouren Kernboring contour voor-/achterkant Parameters kernboring B Boordiameter P Boordiepte (zonder boorpunt) W Gereedschapspunthoek W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een "aanzetreductie (V=1)" W>0°: Gereedschapspunthoek Passing: H6...
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Cirkel (volledige cirkel) Met de functie wordt een volledige cirkel aan de voor-/achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Rechthoek Met de functie wordt een rechthoek aan de voor-/achterkant vastgelegd. Parameters XK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten YK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten a Middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek: positieve XK-as) PM Middelpunt in poolcoördinaten A Hoek t.o.v.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: veelhoek Met de functie wordt een veelhoek aan de voor-/achterkant vastgelegd. Parameters XK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten YK Middelpunt in cartesiaanse coördinaten a Middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek: positieve XK-as) PM Middelpunt in poolcoördinaten A Hoek t.o.v.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Lineaire sleuf Met de functie wordt een lineaire sleuf aan de voor-/achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Ronde sleuf Met de functie wordt een ronde sleuf aan de voor-/achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: Lineair gaten- of figuurpatroon Met de functie wordt een lineair gaten- of figuurpatroon aan de voor-/ achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Voor- of achterkant: rond gaten- of figuurpatroon Met de functie wordt een rond gaten- of figuurpatroon aan de voor-/ achterkant vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Startpunt Met de functie wordt het startpunt van een "vrije contour" op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: lineair element Met de functie wordt een lineair element in een mantelvlakcontour vastgelegd. Parameters Z Eindpunt van de baan P Eindpunt van de baan – polair CY Beginpunt van de baan – hoek als "baanmaat" C Eindpunt van de baan – hoek W Hoek van de baan (referentie: zie helpscherm) WV Hoek linksom ten opzichte van het voorgaande element. Boog als voorgaand element: hoek ten opzichte van de raaklijn WN Hoek linksom ten opzichte van het volgende element.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Cirkelvormig element Met de functies wordt een cirkelvormig element in een mantelvlakcontour vastgelegd.
6.
6.8 C-ascontouren Kernboring mantelvlakcontour Parameters kernboring B Boordiameter P Boordiepte (diepte van boring en verzinking – zonder boorpunt en draaibankcenter) W Gereedschapspunthoek W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een "aanzetreductie (V=1)" W>0°: Gereedschapspunthoek Passing: H6...
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Cirkel (volledige cirkel) Met de functie wordt een volledige cirkel op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: rechthoek Met de functie wordt een rechthoek op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: veelhoek Met de functie wordt een veelhoek op het mantelvlak vastgelegd. Parameters Z Middelpunt van de figuur CY Middelpunt van de figuur – hoek als "baanmaat" C Middelpunt van de figuur – hoek A Hoek t.o.v.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Lineaire sleuf Met de functie wordt een lineaire sleuf op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Ronde sleuf Met de functie wordt een ronde sleuf op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: Lineair gaten- of figuurpatroon Met de functie wordt een lineair gaten- of figuurpatroon op het mantelvlak vastgelegd.
6.8 C-ascontouren Mantelvlak: rond gaten- of figuurpatroon Met de functie wordt een lineair gaten- of figuurpatroon op het mantelvlak vastgelegd.
6.9 Hulpfuncties 6.9 Hulpfuncties Onvolledig berekende contourelementen Contourelementen die niet kunnen worden berekend, worden "onvolledig berekende elementen" genoemd. TURN PLUS toont deze elementen rechts op het beeldscherm. Elk onvolledig berekend element wordt met een symbool weergegeven. TURN PLUS vermeldt bovendien de bekende parameters. Als bij onvolledig berekende elementen een contourelement onvolledig is vastgelegd, wordt deze fout door TURN PLUS gemeld.
6.9 Hulpfuncties Selecties U kiest contourpunten of contourelementen door ze te selecteren. Bij de volgende stap worden vormelementen over de geselecteerde punten/elementen geplaatst.
6.
6.9 Hulpfuncties Meervoudige selectie met de softkey Eerste contourpunt kiezen Contourpunt markeren en meervoudige selectie inschakelen Eerste contourelement kiezen Contourelement markeren en meervoudige selectie inschakelen Voor elk te selecteren contourpunt of contourelement: Contourpunt kiezen Contourelement kiezen Contourpunt/contourelement markeren Selectie beëindigen Als alternatief kunt u alle contourpunten/ contourelementen selecteren en de niet-gewenste posities deselecteren.
6.
6.9 Hulpfuncties Nulpunt verschuiven Voorbeeld: Wanneer het werkstuk vanaf verschillende zijden is gedimensioneerd, beschrijft u eerst de vanaf de rechterzijde gedimensioneerde contourelementen, verschuift u het nulpunt en voert u daarna de vanaf de linkerzijde gedimensioneerde contourelementen in. Nulpuntverschuiving activeren: U "Nulpunt > verschuiven" in het menu Bew. werkstuk kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Nulpunt verschuiven". U Nulpuntverschuiving invoeren.
6.9 Hulpfuncties Contourgedeelte rond dupliceren Met deze functie legt u een contourgedeelte vast en "koppelt" dit n-keer aan de bestaande contour. U U U U U "Dupliceren > Reeks > rond" in het menu Bew. werkstuk kiezen. TURN PLUS markeert het laatste element. Contourgedeelte selecteren (u kunt alleen de laatst ingevoerde contourelementen selecteren). TURN PLUS opent de dialoogbox "Reeks rond kopiëren". Voer het aantal en de radius in. TURN PLUS toont de eerste "hartlijn" als "rood vierkant".
6.9 Hulpfuncties Calculator U kunt de calculator gebruiken voor standaardberekeningen, de berekening van passingtoleranties en de kernboringdiameter bij binnendraad. Berekeningen uitvoeren: U Plaats de cursor op het invoerveld van de dialoogbox U Roep de calculator op. De waarde van het invoerveld wordt overgenomen.
6.9 Hulpfuncties Digitaliseren U kunt de invoerwaarden met de kruiscursor bepalen (digitaliseren) en overnemen. TURN PLUS toont de coördinaten van de kruiscursorpositie.
6.9 Hulpfuncties Contourelementen controleren (controle-optie) Met de "controle-optie" controleert u contour- of vormelementen, figuren en patronen. De gegevens kunnen niet worden gewijzigd. Venster (referentievlak) selecteren "Loep" activeren "Controle-optie" oproepen Cursor op contour-/vormelement, figuur of patroon positioneren. Positie bevestigen. TURN PLUS toont de ingevoerde parameters.
6.9 Hulpfuncties Foutmeldingen Verschijnt na de eigenlijke foutmelding het teken ">>", dan toont TURN PLUS desgewenst meer informatie met betrekking tot deze foutmelding. U Opvragen van aanvullende informatie met betrekking tot de foutmelding.
6.10 DXF-contouren importeren 6.10 DXF-contouren importeren Basisprincipes van de DXF-import Contouren die in het DXF-formaat zijn opgeslagen, kunnen in TURN PLUS worden geïmporteerd.
6.10 DXF-contouren importeren Configuratie van de DXF-import In de configuratieparameter Startpunt automatisch stelt u het gedrag van de TURN PLUS bij de invoer van de contour van het bewerkte werkstuk in. U U "Configuratie > Wijzigen > Instellingen" in het hoofdmenu kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Instellingen". Stel het "Startpunt automatisch" in: Ja: TURN PLUS springt bij het oproepen van de invoer van de contour van het bewerkte werkstuk direct naar de invoer van het startpunt van de contour.
6.10 DXF-contouren importeren DXF-parameters: Max. opening: In de DXF-tekening kunnen kleine leemtes tussen de contourelementen aanwezig zijn. In deze parameter geeft u aan hoe groot de afstand tussen twee contourelementen mag zijn. Max. opening wordt niet overschreden: het volgende element maakt deel uit van de "huidige" contour. Max. opening wordt overschreden: het volgende element maakt deel uit van de "nieuwe" contour. Startpunt: De DXF-import analyseert de contour en bepaalt het startpunt.
6.11 Contouren manipuleren 6.11 Contouren manipuleren Let bij wijzigingen in contouren op het volgende: Als contourelementen worden gecombineerd met vormelementen, zijn getoonde of in te voeren eindpunten gerelateerd aan het "theoretische eindpunt". Bij wijzigingen aan de contourelementen worden afkantingen, afrondingen, schroefdraad en draaduitlopen automatisch op de nieuwe positie afgestemd. De volgorde en het begin- en eindpunt van een contourelement wordt door de definitierichting bepaald.
6.11 Contouren manipuleren Contourelementen wissen Contour- of vormelement wissen: U "Manipuleren > Wissen > Element (of vormelement)" in het menu Bew. werkstuk kiezen U Het te wissen element selecteren. U TURN PLUS wist het geselecteerde contour- of vormelement Alle vormelementen wissen: U "Manipuleren > Wissen > alle vormelementen" in het menu Bew. werkstuk kiezen. U TURN PLUS wist alle aanwezige vormelementen. Contour bewerkt werkstuk wissen: U "Manipuleren > Wissen > Contour" in het menu Bew.
6.11 Contouren manipuleren Vormelement wijzigen: U "Manipuleren > Wijzigen > Vormelement" in het menu Bew. werkstuk kiezen U Het te wijzigen vormelement selecteren. TURN PLUS toont de bijbehorende dialoogbox voor het wijzigen. U Parameters wijzigen U TURN PLUS voert de wijziging uit C-ascontour wijzigen: U U U U U Venster voor-/achterkant of mantelvenster kiezen "Manipuleren > Wijzigen> Patroon/figuur/kamer" in het menu Bew. werkstuk kiezen. Te wijzigen figuur, patroon, contourelement, etc. selecteren.
6.11 Contouren manipuleren Contour sluiten Een open contour sluiten: U U "Manipuleren > Verbinden" in het menu Bew. werkstuk kiezen TURN PLUS sluit de contour door een lineair element in te voegen. Contour opsplitsen Bij het "opsplitsen" zet TURN PLUS de vormelementen, figuren of patronen om in afzonderlijke contourelementen. Te draaien contour: vormelementen (ook afkantingen en afrondingen) worden in banen en bogen omgezet.
6.11 Contouren manipuleren Trimmen – lineair element Met deze functie kan de lengte van een lineair element worden gewijzigd. Het startpunt van het contourelement blijft gehandhaafd. Gesloten contouren: het gemanipuleerde element wordt opnieuw berekend en de positie van het volgende element wordt aangepast. Open contouren: het gemanipuleerde element wordt opnieuw berekend en de volgende aaneengesloten contour wordt verschoven.
6.11 Contouren manipuleren Trimmen – lengte van de contour Met deze functie kan de lengte van de contour worden gewijzigd. U selecteert het te wijzigen element en een "compensatie-element". Parameters L Lengte of eindpunt van het gewijzigde lineaire element Z Lengte of eindpunt van het gewijzigde lineaire element Lengte van de contour wijzigen: U "Manipuleren > Trimmen > Lengte contour" in het menu Bew. werkstuk kiezen U Het te wijzigen element selecteren.
6.11 Contouren manipuleren Trimmen – diameter van een lineair element Met deze functie kan de diameter van een horizontaal lineair element worden gewijzigd. TURN PLUS berekent het gemanipuleerde element opnieuw en past de positie van het vorige/volgende element aan.
6.11 Contouren manipuleren Transformaties– verschuiven Met deze functie wordt de contour incrementeel of naar de aangegeven positie verschoven (referentiepunt: startpunt van de contour).
6.11 Contouren manipuleren Transformaties – spiegelen Met deze functie wordt de contour gespiegeld. De positie van de spiegelas wordt door het start- en eindpunt resp. door het startpunt en de hoek vastgelegd.
6.12 Attributen toewijzen 6.12 Attributen toewijzen Volgens de geometrische beschrijving van de contour van het onbewerkte/bewerkte werkstuk kunt u attributen aan contourelementen/contourgedeeltes toewijzen. De AAG en IAG verwerken de attributen voor het genereren van werkschema's. De IAG neemt door u vastgelegde bewerkingsattributen over als cyclusparameters.
6.12 Attributen toewijzen Attribuut "Overmaat" Met het attribuut worden overmaten voor afzonderlijke contourgedeeltes of voor de complete contour vastgelegd. De overmaat blijft na de bewerking gehandhaafd (voorbeeld: nabewerkingsovermaat). Parameters I Absolute overmaat Ii Relatieve overmaat TURN PLUS onderscheidt: Absolute overmaat: is "definitief", andere overmaten worden genegeerd. Relatieve overmaat: geldt aanvullend op andere overmaten.
6.12 Attributen toewijzen Attribuut "Aanzet" De attributen "Aanzet" resp. "Aanzetreductie" beïnvloeden de nabewerkingsaanzet. Parameters F (Nabewerkings)aanzet Attribuut "Aanzet" toewijzen: U U U U "Attributen > Aanzet/ruwheid" > Aanzet" in het menu Bew. werkstuk kiezen Complete contour, een contourgedeelte of afzonderlijke contourelementen selecteren (zie "Selecties" op bladzijde 452) TURN PLUS opent de dialoogbox "Aanzet" Aanzet vastleggen. De invoerwaarde geldt als nabewerkingsaanzet.
6.12 Attributen toewijzen Attribuut "Additieve correctie" Met dit attribuut kent u een additieve correctie toe aan de complete contour, een contourgedeelte of aan afzonderlijke contourelementen. De CNC PILOT maakt gebruikt van 16 "additieve correcties" die niet van het gereedschap afhankelijk zijn. Met dit attribuut legt u het "nummer van de additieve correctie" vast. De correctiewaarde wordt met de parameter vastgelegd. Parameters D9xx Offset, nummer van de additieve correctie (1..
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Schroefdraad snijden" Met het bewerkingsattribuut worden de details van een schroefdraadbewerking vastgelegd. Parameters B Aanlooplengte Geen invoer: de CNC PILOT bepaalt de lengte aan de hand van de ernaast liggende draaduitlopen of insteken. Geen invoer, geen draaduitloop/insteek: de CNC PILOT maakt gebruik van de "schroefdraadaanlooplengte" uit bewerkingsparameter 7.
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Boren – Terugloopvlak" Met het bewerkingsattribuut wordt het terugloopvlak van een boring vastgelegd. De boor wordt vóór/na het boren op het "terugloopvlak" gepositioneerd (mantelvlakboring: diameter). Parameters K Terugloopvlak. Positie van de boor vóór/na het boren. Bewerkingsattribuut "Terugloopvlak" toewijzen: U "Attributen > Bewerkingsattribuut > Boren > Terugloopvlak" in het menu Bew. werkstuk kiezen U Boring selecteren.
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Contour frezen" Met het attribuut worden voor de geselecteerde figuur of "vrije" open of gesloten contour de bewerking "Contour frezen" en de bijbehorende bewerkingsparameters vastgelegd.
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Vlakfrezen" Met het attribuut worden voor de geselecteerde figuur of "vrije" gesloten contour de bewerking "Vlakfrezen" en de bijbehorende bewerkingsparameters vastgelegd. Parameters H Looprichting v.d. frees 0: tegenlopend 1: meelopend D Freesdiameter voor de gereedschapskeuze K Terugloopvlak. Freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Afbramen" Met het attribuut worden voor de geselecteerde figuur of "vrije" open of gesloten contour de bewerking "Afbramen" en de bijbehorende bewerkingsparameters vastgelegd. Parameters H Looprichting v.d. frees 0: tegenlopend 1: meelopend B Breedte W Hoek voor de gereedschapskeuze (default 45°) K Terugloopvlak. Freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Graveren" Met het attribuut worden voor de geselecteerde figuur of "vrije" open of gesloten contour de bewerking "Graveren" en de bijbehorende bewerkingsparameters vastgelegd. Parameters B Breedte W Hoek voor de gereedschapskeuze (default 45°) K Terugloopvlak. Freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter). Bewerkingsattribuut "Graveren" toewijzen: U "Attributen > Bewerkingsattribuut > Frezen > Graveren" in het menu Bew.
6.12 Attributen toewijzen Bewerkingsattribuut "Scheidingspunt" Met het attribuut wordt een positie op de contour als "scheidingspunt" vastgelegd. Scheidingspunten worden voor de asbewerking of bewerking in meer opspanningen gebruikt. Parameters Positie Wissen: wist het bestaande scheidingspunt. De verdeling van het contourelement blijft bestaan. 1. in eindpunt: scheidingspunt is het eindpunt van het element 2.
6.12 Attributen toewijzen Attribuut "Niet bewerken" aan elementen van de te draaien contour toewijzen: U "Attributen > Aanzet/ruwheid" > Niet bewerken" in het menu Bew.
6.13 Instellen 6.13 Instellen Instellen – Basisprincipes Met "Instellen" legt u de spanmiddelen, de spanmiddelposities en de eigen revolverbezetting van TURN PLUS vast. TURN PLUS bepaalt bij de opspanning van het werkstuk: De inwendige en uitwendige snijkantbegrenzing. De nulpuntverschuiving. Deze wordt als functie G59 in het NCprogramma overgenomen.
6.13 Instellen Opspannen aan spilzijde Werkstuk opspannen: U U U U "Instellen > Opspannen > Inspannen > Spilzijde" kiezen Type klauwplaat kiezen (submenu).
6.13 Instellen Snijkantbegrenzing vastleggen TURN PLUS legt de snijkantbegrenzing voor de buiten- en binnencontour vast bij "Opspannen aan spilzijde". Snijkantbegrenzing wijzigen: U U "Instellen > Opspannen > Inspannen > Snijkantbegrenzing" kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Snijkantbegrenzing voor AAG". Snijkantbegrenzing vastleggen De snijkantbegrenzing wordt als "rode streep" getoond.
6.13 Instellen Omspannen – standaardbewerking Maak gebruik van "Omspannen – Standaardbewerking" als de bewerking aan de voor- en achterkant met aparte NC-programma's wordt uitgevoerd. TURN PLUS "Klapt" het (onbewerkte en bewerkte) werkstuk om en verschuift het nulpunt met "Nvz". Roteert de mantelvlakcontouren of de contouren van het YZ-vlak met "Wvc". Wist de spanmiddelen van de eerste opspanning. Omspannen: U U "Instellen > Opspannen > Omspannen > Standaardbewerking" kiezen.
6.13 Instellen Omspannen – 1e opspanning na 2e opspanning Met "Omspannen – 1e opspanning na 2e opspanning" wordt de bewerking van de tweede opspanning gestart. Leg eerst de spanmiddelen vast. Vervolgens activeert TURN PLUS een expertprogramma uit bewerkingsparameter 21. Welk expertprogramma wordt geactiveerd, hangt af van de invoer "Spil" uit "1e opspanning .." en "2e opspanning .." in de programmakop en van de invoer in de "bewerkingsvolgorde": Verschillende spillen in "1e opspanning ..
6.13 Instellen Expertprogramma "UMKOMPL" Met het in "UP-UMKOMPL" (bewerkingsparameter 21) ingevoerde expertprogramma wordt het werkstuk aan de tegenspil overgedragen. TURN PLUS voert de vastgestelde parameters als voorgestelde waarden in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo nodig aan.
6.13 Instellen Expertprogramma "UMHAND" Het in "UP-UMHAND" (bewerkingsparameter 21) ingevoerde expertprogramma ondersteunt het handmatig omspannen van het werkstuk voor bewerking aan de achterkant bij machines met één spil. TURN PLUS voert de vastgestelde parameters ter informatie in. Controleer de ingevoerde waarden. Expertprogramma's worden door de machinefabrikant beschikbaar gesteld. Raadpleeg het machinehandboek voor de betekenis van de parameters en de programmaafloop.
6.13 Instellen Parameters bij klauwplaat met twee, drie of vier klauwen Parameters ID-nummer klauwplaat Klauwtype en trapvorm Spanvorm (zie volgende tabel) ID-nummer klauw Inspanlengte TURN PLUS bepaalt de inspanlengte op basis van de klauw en spanvorm. Corrigeer de waarde bij een afwijkende inspanlengte. Spandruk De waarde wordt in de "programmakop" overgenomen. TURN PLUS verwerkt deze parameter niet. Instelmaat klauw (maat dient ter informatie) Afstand buitenkant klauwplaat – buitenkant klauw.
6.13 Instellen Parameters spantanghouder Parameters ID-nummer klauwplaat Spandiameter Uitspanlengte (afstand voorkant spantang – rechterzijde onbewerkt werkstuk) Spandruk De waarde wordt in de "programmakop" overgenomen. TURN PLUS verwerkt deze parameter niet. Parameters meenemer voorkant ("zonder klauwplaat") Parameters ID-nr. Indrukdiepte Globale diepte waarmee de klauwen in het materiaal drukken. TURN PLUS gebruikt deze waarde om de afbeelding van de meenemer aan de voorkant te positioneren.
6.13 Instellen Parameters meenemer voorkant in spanklauw ("klauwplaat met drie klauwen indirect") Parameters ID-nummer klauwplaat Klauwtype ID-nummer klauw ID-nummer meenemer voorkant Indrukdiepte Globale diepte waarmee de klauwen in het materiaal drukken. TURN PLUS gebruikt deze waarde om de afbeelding van de meenemer aan de voorkant te positioneren. Spandruk De waarde wordt in de "programmakop" overgenomen. TURN PLUS verwerkt deze parameter niet.
6.
6.
6.13 Instellen Gereedschapstabellen beheren Functies voor revolverbezetting: Opgeslagen gereedschapstabel laden: laadt een opgeslagen gereedschapstabel (keuzevenster "Bestand laden"). Gereedschapstabel van de machine laden: laadt de actuele revolverbezetting van de machine. Tabel opslaan: slaat de actuele revolverbezetting op. Tabel wissen: wist het geselecteerde bestand. Gereedschapstabel uit bestand laden "Instellen > Gereedschapstabel > Tabel laden > Opgeslagen gereedschapstabel" kiezen.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) 6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) In IAG worden de werkblokken vastgelegd. Daarbij selecteert u het gereedschap en de snijwaarden en legt u de bewerkingscyclus vast. De bewerkingsautomaat van IAG genereert een compleet werkblok (deelbewerking). Bij speciale bewerking (SB) voegt u verplaatsingen, oproepen van subprogramma's of G-/M-functies toe (voorbeeld: toepassing van systemen voor de werkstuk-handling).
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Werkschema bestaat Bij een bestaand werkschema start de IAG met de dialoog "Werkschema bestaat". Stel het volgende in: Werkschema nieuw (bestaand werkschema niet accepteren en een nieuw werkschema maken) Doorgaan met werkschema Werkschema wijzigen Werkschema bekijken "IAG" kiezen, TURN PLUS opent de dialoog "Werkschema bestaat". Nieuw werkschema maken: Stel "Nieuw" in. TURN PLUS wist het bestaande werkschema.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Een werkblok genereren Een werkblok kan in de volgende stappen worden vastgelegd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Gereedschapsoproep Het menu-item "Gereedschap" kan pas na het kiezen van het type bewerking worden gekozen. De subfuncties hebben de volgende betekenis: Handmatig via revolverbezetting: een op de revolver geplaatst gereedschap kiezen. Handmatig via gereedschapstype: gereedschap uit database kiezen en op de revolver plaatsen. Van de laatste bewerking: IAG gebruikt het als laatste gebruikte gereedschap.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Cyclusspecificatie Leg in het submenu "Cyclus" de cyclusparameters en de strategie voor het benaderen/vrijzetten vast: Bewerkingsgedeelte: leg het te verspanen gedeelte en de bewerkingsrichting voor iedere bereikselectie vast. Selectie met de softkey: de volgorde van selectie bepaalt de bewerkingsrichting. Selectie met het touchpad – linkermuisknop: bewerkingsrichting in de richting waarin de contour wordt gemaakt.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Overzicht: Bewerkingswijze Voorbewerken In IAG kunt u de volgende voorbewerkingen kiezen (submenu "Voorbewerken"): Voorbewerken langs: zie "Voorbewerken langs (G810)" op bladzijde 506 Voorbewerken dwars: zie "Voorbewerken dwars(G820)" op bladzijde 507 Voorbewerken parallel aan de contour: zie "Voorbewerken parallel aan de contour (G830)" op bladzijde 508 Voorbewerken automatisch: TURN PLUS genereert de werkblokken voor alle voorbewerkingen.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Snijkantbegrenzing vastleggen U U U Gereedschap aan de zijde van de snijkantbegrenzing positioneren waar het restmateriaal zich bevindt. Bewerkingsgedeelte selecteren "Beginpunt van het restmateriaal" als positie van de snijkantbegrenzing selecteren.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Voorbewerken langs (G810) IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G810.
IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G820.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Voorbewerken parallel aan de contour (G830) IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G830.
IAG genereert voor het "restmateriaal" de cyclus G810.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Restmateriaal voorbewerken – dwars IAG genereert voor het "restmateriaal" de cyclus G820.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Restmateriaal voorbewerken – parallel aan de contour IAG genereert voor het "restmateriaal" de cyclus G830.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Voorbewerken uitdraaien – neutraal gereedschap (G835) IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G835.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Contoursteken radiaal/axiaal (G860) IAG genereert voor de vormelementen insteek algemeen, vrijdraaiing (insteek vorm F) en voor de vrij gedefinieerde insteekcontouren de cyclus G860.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Insteken radiaal/axiaal (G866) IAG genereert voor de vormelementen insteek vorm D (afdichtingsring) en insteek vorm S (borgring) de cyclus G866. Wanneer u een "overmaat" opgeeft, wordt er eerst voorgestoken en vervolgens nabewerkt.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Steekdraaien radiaal/axiaal (G869) IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G869 (verspanen met afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen). De parameters voor het steekdraaien radiaal en axiaal zijn met uitzondering van de referentie-as van de naderings- en vrijzethoek identiek.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Parameters H Vrijzetmethode bij cycluseinde H=0: terug naar startpunt (eerst in X-, dan in Z-richting) H=1: positioneert vóór de gemaakte contour H=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Uitvoering (instellen met softkey): Voorsteken en nabewerken in één bewerking Alleen voorsteken alleen nabewerken Steekdraaien axiaal (G869) Let bij het "steekdraaien axiaal" op de referentie-as voor de naderingsen vrijzethoek.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Afsteken Voor het afsteken activeert de IAG het in bewerkingsparameter 21 – "UP 100098" ingevoerde expertprogramma. TURN PLUS bepaalt de parameters voor zover mogelijk en voert ze als voorgestelde waarden in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo nodig aan. Parameters LA Stafdiameter LB Startpunt in Z: TURN PLUS neemt de positie over die bij de bereikselectie is bepaald.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Afsteken en werkstukoverdracht Voor het afsteken met werkstukoverdracht activeert TURN PLUS een expertprogramma uit bewerkingsparameter 21. Welk expertprogramma wordt geactiveerd, hangt af van de invoer "Spil" uit "1e opspanning .." en "2e opspanning .." in de programmakop: Dezelfde spil (handmatig omspannen): invoer van "UP-ABHAND". Verschillende spillen (werkstuk wordt aan tegenspil overgedragen): invoer van "UP-UMKOMPLA".
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Expertprogramma "UMKOMPLA" Met het in "UP-UMKOMPLA" (bewerkingsparameter 21) ingevoerde expertprogramma wordt het werkstuk afgestoken en aan de tegenspil overgedragen. TURN PLUS voert de vastgestelde parameters als voorgestelde waarden in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo nodig aan. Parameters (voorbeeld) LA Toerentalbegrenzing voor het afsteken LB Max.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Expertprogramma "ABHAND" Het in "UP-ABHAND" (bewerkingsparameter 21) ingevoerde expertprogramma steekt het werkstuk af en ondersteunt het handmatig omspannen van het werkstuk voor bewerking aan de achterkant bij machines met één spil. TURN PLUS voert de vastgestelde parameters als voorgestelde waarden in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo nodig aan.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Centrisch voorboren (G74) IAG genereert voor het geselecteerde contourgedeelte de cyclus G74 (voorboren op hartlijn met vast gereedschap). Bewerkingsgedeelte selecteren: selecteer alle contourelementen die de boring omsluiten. Indien nodig, kan de boring met "Boorbegrenzing Z" worden beperkt. Parameters Z Boorbegrenzing S Veiligheidsafstand (genereert "Veiligheidsafstand G47" vóór de cyclus) P 1.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Centreren, verzinken (G72) IAG genereert bij de volgende boorwerkstanden de cyclus G72: Centreren Soevereinen Verzinkboren Centreren en verzinken (speciaalboren) Parameters K Terugloopvlak (default: terug naar startpositie resp.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Boren, ruimen, diepboren IAG genereert bij de volgende boorwerkstanden de cyclus G71: Boren Ruimen Boren en ruimen (speciaalboren) Parameters K Terugloopvlak (default: terug naar startpositie resp. naar veiligheidsafstand) D Terugloop (softkey "Verder") met aanzetsnelheid in ijlgang E (stilstandtijd voor het) vrijmaken F50% Aanzetreductie – zie softkeytabel P 1.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Draadtappen IAG genereert bij de volgende boorwerkstanden de cyclus G73: Schroefdraad tappen Boren met schroefdraad (speciaalboren) Parameters K Terugloopvlak (default: terug naar startpositie resp.
In IAG kunt u de volgende nabewerkingen kiezen (submenu "Nabewerken"): Nabewerking met cyclus G890: Contourbewerking Restcontourbewerking Nabewerken uitdraaien (neutraal gereedschap) Nabewerking met speciale functies: Passingdraaien: zie "Nabewerken – passingdraaien" op bladzijde 530 Draaduitlopen: zie "Nabewerken – draaduitlopen" op bladzijde 530 Parameters X Snijkantbegrenzing Z Snijkantbegrenzing L Afhankelijk van de softkey-instelling: Langsovermaat Constante overmaat (genereert "
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Parameters H Vrijzetmethode. Het gereedschap wordt vrijgezet onder een hoek van 45° tegen de bewerkingsrichting in.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Nabewerken – passingdraaien TURN PLUS voert een meetsnede op het geselecteerde contourelement uit. Voorwaarde: aan het contourelement is het attribuut "Meten" toegewezen (zie "Bewerkingsattribuut "Meten"" op bladzijde 477). Parameters I Overmaat voor meetsnede K Lengte van de meetsnede Q Meetlusteller (elk n-de werkstuk wordt gemeten) "Passingdraaien" wordt door het expertprogramma "UP-MEAS01" (bewerkingsparameter 21) uitgevoerd.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Bewerkingswijze Schroefdraad (G31) IAG genereert voor de geselecteerde schroefdraad de cyclus G31. Parameters B Aanlooplengte Geen invoer: de CNC PILOT bepaalt de lengte aan de hand van de ernaast liggende draaduitlopen of insteken. Geen invoer, geen draaduitloop/insteek: de CNC PILOT maakt gebruik van de "schroefdraadaanlooplengte" uit bewerkingsparameter 7.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Contourfrezen – voorbewerken/nabewerken (G840) IAG genereert voor de geselecteerde open of gesloten contour de cyclus G840 met de volgende parameters.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Afbramen (G840) IAG genereert voor de geselecteerde open of gesloten contour de cyclus G840 met de volgende parameters.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Graveren (G840) IAG genereert voor de geselecteerde open of gesloten contour de cyclus G840 met de volgende parameters.
6.
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Speciale bewerking (SB) Een "speciale bewerking" legt een werkblok vast dat in het werkschema wordt opgenomen. Daarmee voegt u verplaatsingen, oproepen van subprogramma's of G-/M-functies toe (voorbeeld: toepassing van systemen voor de werkstuk-handling).
6.14 Interactief genereren van werkschema's (IAG) Subprogramma-oproep vastleggen "Speciale bewerking > Vrije invoer > Regel voor regel > Technologie" in het IAG-menu kiezen "Subprogramma" kiezen. TURN PLUS opent het keuzevenster met de beschikbare subprogramma's. Subprogramma kiezen en overdrachtparameters vastleggen. "G- en M-functies" kiezen Eindpositie en strategie van de verplaatsing vastleggen (zie softkeytabel). "Snijgegevens" kiezen.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) 6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Met AAG worden de werkblokken van het werkschema gegenereerd volgens de in de "bewerkingsvolgorde" vastgelegde volgorde. Met de bewerkingsparameters worden bewerkingsdetails vastgelegd. TURN PLUS bepaalt alle elementen van een werkblok automatisch. Een aanwezige deelbewerking kan met AAG worden voortgezet. De ''bewerkingsvolgorde" wordt met de bewerkingsvolgorde-editor vastgelegd.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Werkschema bloksgewijs genereren "AAG > Bloksgewijs" kiezen. TURN PLUS genereert het werkschema blok voor blok en toont het in de controlegrafiek. Na het genereren kunt u het werkblok accepteren of niet accepteren. Na het genereren kunt u het werkschema accepteren of niet accepteren. Bewerkingsvolgorde – Basisprincipes TURN PLUS analyseert de contour volgens de in de "bewerkingsvolgorde" vastgelegde volgorde.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) De AAG genereert geen werkblokken wanneer een noodzakelijke voorbewerking niet is afgesloten, het gereedschap niet beschikbaar is of als zich soortgelijke situaties voordoen. TURN PLUS slaat technologisch niet zinvolle bewerkingen/bewerkingsvolgordes over. De bewerking aan de achterkant begint met de hoofd- en subbewerking "Afsteken – complete bewerking" resp. "Omspannen – complete bewerking".
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Bewerkingsvolgorde bewerken "AAG > Bewerkingsvolgorde > Wijzigen" kiezen. TURN PLUS activeert de "bewerkingsvolgorde-editor". Positie kiezen Cursor positioneren Bewerking opnieuw invoeren (de nieuwe bewerking wordt vóór de cursorpositie aangemaakt) TURN PLUS activeert de dialoog "Bewerkingsvolgorde invoeren". Selecteer "Hoofdbewerking", "Subbewerking" en "Plaats" met de cursortoetsen en bevestig de instelling met de ENTER-toets.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Overzicht van de bewerkingsvolgordes De speciale bewerking is niet van belang voor AAG.
Hoofdbewerking Subbewerking Plaats (Voorbewerken) Uitdraaien Uitvoering Contouranalyse: aan de hand van de "induikhoek EKW" instekende contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) bepalen. De bewerking vindt plaats met een of twee gereedschappen.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Bewerkingsvolgorde "Contourbewerking (nabewerken)" Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Contourbewerking (nabewerken) Uitvoering Contouranalyse: onderverdeling van de contour in gedeeltes voor bewerking buitenkant/binnenkant.
Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Steekdraaien Uitvoering Contouranalyse: zonder voorafgaande voorbewerking: de complete contour, inclusief instekende contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) wordt bewerkt. Voorafgaande voorbewerking: instekende contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) worden aan de hand van de "induikhoek EKW" bepaald en bewerkt.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Bewerkingsvolgorde "Contoursteken" Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Contoursteken Uitvoering Contouranalyse: instekende contourgedeeltes (insteken) worden aan de hand van de "induikhoek EKW" bepaald en bewerkt.
Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Draaduitlopen Uitvoering Contouranalyse/bewerking: vormelementen "Draaduitlopen" bepalen: Vorm H – bewerking met enkelvoudige verplaatsingen; kopieergereedschap (type 22x) Vorm K – bewerking met enkelvoudige verplaatsingen; kopieergereedschap (type 22x) Vorm U – bewerking met enkelvoudige verplaatsingen; insteekgereedschap (type 15x) Vorm G – bewerking met cyclus G860 Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant; radiale bewerking vóór axiale bewerking – –
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Bewerkingsvolgorde "Boren" Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Boren Uitvoering Contouranalyse: vormelementen "Boringen" bepalen.
Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Frezen Uitvoering Contouranalyse: "te frezen contouren" bepalen.
6.15 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) Bewerkingsvolgorde "Graveren" Hoofdbewerking Subbewerking Plaats Graveren Uitvoering Contouranalyse: te frezen contouren met attribuut "Graveren" bepalen.
6.16 Controlegrafiek 6.16 Controlegrafiek Bij het invoeren van de contour tekent TURN PLUS de contourelementen die kunnen worden "getoond". IAG en AAG tonen de contour van het bewerkte werkstuk permanent en geven de verspaningsprocessen grafisch weer. De contour van het onbewerkte werkstuk wordt bij het verspanen gecorrigeerd. Detail van afbeelding aanpassen (loep) Met de "loep" selecteert u een detail van de afbeelding en vergroot dat. Loep instellen met toetsenbord: U "Loep" activeren.
6.16 Controlegrafiek Controlegrafiek regelen De weergave van de gereedschapsbanen en de simulatiemodus kan in de configuratie (zie "Controlegrafiek configureren" op bladzijde 556) of met de softkey worden ingesteld. Venstergrootte Bij meer vensters op het beeldscherm: U Toets "." indrukken. De controlegrafiek schakelt om tussen "Venster met maximale grootte" en "Weergave van meer vensters".
6.17 TURN PLUS configureren 6.17 TURN PLUS configureren Met de functies van "Configuratie" wijzigt en beheert u de uitlezingsen invoervarianten. Algemene instellingen Keuze: U U "Configuratie > Wijzigen" kiezen "Instellingen" kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Instellingen". Dialoogbox "Instellingen" Zoomen: dynamisch: past de contourweergave aan de venstergrootte aan. statisch: past de contourweergave bij het laden van de contour aan de venstergrootte aan en houdt deze instelling vast.
6.17 TURN PLUS configureren Vensters (aanzichten) configureren Leg de "aanzichten" vast die TURN PLUS naast het hoofdaanzicht (XZ-vlak) moet weergeven. Keuze: U U "Configuratie > Wijzigen" kiezen "Aanzichten" kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Vensterconfiguratie".
6.17 TURN PLUS configureren Coördinatensysteem instellen Bij de configuratie van het "coördinatensysteem" legt u de venstergrootte van de controlegrafiek en de positie van het werkstuknulpunt vast. Keuze: U U "Configuratie > Wijzigen" kiezen "Coördinaten > Hoofdaanzicht" (".. > Kopvlak", ".. > Achterkant" of ".. > Mantelvlak") kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Coördinatensysteem".
6.18 Bewerkingsinstructies 6.18 Bewerkingsinstructies Gereedschapskeuze, revolverbezetting De gereedschapskeuze wordt bepaald door: de bewerkingsrichting de te bewerken contour de bewerkingsvolgorde Als het "ideale gereedschap" niet beschikbaar is, zoekt TURN PLUS eerst een "vervangend gereedschap", vervolgens een "noodgereedschap". De bewerkingsstrategie wordt eventueel aangepast aan het vervangend of noodgereedschap.
6.18 Bewerkingsinstructies Contoursteken, steekdraaien De snijkantradius moet kleiner zijn dan de kleinste binnenradius van de te steken contour, maar >= 0,2 mm. TURN PLUS bepaalt de breedte van de steekbeitel aan de hand van de te steken contour: De te steken contour bevat asparallelle bodemelementen met radiussen aan beide zijden: SB <= b + 2*r (verschillende radiussen: kleinste radius). De te steken contour bevat asparallelle bodemelementen zonder radiussen resp.
6.18 Bewerkingsinstructies Als er in de technologie-database koelmiddel is aangegeven, schakelt AAG de toegewezen koelcircuits voor dit werkblok in. Wanneer het koelcircuit met "hoge druk" werkt, genereert AAG de bijbehorende M-functie. IAG regelt de koelcircuits op dezelfde manier als AAG. Als alternatief kunt u bij "Snijgegevens" de koelcircuits en druktrap voor het actuele werkblok instellen.
6.18 Bewerkingsinstructies Binnencontouren TURN PLUS bewerkt doorgaande binnencontouren tot de overgang van het "laagste punt" naar een grotere diameter. Tot welke positie er wordt geboord, voorbewerkt en nabewerkt, wordt beïnvloed door: de snijkantbegrenzing binnen de overstekende lengte binnen ULI (bewerkingsparameter 4) Voorwaarde is dat de effectieve gereedschapslengte voor de bewerking toereikend is. Zo niet, dan bepaalt deze parameter de binnenbewerking.
6.18 Bewerkingsinstructies Begrenzing voor de nabewerking vóór de snijkantbegrenzing Voorbeeld 1: De voorbewerkings-grenslijn (SU) ligt vóór de snijkantbegrenzing binnen (SBI).
6.18 Bewerkingsinstructies Begrenzing voor de nabewerking achter de snijkantbegrenzing Voorbeeld 2: De voorbewerkings-grenslijn (SU) ligt achter de snijkantbegrenzing binnen (SBI).
6.18 Bewerkingsinstructies Asbewerking Bij asonderdelen ondersteunt TURN PLUS niet alleen de standaardbewerking, maar ook de bewerking aan de achterkant van de buitencontour. Hiermee kunnen assen in één opspanning worden bewerkt. TURN PLUS ondersteunt niet het terugtrekken van de losse kop en controleert niet de spantoestand. Criterium voor een "as": het werkstuk is aan de zijde van de spil en losse kop opgespannen.
6.18 Bewerkingsinstructies Veiligheidszones voor de boor- en freesbewerking TURN PLUS bewerkt te boren en te frezen contouren op de eindvlakken (voor- en achterkant) onder volgende voorwaarden: de (horizontale) afstand tot het eindvlak moet > 5 mm bedragen, of de afstand tussen spanmiddel en te boren/te frezen contour moet > SAR bedragen (SAR: zie bewerkingsparameter 2). Als de as aan spilzijde in klauwen is ingespannen, houdt TURN PLUS rekening met de snijkantbegrenzing (SB).
6.18 Bewerkingsinstructies Machines met meer sledes Bij machines met meer sledes kan met de hieronder opgegeven punten de gereedschapskeuze en het genereren van programma's worden beïnvloed: Programmakop: voer in het veld "1e opspanning: spil .. met slede .." de sledes in die voor de bewerking worden gebruikt. De sledenummers worden na elkaar zonder scheidingsteken ingevoerd (zie afbeelding). Hetzelfde geldt voor de tweede opspanning: Gereedschapskeuze IAG: IAG houdt rekening met de sledes resp.
6.18 Bewerkingsinstructies Complete bewerking U beschrijft de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk en TURN PLUS genereert vervolgens het werkschema voor het complete werkstuk. Voorwaarden voor de complete bewerking: In de programmakop zijn de spil en slede voor de 2e opspanning vastgelegd (invoervelden "2e opspanning.."). In de bewerkingsvolgorde is de hoofdbewerking "Omspannen" of "Afsteken" na de bewerking aan de voorkant ingevoerd.
6.18 Bewerkingsinstructies Informatie over bewerking aan de achterkant Houd bij contouren van de achterkant (C-/Y-asbewerking) rekening met de oriëntatie van de XK-as resp. de X-as en de oriëntatie van de C-as.
6.19 Voorbeeld 6.19 Voorbeeld Op basis van de productietekening worden de bewerkingsstappen voor het maken van de contour van het onbewerkte/bewerkte werkstuk, het instellen en het automatisch genereren van het werkschema vermeld. Onbewerkt werkstuk: Ø60 X 80; materiaal: Ck 45 Niet-gedimensioneerde afkantingen: 1x45° Niet-gedimensioneerde radiussen: 1mm Programma maken U U U U U U "Programma > Nieuw" kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Nieuw programma".
6.19 Voorbeeld Onbewerkt werkstuk definiëren U U U "Werkstuk > Onbew. werkstuk > Staf" kiezen. TURN PLUS opent de dialoogbox "Staf". Invoer: Diameter = 60 mm Lengte = 80 mm Overmaat = 2 mm TURN PLUS geeft het onbewerkte werkstuk weer. U ESC-toets indrukken: terug naar het hoofdmenu Basiscontour vastleggen U U U "Werkstuk > Bew. werkstuk (> Contour)" kiezen.
6.
6.19 Voorbeeld Instellen, werkstuk opspannen U U U U "Instellen > Opspannen > Inspannen" kiezen "Spilzijde > Klauwplaat met drie klauwen" kiezen Dialoogbox "Klauwplaat met drie klauwen": "ID-nummer klauwplaat" selecteren "Klauwtype" invoeren "Spanvorm" invoeren "ID-nummer klauw" selecteren "Inspanlengte, spandruk" controleren/invoeren Spanbereik vastleggen: een contourelement dat door de spanklauw wordt aangeraakt, selecteren. TURN PLUS toont de spanmiddelen en de snijkantbegrenzing.
Parameters HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 573
7.1 De werkstand Parameters 7.1 De werkstand Parameters De parameters van de CNC PILOT zijn in groepen onderverdeeld: Machineparameters: Om de besturing aan te passen aan de draaibank (parameters van de apparatuur, modules, toewijzing van de assen, sledes, spillen, etc.). Regelparameters: Om de besturing te configureren (machineuitlezing, interfaces, toegepast maatsysteem, etc.).
7.2 Parameters bewerken 7.2 Parameters bewerken Actuele parameters In deze menugroep staan vaak gebruikte parameters die kunnen worden geselecteerd zonder dat u het parameternummer kent. Parameters bewerken U Eventueel aanmelden als "systeembeheerder" (werkstand Service) U Met "Act. para > .." parameters via het menu selecteren. De CNC PILOT stelt de parameters voor het bewerken beschikbaar. U Wijzigingen aanbrengen en dialoog afsluiten.
7.2 Parameters bewerken Configuratieparameters bewerken Alle parametergroepen zijn beschikbaar in de submenu's van "Config". De bediening is zoals hieronder beschreven. De CNC PILOT controleert of de operator het recht heeft de parameter te veranderen. Meldt u zich als "Systeembeheerder" aan als u beveiligde parameters wilt bewerken. Anders kunt u de parameters alleen lezen. Parameters die de productie van een werkstuk beïnvloeden, kunnen niet tijdens automatisch bedrijf worden gewijzigd.
7.3 Machineparameters (MP) 7.3 Machineparameters (MP) Nummergroepen van de machineparameters: 1..200: algemene machineconfiguratie 201..500: sledes 1..6 (50 posities per slede) 501..800: gereedschapshouder 1..6 (50 posities per gereedschapshouder) 801..1000: spillen 1..4 (50 posities per spil) 1001..1100: C-as 1..2 (50 posities per C-as) 1101..2000: as 1..16 (50 posities per as) 2001..
7.3 Machineparameters (MP) Algemene machineparameters 18 Besturingsconfiguratie PLC zorgt voor werkstuktelling 0: CNC zorgt voor werkstuktelling 1: PLC zorgt voor werkstuktelling M0/M1 voor alle NC-kanalen 0: M0/M1 genereert op het geprogrammeerde kanaal een STOP 1: M0/M1 genereert op alle kanalen een STOP interpreterstop bij gereedschapswissel 0: geen interpreterstop 1: interpreterstop.
7.3 Machineparameters (MP) Parameters voor sledes 211, 261, .. positie meettaster of optische meetapparatuur Bij de positie van de meettaster worden de uitwendige coördinaten van de taster aangegeven (referentie: machinenulpunt). Bij de optische meetapparatuur wordt de positie van het draadkruis aangegeven (+X/+Z). Positie meettaster/optische meetapparatuur +X Positie meettaster –X Positie meettaster/optische meetapparatuur +Z Positie meettaster –Z 511..542, 561..592, ..
7.3 Machineparameters (MP) Parameters voor spillen 807, 857, .. Hoekverspringing meten (G906) spil Verwerking: G906 hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen Maximaal toelaatbare positieverandering: tolerantievenster voor wijziging van de verspringing na het aan beide zijden oppakken van een werkstuk tijdens synchroon draaien. Indien de wijziging van de verspringing deze maximale waarde overschrijdt, volgt er een foutmelding. Er moet rekening worden gehouden met een normale schommeling van ca.
1010, 1060, .. Belastingsbewaking C-as Verwerking: Belastingsbewaking Starttijd bewaking [0..1000 ms]: de bewaking is niet actief, wanneer de nominale versnelling van de spil de grenswaarde overschrijdt (grenswaarde = 15% van versnellings-/remflank). Als de nominale versnelling lager is dan de grenswaarde, wordt de bewaking na het verstrijken van de "starttijd bewaking" ingeschakeld. De parameter wordt alleen bij "IJlgangbanen uitschakelen" verwerkt. Aantal te middelen tastwaarden [1..
7.3 Machineparameters (MP) Parameters voor lineaire assen 1110, 1160, .. Belastingsbewaking lineaire as Verwerking: belastingsbewaking Starttijd bewaking [0..1000 ms]: de bewaking is niet actief, wanneer de nominale versnelling van de spil de grenswaarde overschrijdt (grenswaarde = 15% van versnellings-/remflank). Als de nominale versnelling lager is dan de grenswaarde, wordt de bewaking na het verstrijken van de "starttijd bewaking" ingeschakeld. Wordt bij "IJlgangbanen uitschakelen" verwerkt.
Algemene regelparameters Algemene regelparameters 1 Instellingen Uitdraai onderdrukken: met het PRINTA-commando in het NC-programma drukt u via een printer gegevens af (zie ook regelparameter 40). 0: afdrukken onderdrukken 1: afdrukken Metrisch / inch: instelling van het maatsysteem. 0: metrisch 1: Inch Uitleesformaat van de digitale uitlezingen (uitlezing van actuele waarden). 0: formaat 4.3 (4 posities voor de komma, 3 posities na de komma) 1: formaat 3.
7.4 Regelparameters Algemene regelparameters 10 Meten na bewerking Verwerking: Meten na bewerking Meten inschakelen 0: meten na bewerking uit 1: meten na bewerking aan. De CNC PILOT is gereed voor ontvangst van gegevens.
41..47 Interfaces De CNC PILOT slaat in deze parameters de "instellingen" van de seriële interfaces en de printerinterface op. Aanwijzing: de parameters worden in de werkstand Transfer ingesteld. 48 Transferdirectory NETWERK-directory: pad van de directory die tijdens de communicatie met NETWERK beschikbaar wordt gesteld en getoond. Aanwijzing: de parameters worden in de werkstand Transfer ingesteld.
7.4 Regelparameters Parameters voor de simulatie 24 Simulatie: kleurtabel voor aanzetbanen De aanzetbaan van gereedschap wordt weergegeven in de kleur die aan de revolverpositie is toegekend. Verwerking: werkstand Simulatie Kleur voor revolverpositie n (n: 1..
7.
7.4 Regelparameters Codecijfer voor "afbeeldingen" Codecijfer voor "afbeeldingen" 16 Uitlezing b-actueel (hulpas) 89 Uitlezing bezetting a-as (hulpas) 17 Uitlezing c-actueel (hulpas) 90 Uitlezing bezetting a-as (hulpas) 21 Gereedschapsuitlezing met correcties (DX, DZ) 91 Uitlezing bezetting spil 22 Gereedschapsuitlezing met ID-nr.
7.5 Instelparameters 7.5 Instelparameters Advies: maak gebruik van "Actuele parameters > Instellen (menu) – ... " voor het bewerken van de parameters. Bij de andere menu-items worden de parameters zonder opgave van de assen vermeld. Instelparameters Werkstuknulpunt Positie nulpunt "hoofdspil" X, Y, Z – slede 1 Positie nulpunt "hoofdspil" X, Y, Z – slede 2 . . . Positie nulpunt "tegenspil" X, Y, Z – slede 1 Positie nulpunt "tegenspil" X, Y, Z – slede 2 . . .
7.5 Instelparameters Instelparameters Standtijdbewaking van het gereedschap Standtijdschakelaar (bewaking standtijd/aantal stuks) 0: Uit 1: Aan Belastingsbewaking 0: Uit 1: Aan Additieve correcties Correctie 901..916 X Correctie 901..916 Z De CNC PILOT maakt gebruik van 16 correctiewaarden (resp. X en Z). De correctiewaarden worden in het NC-programma inen uitgeschakeld (zie G149, G149-Geo).
7.6 Bewerkingsparameters 7.6 Bewerkingsparameters Van bewerkingsparameters wordt bij het genereren van werkschema's (TURN PLUS) en diverse bewerkingscycli gebruikgemaakt.
7.6 Bewerkingsparameters 2 – Globale technologieparameters Globale technologieparameters – gereedschappen Gereedschapskeuze, gereedschapswissel, toerentalbegrenzing Gereedschap uit .. [WD] Bij de gereedschapskeuze houdt TURN PLUS rekening met: 1: de actuele revolverbezetting. 2: allereerst de actuele revolverbezetting maar daarnaast ook de gereedschaps-database. 3: gereedschapsdatabase.
7.
7.6 Bewerkingsparameters 3 – centrisch voorboren Centrisch voorboren – gereedschapskeuze Gereedschapskeuze 1e boorgrensdiameter [UBD1] 1e voorboorstap: indien UBD1 < DB1max Gereedschapskeuze: UBD1 <= db1 <= DB1max 2e boorgrensdiameter [UBD2] 2.
7.6 Bewerkingsparameters Centrisch voorboren – overmaten Overmaten Boorpunthoektolerantie [SWT] Wanneer het boorbegrenzingselement een afschuining is, zoekt de TURN PLUS eerst een spiraalboor met bijbehorende boorpunthoek. Als er geen geschikte spiraalboor beschikbaar is, wordt er voorgeboord met een snijplaatboor. Met SWT wordt de toelaatbare afwijking van de boorpunthoek vastgelegd. Boorovermaat – diameter [BAX] Bewerkingsovermaat op boordiameter (X-richting – radiusmaat).
7.6 Bewerkingsparameters Centrisch voorboren – veiligheidsafstanden Veiligheidsafstanden Veiligheidsafstand tot het onbewerkte werkstuk [SAB] Inwendige veiligheidsafstand [SIB] Terugloopafstand bij het diepboren ("B" bij G74). Centrisch voorboren – bewerking Bewerking Boordiepteverhouding [BTV] TURN PLUS controleert de 1e en 2e boorstap.
7.6 Bewerkingsparameters 4 – voorbewerken Voorbewerken – gereedschapsnormen Bovendien geldt: allereerst wordt standaard-voorbewerkingsgereedschap gebruikt. alternatief wordt gereedschap gebruikt dat een complete bewerking mogelijk maakt.
7.
7.6 Bewerkingsparameters Voorbewerken – bewerkingsanalyse De TURN PLUS bepaalt aan de hand van PLVA/PLVI of er een langsof dwarsbewerking wordt uitgevoerd.
7.6 Bewerkingsparameters Bewerkingscycli Snijdiepte-reductiefactor [SRF] Bij het voorbewerken met gereedschap dat niet in de hoofdbewerkingsrichting wordt toegepast, wordt de verplaatsing (snijdiepte) gereduceerd.
7.6 Bewerkingsparameters Nabewerken – nabewerkingsnormen Bewerkingsnormen Standaard/compleet – buiten/langs [FAL] Standaard/compleet – binnen/langs [FIL] Standaard/compleet – buiten/dwars [FAP] Standaard/compleet – binnen/dwars [FIP] Bewerking van de contourgedeeltes bij: 0 – complete nabewerking: de TURN PLUS zoekt het optimale gereedschap voor bewerking van het complete contourgedeelte. 1 – standaard-nabewerking: Wordt allereerst met standaardnabewerkingsgereedschap uitgevoerd.
7.6 Bewerkingsparameters Nabewerken – gereedschapstoleranties Er wordt met ijlgang (G0) benaderd en vrijgezet.
7.6 Bewerkingsparameters 6 – insteken en contoursteken Insteken en contoursteken – benaderen en vrijzetten Er wordt met ijlgang (G0) benaderd en vrijgezet.
7.6 Bewerkingsparameters Gereedschapskeuze, overmaten Equidistant of langs [KSLA] Equidistante overmaat of langsovermaat Geen of dwars [KSPA] Dwarsovermaat Met de overmaten wordt bij de bewerkingswijze contoursteken bij terugvallende contouren rekening gehouden. Gestandaardiseerde insteken (voorbeeld: vorm D, S, A) worden in één bewerking afgestoken. Een onderverdeling in voorbewerken en nabewerken is alleen mogelijk bij DIN PLUS.
7.6 Bewerkingsparameters 7 – Schroefdraad snijden Schroefdraad snijden – benaderen en vrijzetten Er wordt met ijlgang (G0) benaderd en vrijgezet.
7.6 Bewerkingsparameters 8 – meten De meetparameters worden als attribuut aan de passingelementen toegewezen. Meetprocedure Meetprocedure [MART] 1: handmatig meten – roept expertprogramma op Meetlusteller [MC] Geeft aan met welke intervallen moet worden gemeten. Meetovermaat [MA] Overmaat die zich nog op het te meten element bevindt. Lengte van meetsnede [MSL] 9 – boren Boren – benaderen en vrijzetten Er wordt met ijlgang (G0) benaderd en vrijgezet.
7.6 Bewerkingsparameters Boren – veiligheidsafstanden Veiligheidsafstanden Inwendige veiligheidsafstand [SIBC] Terugloopafstand bij het diepboren ("B" bij G74). Aangedreven boorgereedschap [SBC] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor aangedreven gereedschap. Niet-aangedreven boorgereedschap [SBCF] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor nietaangedreven gereedschap. Aangedreven draadtappen [SGC] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor aangedreven gereedschap.
7.6 Bewerkingsparameters 10 – frezen Frezen – benaderen en vrijzetten Er wordt met ijlgang (G0) benaderd en vrijgezet.
7.6 Bewerkingsparameters Belastingsbewaking 11 – Algemene schakelaars belastingsbewaking Algemene schakelaars belastingsbewaking Belastingsbewaking aan/uit 0 – uit: TURN PLUS genereert geen commando's voor belastingsbewaking 1 – aan: TURN PLUS genereert commando's voor belastingsbewaking Positie van apparaten Komt overeen met parameter Q van G996: 0: Bewaking niet actief 1: ijlgangbewegingen niet bewaken 2: ijlgangbewegingen bewaken 12..
7.
7.6 Bewerkingsparameters 21 – naam van expertprogramma TURN PLUS maakt voor de functies zoals werkstukoverdracht voor de complete bewerking etc. gebruik van expertprogramma's. In deze parameter legt u vast van welke expertprogramma's (subprogramma's) gebruik wordt gemaakt. Voer de namen van de subprogramma's in. Expertprogramma's Subprogr. 100098: Afsteken Subprogr.
7.6 Bewerkingsparameters 23 – sjabloonbeheer Vanaf softwareversie 625 952-05. Stel in of er bij het werken met sjablonen contanten moeten worden uitgevoerd. Sjabloonbeheer Uitvoer van constanten sjabloon 0: zonder uitvoer van constanten 1: met uitvoer van constanten 24 – parameters van de omspan-experts Vanaf softwareversie 625 952-05. Met deze parameter beïnvloedt u de overdrachtparameters van de expertprogramma's voor het omspannen.
Bedrijfsmiddelen HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 613
8.1 Gereedschapsdatabase 8.1 Gereedschapsdatabase De CNC PILOT slaat maximaal 999 gereedschapsbeschrijvingen op die u met de gereedschapseditor beheert. Uitwisseling en beveiliging van gegevens: De CNC PILOT ondersteunt de uitwisseling van gegevens en de gegevensbeveiliging van de bedrijfsmiddelen (gereedschap, spanmiddelen, technologiegegevens) alsmede de bijbehorende naamlijsten (zie "Parameters en bedrijfsmiddelen" op bladzijde 680).
8.
8.1 Gereedschapsdatabase Gereedschapstabellen Gebruik de gereedschapstabellen als basis voor het bewerken, kopiëren of wissen van items. Afkortingen in de kopregel van de gereedschapstabel: rs: snijkantradius db: boordiameter df: freesdiameter ew: instelhoek bw: boorhoek fw: freeshoek T-nr.: T-nummer uit de revolvertabel Gereedschapstabel oproepen De editor maakt een lijst van de actuele bezetting van de gereedschapshouder.
8.1 Gereedschapsdatabase Gereedschapstabel bewerken Cursor op gewenst gereedschap plaatsen. Item kopiëren Item wissen Softkey of "Enter"-toets indrukken. De CNC PILOT stelt de gereedschapsgegevens voor het bewerken beschikbaar. Gereedschap kopiëren: U kunt alleen "vergelijkbaar" gereedschap kopiëren. Het "nieuwe" gereedschap krijgt een nieuw ID-nummer. Afbeelding van het gereedschap tonen De CNC PILOT genereert de afbeelding van het gereedschap uit de parameters.
8.1 Gereedschapsdatabase Overzicht gereedschapstypen Speciaal gereedschap is gereserveerd voor gereedschap dat aan geen ander type kan worden toegewezen. Dit gereedschap wordt niet bij contourgerelateerde cycli toegepast en wordt niet door de TURN PLUS gebruikt.
8.1 Gereedschapsdatabase Freesgereedschap Boorgroeffrees (type 51x) Stiftfrees (type 52x) Schijffrees (typ 56x) – wordt niet door TURN PLUS gebruikt Hoekfrees (type 61x) Draadfrees (type 63x) – wordt niet door TURN PLUS gebruikt Freesstiften (type 64x) Cirkelzaagblad (type 66x) – wordt niet door TURN PLUS gebruikt Speciaal freesgereedschap (type 67x) Hoofdbewerkingsrichting (derde positie van het gereedschapstype): zie afbeelding.
8.1 Gereedschapsdatabase Gereedschapsparameters Het gebruik van de gereedschapsparameters wordt als volgt aangeduid: G: basisgegevens S: weergave van gereedschap in simulatie/controlegrafiek TP: informatie voor TURN PLUS (gereedschapskeuze). Parameters draaigereedschap Voorbeeldgereedschap: type 111 Parameters dialoogbox 1 G S TP ID: ID-nummer van gereedschap • • • X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten • – – Inst.h (ew): instelhoek • • • Beit.
G S TP GS-h. DIN: type gereedschapshouder – • – GS-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder – • – GS-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder – • – Breedte (dn): gereedschapsbreedte (gereedschapspunt tot achterkant schacht) – • – Schachtd (sd): schachtdiameter – • – Uitvoer (A) • • • • • • Spd: spoed • – • Beschikb.: fysieke beschikbaarheid – – • Nummer van afbeelding – • – 8.
8.1 Gereedschapsdatabase Parameters boorgereedschap Voorbeeldgereedschap: Type 311 Parameters dialoogbox 1 G S TP ID: ID-nummer van gereedschap • • • X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten • – – Diam. (db): boordiameter • • • Boorh (bw): boorhoek • • • Beit.h (sw): beitelpunthoek • • • Tapdiam. (d1): tapdiameter • • • Taplgt. (l1): taplengte • • • Pos.hoek (rw): positiehoek • • – X-, Z-, Y-corr (DX, DZ, DY): correctiewaarden (max. +/– 10 mm) • – – Rot.richt.
G S TP GS-h. DIN: type gereedschapshouder – • – GS-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder – • – GS-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder – • – Klp.diam (fd): diameter van de klauwplaat – • – Klp.hgt (fh): hoogte van de klauwplaat – • – Uitst.lg (ax): uitsteeklengte – • – Spd(hb): Spoed • – • Passingk(waliteit): H6, H7, H8, H9, H10, H11, H12 of H13 – – • Beschikb.
8.1 Gereedschapsdatabase Parameters freesgereedschap Voorbeeldgereedschap: Type 611 Parameters dialoogbox 1 G S TP ID: ID-nummer van gereedschap • • • X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten • – – Diam (df) freesdiameter vóór • • • Diam (d1): freesdiameter • • • Breedte (fb): freesbreedte • • • Hoek (fw): freeshoek • • • Inst.dpt (et): maximale insteekdiepte • • – Pos.hoek (rw): positiehoek • • – X-, Z-, Y-corr (DX, DZ, DY): correctiewaarden (max.
G S TP GS-h. DIN: type gereedschapshouder – • – GS-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder – • – GS-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder – • – Klp.diam (fd): diameter van de klauwplaat – • – Klp.hgt (fh): hoogte van de klauwplaat – • – Uitst.lg (ax): uitsteeklengte – • – Spoed (hf): Spoed • – – Aantal gangen (gb) bij meervoudige schroefdraad – – – Type vertanding van de frees: – – • Beschikb.
8.1 Gereedschapsdatabase Parameters voor handlingsystemen voor gereedschap, en voor meetapparaat Voorbeeldgereedschap: Type 811 Parameters dialoogbox 1 G S TP ID: ID-nummer van gereedschap • • • X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten • – – Beschikb.
8.
8.
8.1 Gereedschapsdatabase Correctiewaarden (DX, DY, DZ, DS): correcties compenseren de slijtage van de snijkant van het gereedschap. Bij steekbeitels en halfronde snijbeitels heeft DS betrekking op de correctiewaarde van de derde snijkantzijde (de van het gereedschapsreferentiepunt afgekeerde zijde). Snijkantlengte (sl): lengte van de snijplaat De contourgerelateerde cycli controleren of met het gereedschap de vereiste verspaning kan worden uitgevoerd.
8.1 Gereedschapsdatabase Opnametype: Bij verschillende gereedschapsopnames moet het opnametype van het gereedschap en van de opnameplaats identiek zijn (zie MP 511, ...). Beïnvloedt de gereedschapskeuze en -plaatsing in de TURN PLUS. Met de functies "Gereedschapstabel instellen" wordt gecontroleerd of het gereedschap op de bedoelde revolverpositie kan worden toegepast.
8.
8.1 Gereedschapsdatabase Houdergroep 4 X5 aangedreven axiaal Houdergroep 5 X6 aangedreven radiaal X7 aangedreven speciale houder Adapter Bij gebruik van een adapter wordt met de maten gereedschapshoogte (wh) en gereedschapsbreedte (wb) de hoogte/breedte van de adapter en houder aangegeven.
8.1 Gereedschapsdatabase Opnamepositie De opnamepositie wordt door de machinefabrikant vastgelegd (zie MP 511, ...). De CNC PILOT bepaalt de opnamepositie op basis van de revolverpositie: AP=0: axiale opname – linker revolverzijde AP=1: radiale opname – linker revolverzijde AP=2: radiale opname – rechter revolverzijde AP=3: axiale opname – rechter revolverzijde Als de radiale opname in het midden van de revolverschijf plaatsvindt, wordt gebruikgemaakt van "AP=1".
8.2 Spanmiddel-database 8.2 Spanmiddel-database De CNC PILOT slaat maximaal 999 spanmiddelbeschrijvingen op die u met de spanmiddel-editor beheert. Spanmiddelen worden in de werkstand TURN PLUS gebruikt en in de simulatie/controlegrafiek getoond. Wanneer u geen gebruikmaakt van de TURN PLUS, of de spanmiddelweergave in de simulatie niet wilt gebruiken, kunnen de desbetreffende spanmiddelgegevens komen te vervallen. ID-nummer: elk spanmiddel wordt met de unieke spanmiddel-ID aangeduid (max.
8.2 Spanmiddel-database Spanmiddeltabellen De CNC PILOT maakt een lijst van de ingevoerde items gesorteerd op ID-nummer of op spanmiddeltype. De spanmiddeltabel dient als basis voor het bewerken, kopiëren of wissen van items. In de kop van de tabel wordt het ingevoerde masker, het aantal gevonden en opgeslagen spanmiddelen en het maximale aantal spanmiddelen aangegeven. Spanmiddeltabel oproepen De editor maakt een lijst ven de ingevoerde gegevens gesorteerd op spanmiddeltype.
8.
8.2 Spanmiddel-database Klauwplaat Voorbeeld klauwplaat met drie klauwen (type 130) Parameters klauwplaat (type 1x0) ID: ID-nummer van spanmiddel Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst) Kl.aansl.: code "klauwaansluiting" d: klauwplaatdiameter l: klauwplaatlengte maxSpDm (d1): maximale spandiameter minSpDm (d2): minimale spandiameter dz: centreerdiameter Max.
8.2 Spanmiddel-database code klauwaansluiting: Wanneer slechts bepaalde klauwplaat-/ spanklauwcombinaties zijn toegestaan, kan dit worden geregeld met de "klauwaansluiting". Geef zowel aan de klauwplaat als aan de toegestane spanklauwen dezelfde code. Klauwaansluiting=0: alle spanklauwen zijn toegestaan.
8.2 Spanmiddel-database Spanklauw Voorbeeld spanklauw (type 211) Parameters spanklauw (type 21x) ID: ID-nummer van spanmiddel Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst) Kl.aansl.
8.
8.
8.
8.
8.
8.
8.
8.3 Technologie-database 8.3 Technologie-database De CNC PILOT slaat de technologiegegevens (snijwaarden) op in een driedimensionale tabel afhankelijk van: Materiaal (materiaal van het werkstuk) Snijmateriaal (materiaal van de snijkant van het gereedschap) Bewerkingswijze De bewerkingswijzen zijn vastgelegd. De materialen en snijmaterialen kunt u in de "naamlijst" vastleggen en wijst u aan de tabel toe (zie afbeelding). De snijwaarden worden met de technologie-editor beheerd.
8.3 Technologie-database Technologiegegevens bewerken De technologie-database bevat de volgende gegevens: Specifieke snijkracht van het materiaal: de parameter dient ter informatie en wordt niet verwerkt. Snijsnelheid Hoofdaanzet [mm/omw] voor de hoofdbewerkingsrichting Nevenaanzet [mm/omw] voor de hoofdbewerkingsrichting Aanzet met/zonder koelmiddel: De functie voor het automatisch genereren van werkschema's (AAG) bepaalt op basis van deze parameter of er koelmiddel wordt gebruikt.
8.3 Technologie-database Snijwaardetabellen Technologie-editor oproepen: U "Tech(nologiegegevens)" in de werkstand Parameters kiezen. Snijwaardetabellen oproepen "Tab materiaal" kiezen. De dialoogbox "Selectie snijwaarden naar materiaal" wordt geopend. "Soort bew." en "Snijmateriaal" vastleggen. De CNC PILOT maakt een lijst van de technologiegegevens "gesorteerd naar materialen". "Tab snijmateriaal" kiezen. De dialoogbox "Selecteren snijwaarden naar snijmateriaal" wordt geopend.
Service en Diagnose HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 651
9.1 De werkstand Service 9.1 De werkstand Service De werkstand Service omvat: Servicefuncties: Aanmelden en beheer van gebruikers, andere taal kiezen en diverse systeeminstellingen Diagnosefuncties: Functies voor controle van het systeem en ondersteuning bij de storingsdiagnose. Onderhoudssysteem: Het onderhoudssysteem herinnert de machinegebruiker aan de noodzakelijke onderhouds- en servicewerkzaamheden.
9.2 Servicefuncties 9.2 Servicefuncties Bedieningsautorisatie Functies zoals het wijzigen van belangrijke parameters, blijven voorbehouden aan geautoriseerde gebruikers. Autorisatie vindt plaats wanneer bij het "aanmelden" het juiste wachtwoord is ingevoerd. U bent aangemeld totdat er wordt "afgemeld" of totdat een andere gebruiker zich heeft aangemeld. Het "wachtwoord" bestaat uit 4 cijfers. Het wachtwoord wordt "verborgen" (niet zichtbaar) ingevoerd.
9.2 Servicefuncties Systeemservice Menugroep "Sys.Srv." (systeemservice) Datum/tijd: Bij foutmeldingen worden de datum en tijd geregistreerd. Omdat fouten lange tijd in een "logfile" worden opgeslagen, moet u op de juiste instelling letten. Met behulp van deze informatie kan bij service gemakkelijker een foutdiagnose worden uitgevoerd. Omschakelen taal: Selecteer met de softkey ">>" de taal en klik op "OK". Als u de CNC PILOT opnieuw opstart, is de beeldschermdialoog naar de gekozen taal omgeschakeld.
9.2 Servicefuncties Naamlijsten Grondstoffen en snijmaterialen: De CNC PILOT houdt de benamingen van grondstoffen en snijmaterialen in naamlijsten bij. Hiermee bouwt u de technologie-database op die specifiek is afgestemd op in uw bedrijf gebruikte grondstoffen (zie "Technologiedatabase" op bladzijde 647). Passingen: Voor de gereedschappen ruimer en deltaboor wordt de parameter "passing" bijgehouden. In de naamlijst "0WZPASSU" legt u de gewenste passingkwaliteiten vast.
9.3 Onderhoudssysteem 9.3 Onderhoudssysteem De CNC PILOT herinnert de machinegebruiker aan de noodzakelijke onderhouds- en servicewerkzaamheden. Daartoe is iedere activiteit "in het kort" (module, onderhoudsinterval, verantwoordelijke persoon, etc.) beschreven. Deze informatie staat in de lijst "Onderhouds- en serviceactiviteiten". Een uitvoerige beschrijving van de onderhoudsactiviteit wordt "desgewenst" getoond. Een uitgevoerde onderhoudsactiviteit wordt bevestigd.
9.3 Onderhoudssysteem Onderhoudsdatums en -periodes Datums en periodes (zie afbeelding): I – Interval: Door de machinefabrikant vastgestelde periode van het onderhoudsinterval. Tijdens de inschakelduur van de besturing wordt het lopende onderhoudsinterval steeds korter. De resterende tijd wordt in de kolom "wanneer" aangegeven. D – Duur: Door de machinefabrikant vastgestelde periode tussen "noodzakelijke" en "allang noodzakelijke" onderhoudsactiviteit.
9.3 Onderhoudssysteem Onderhoudsactiviteiten weergeven Informatie over de onderhoudsactiviteiten Oproepen van het onderhoudssysteem: U "Onderhoud" in de werkstand "Service" kiezen. Het onderhoudssysteem toont de lijst "Onderhouds- en serviceactiviteiten".
9.3 Onderhoudssysteem De gegevens in de lijst Onderhoudsactiviteiten hebben de volgende betekenis: Soort: zie tabel "Soort onderhoudsactiviteiten".
9.
9.4 Diagnose 9.4 Diagnose Informatie en uitlezingen Oproep van de diagnose: U "Diag(nose)" in de werkstand "Service/onderhoud" kiezen U Terug naar de werkstand "Service" In "Diagnose" hebt u informatie-, test- en controlefuncties ter ondersteuning bij het opsporen van storingen tot uw beschikking. Menu-item "Info": U krijgt informatie over de toegepaste softwaremodules. Vanaf softwareversie 625 952-02: indien gemarkeerd, wordt ook informatie voor OEM-gegevens getoond.
9.4 Diagnose Logfiles, netwerkinstellingen Menugroep "Logfiles": Fouten, systeemgebeurtenissen en de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende systeemcomponenten worden in logfiles geregistreerd. Fouten-logfile tonen: Toont de meest recente melding. Met "PgUp/PgDn" kunt u andere items bekijken. Fouten-logfile opslaan: Maakt een kopie van de fouten-logfile (bestandsnaam: error.log; directory: Para_Usr). Aanwezige bestanden "error.log" worden overschreven.
9.4 Diagnose Software-update Met een software-update ontvangt u nieuwe systeemfuncties, of foutcorrecties van HEIDENHAIN. Ga als volgt te werk om een software-update te integreren: U Aanmelding in de gebruikersklasse "Systeembeheerder". U In het diagnosemenu "Controles > Software-update > User-update" kiezen. De CNC PILOT opent de dialoogbox "Software-update". U In deze dialoogbox biedt de CNC PILOT aan de "Backup van de huidige software te maken". HEIDENHAIN adviseert u de gegevensbackup te maken.
Transfer HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 665
10.1 Werkstand Transfer 10.1 Werkstand Transfer De werkstand "Transfer" wordt ten behoeve van de gegevensbeveiliging en voor de gegevensuitwisseling met andere systemen voor elektronische gegevensverwerking toegepast. Het gaat daarbij om de overdracht van bestanden met NC-programma's (DIN PLUS of TURN PLUS), *DXF-bestanden, parameterbestanden of bestanden met informatie voor het servicepersoneel (oscilloscoopgegevens, logfiles, etc.).
10.1 Werkstand Transfer Functie-overzicht werkstand "Transfer": Netwerk: activeert het WINDOWS-netwerk en toont de "gemaskeerde" bestanden van de CNC PILOT en de communicatiepartner. Serieel: activeert de seriële datacommunicatie en toont de "gemaskeerde" bestanden van de CNC PILOT. FTP: activeert het FTP-netwerk en toont de "gemaskeerde" bestanden van de CNC PILOT en de communicatiepartner. USB-opslagmedia: de CNC PILOT ondersteunt met Windows XP compatibele USB-massa-opslagmedia.
10.1 Werkstand Transfer USB-interfaces: De CNC PILOT is voorbereid voor het aansluiten van standaardopslagmedia met de USB-interface. Serieel: u draagt programma- of parameterbestanden over via een seriële interface – zonder protocol. Controleer of het externe apparaat de vastgelegde interfaceparameters (baudrate, woordlengte, etc.) aanhoudt. Printer: de CNC PILOT stuurt de printer niet rechtstreeks aan.
10.1 Werkstand Transfer Windows-netwerk configureren HEIDENHAIN adviseert de configuratie van Windowsnetwerken te laten uitvoeren door geautoriseerd personeel van de machinefabrikant. Netwerk configureren Vanaf softwareversie 625 952-04: De configuratie van het netwerk en het wijzigen van instellingen vinden plaats in de Windows-dialoog.
10.1 Werkstand Transfer Security-Window oproepen: U U U Toetscombinatie "Ctrl+Alt+DEL" indrukken. Windows opent het "Security-Window". Met "Log-Off" de actieve Windows-gebruiker afmelden. Meldt u zich met een nieuwe Windows-gebruikersnaam aan (bijv. met Network Configuration-rechten). Wanneer het besturingssysteem opnieuw moet worden opgestart, bijv. na wijziging van de bedrijfssysteeminstellingen, moet u eerst het systeem uitschakelen (shutdown), de besturing uitschakelen en daarna weer opstarten.
10.1 Werkstand Transfer Computernaam wijzigen Computernaam: om de computernaam te kunnen wijzigen, is aanmelding bij Windows XP als "Administrator" vereist. U "Network Connections > Advanced > Network Identification" kiezen. U Nieuwe computernaam invoeren. Werkgroep of domein instellen Keuze: U "Instelling > Netwerk" in de werkstand Transfer kiezen.
10.1 Werkstand Transfer Seriële interface of "printer" configureren Seriële interface configureren U U U Aanmelding als "systeembeheerder" "Instelling > Serieel" in de werkstand Transfer kiezen. De CNC PILOT opent de dialoogbox "Instelling serieel". Parameters van de seriële interface invoeren. De instelling van de interface-parameters moet op het externe apparaat zijn afgestemd.
10.1 Werkstand Transfer "Printer" configureren U U U Aanmelding als "systeembeheerder" "Instelling > Printer" in de werkstand Transfer kiezen. De CNC PILOT opent de dialoogbox "Instelling printer". "FILE" in het veld "Apparaatnaam" invoeren. De overige parameters hebben geen betekenis. Printuitvoer wordt voorbereid en in een bestand "PRINT_xx.txt" (xx: 00..19) in de directory "Data" opgeslagen. Maximale bestandsgrootte: 1 MByte.
10.2 Data-overdracht 10.2 Data-overdracht Vrijgaves, bestandstypes Vrijgegeven directory's CNC PILOT: zie tabel. Toegang van netwerkdeelnemers tot bestanden van de vrijgegeven directory's van de CNC PILOT is mogelijk. Om veiligheidsredenen adviseert HEIDENHAIN echter de gegevensuitwisseling vanuit de besturing te laten plaatsvinden. Voor toegang tot de vrijgegeven directory's gelden de netwerkregels van WINDOWS XP.
10.2 Data-overdracht Bedieningsinstructies Vensterinhoud: Linkervenster Bestandsoverdracht: eigen bestanden Parameters/bedrijfsmiddelen: bestanden in "intern formaat" Rechtervenster Bestandsoverdracht: bestanden van de communicatiepartner Parameters/bedrijfsmiddelen: bestanden in "ASCII-formaat" (directory "PARA_USR" resp. "BACKUP") Bestanden markeren: Bij de gegevensoverdracht en organisatiefuncties markeert u het bestand dat of de bestanden die moeten worden overgezet of bewerkt.
10.2 Data-overdracht "Masker" instellen: "*": op deze positie kunnen willekeurige tekens staan. "?": op deze positie kan een willekeurig teken staan. De CNC PILOT voegt automatisch een "*" aan het ingevoerde masker toe. toont de actuele maskerinstelling onder de menuregel. Cursor positioneren Pijl naar links/rechts: schakelt om tussen het linker- en rechtervenster. Hiermee schakelt de CNC PILOT om tussen bestanden verzenden/ontvangen of parameters/bedrijfsmiddelen opslaan/laden.
10.2 Data-overdracht Bestanden verzenden en ontvangen Bij de keuze van "Netwerk" of "FTP" volgt er een foutmelding na een wachttijd als het externe apparaat niet bereikbaar is. Parameter- en bedrijfsmiddelgegevens moeten vóór de overdracht worden "geconverteerd – en omgekeerd (zie "Parameters en bedrijfsmiddelen" op bladzijde 680). Gegevensuitwisseling met USB-opslagmedia: Voer "D:\" in als "Transfer-directory (dialoogbox: "Instelling netwerk").
10.2 Data-overdracht Transfer op basis van Ethernet "Netwerk" (of "FTP") in het Transfermenu kiezen. "Masker" vastleggen om het aantal weergegeven bestanden te beperken. Bestanden verzenden: Cursor in linkervenster plaatsen. te verzenden bestanden markeren. Op de softkey drukken. De CNC PILOT verzendt de gemarkeerde bestanden naar de communicatiepartner. Bestanden ontvangen: Cursor in rechtervenster plaatsen. Op te halen bestanden markeren. Op de softkey drukken.
10.2 Data-overdracht Transfer via seriële interface "Serieel" in Transfer-menu kiezen. De CNC PILOT toont in het linkervenster de eigen bestanden en in het rechtervenster de ingestelde interface. "Masker" vastleggen om het aantal weergegeven bestanden te beperken. Bestanden verzenden: Te verzenden bestanden markeren. Op de softkey drukken. De CNC PILOT verzendt de gemarkeerde bestanden via de seriële interface. Bestanden ontvangen: op de softkey drukken.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen 10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen De CNC PILOT slaat parameters en bedrijfsmiddelgegevens op in "interne formaten". Vóór een overdracht of vóór een gegevensbeveiliging worden de gegevens naar "ASCII-formaat" geconverteerd. In het omgekeerde geval converteert de CNC PILOT ontvangen parameters/bedrijfsmiddelgegevens naar het "interne formaat" en integreert ze in de actieve parameter-/ bedrijfsmiddelbestanden van de besturing.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen Parameters/bedrijfsmiddelen verzenden Cursor in linkervenster plaatsen. Compleet bestand verzenden: parameter/bedrijfsmiddelgroep markeren. Afzonderlijke parameters/bedrijfsmiddelen verzenden: cursor op de parameter-/bedrijfsmiddelgroep plaatsen. Op de softkey drukken. De CNC PILOT maakt een lijst van alle parameters/bedrijfsmiddelen in deze groep. Te converteren parameters/bedrijfsmiddelen markeren. Op de softkey drukken.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen Parameters/bedrijfsmiddelen laden De CNC PILOT verwacht de parameters/bedrijfsmiddelgegevens in de directory "PARA_USR". De CNC PILOT herkent de parameter-/ bedrijfsmiddelgroep op basis van de extensie. Daarom mag op externe systemen wel de bestandsnaam worden gewijzigd – maar niet de extensie. Bij het inlezen controleert de besturing of de operator het recht heeft deze parameter te wijzigen resp. of de werkstand Automatisch bedrijf actief is.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen Backup maken/inlezen Backup maken (Backup): De gegevensbeveiliging vindt bij alle parameters en bedrijfsmiddelen in twee stappen plaats: U Met "Backup" backup-bestanden maken. U Backup-bestanden met de standaard transferfuncties naar een extern systeem overgezet.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen Backup inlezen (Restore): Een backup wordt in twee stappen ingelezen: U Backup-bestanden met de standaard transferfuncties van het externe systeem overzetten naar de directory "BACKUP". U Met "Restore" de backup-bestanden converteren en "integreren". Met Restore worden alle backup-bestanden, behalve de onderhoudssysteembestanden, van de directory "BACKUP" ingelezen.
10.3 Parameters en bedrijfsmiddelen Parameter-, bedrijfsmiddel- of backupbestanden bekijken "Parameterconv(ersie) > Opslaan/laden" (of ".. > Backup/Restore") in het Transfer-menu kiezen. Cursor in het rechtervenster plaatsen en op parameter- of bedrijfsmiddelbestand resp. op backup-bestand plaatsen. Op ENTER drukken, de CNC PILOT toont de bestandsinhoud. Bestand sluiten: nogmaals op ENTER drukken (of de ESC-toets).
10.4 Bestandsorganisatie 10.4 Bestandsorganisatie Basisprincipes van de bestandsorganisatie Met de functies Dupliceren, Wissen en Hernoemen "organiseert" u NC-programma- en parameterbestanden. Bij bestanden in ASCIIformaat is bovendien de functie Afdrukken beschikbaar.
10.4 Bestandsorganisatie Bestanden beheren Eigen bestanden beheren "Org(anisatie)" in het Transfer-menu kiezen. "Masker" vastleggen om het aantal weergegeven bestanden te beperken. Cursor op het parameter- of bedrijfsmiddelbestand plaatsen. Bestanden markeren. Op ENTER drukken. De CNC PILOT toont de bestandsinhoud. Op de softkey drukken. De CNC PILOT wist de gemarkeerde bestanden. Op de softkey drukken en de nieuwe bestandsnaam invoeren. De CNC PILOT hernoemt het bestand.
10.4 Bestandsorganisatie Eigen en externe bestanden beheren Aanmelding als "systeembeheerder" (of hoger). "Netwerk" in Transfer-menu kiezen Op de softkey drukken. De CNC PILOT activeert de "Organisatie" voor de eigen bestanden en voor de bestanden van de communicatiepartner. Cursor in linker- of rechtervenster plaatsen. Cursor op het parameter- of bedrijfsmiddelbestand plaatsen. Bestanden markeren. Op ENTER drukken. De CNC PILOT toont de bestandsinhoud. Op de softkey drukken.
Tabellen en overzichten HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 689
11.1 Draaduitloop- en draadparameters 11.1 Draaduitloop- en draadparameters Draaduitloopparameters DIN 76 TURN PLUS bepaalt de parameters van de draaduitloop (draaduitloop DIN 76) aan de hand van de spoed. De draaduitloopparameters zijn overeenkomstig DIN 13 voor metrische schroefdraad.
I K R W Binnendraad Spoed I K R W 0,2 0,1 1,2 0,1 30° 1,25 0,5 6,7 0,6 30° 0,25 0,1 1,4 0,12 30° 1,5 0,5 7,8 0,8 30° 0,3 0,1 1,6 0,16 30° 1,75 0,5 9,1 1 30° 0,35 0,2 1,9 0,16 30° 2 0,5 10,3 1 30° 0,4 0,2 2,2 0,2 30° 2,5 0,5 13 1,2 30° 0,45 0,2 2,4 0,2 30° 3 0,5 15,2 1,6 30° 0,5 0,3 2,7 0,2 30° 3,5 0,5 17,7 1,6 30° 0,6 0,3 3,3 0,4 30° 4 0,5 20 2 30° 0,7 0,3 3,8 0,4 30° 4,5 0,5 23 2 30° 0,75 0,3 4 0,4 30° 5
11.1 Draaduitloop- en draadparameters Draaduitloopparameters DIN 509 E Diameter I K R W <=1,6 0,1 0,5 0,1 15° > 1,6 – 3 0,1 1 0,2 15° > 3 – 10 0,2 2 0,2 15° > 10 – 18 0,2 2 0,6 15° > 18 – 80 0,3 2,5 0,6 15° > 80 0,4 4 1 15° De draaduitloopparameters worden afhankelijk van de cilinderdiameter bepaald.
11.1 Draaduitloop- en draadparameters Schroefdraadparameters De CNC PILOT bepaalt de schroefdraadparameters aan de hand van onderstaande tabel. Hierin betekenen: F: Spoed. Wanneer een "*" is aangegeven, wordt de spoed – afhankelijk van het schroefdraadtype – op basis van de diameter bepaald (zie "Spoed" op bladzijde 694).
11.
11.
11.
11.
11.
11.
11.2 Pinbezetting en aansluitkabels voor data-interfaces 11.2 Pinbezetting en aansluitkabels voor data-interfaces Data-interface V.24/RS-232-C voor HEIDENHAIN-apparatuur De interface voldoet aan de eisen van EN 50 178 "Veilige scheiding van het net". Let erop dat pin 6 en 8 van verbindingskabel 274 545 overbrugd zijn.
11.
11.2 Pinbezetting en aansluitkabels voor data-interfaces Interface V.11/RS-422 Op de V.11-interface wordt uitsluitend randapparatuur aangesloten. De interface voldoet aan de eisen van EN 50 178 "Veilige scheiding van het net". De bezetting van stekker X28 (hostcomputer) en het adapterblok zijn identiek.
11.3 Technische informatie 11.
11.
CNC PILOT 4290 TURN PLUS (optie 1) TURN PLUS omvat: de grafische programmering de grafisch interactieve volgordeprogrammering met genereren van DIN PLUS-programma's het automatisch genereren van DIN PLUS-programma's TURN PLUS wordt gebruikt voor: Draaibewerking C-asbewerking (optie 1.1) Y-asbewerking Complete bewerking (optie 1.
11.3 Technische informatie Standaardfuncties CNC PILOT 4290 TURN PLUS – grafisch interactieve volgordeprogrammering Volgordeprogrammering in afzonderlijke bewerkingen met: TURN PLUS – automatische volgordeprogrammering automatische gereedschapskeuze automatische revolverbezetting automatische bepaling van de snijgegevens automatisch genereren van het bewerkingsproces in alle bewerkingsvlakken (ook voor C-asbewerking (met optie 1.
? – VGP vereenvoudigde geometrieprogrammering ... 122 /.. Uitschakelniveau ... 328 #-variabelen bij de vertaling van het NCprogramma ... 124 Programmering ... 319 $.. Slede-aanduiding ... 328 SYMBOLE 3D-aanzicht ... 385 A AAG ... 540 Aaneenschakelen van gereedschapsmaten G710 ... 214 Aanloop (schroefdraad) ... 242 Aanslag-GS ... 619 Aansluitkabels voor datainterfaces ... 700 Aanzet Aanzet per minuut rondassen G192 ... 196 Aanzet-override 100% G908 ... 310 Aanzet-override automatisch bedrijf ...
Index Belastingsbewaking Basisprincipes ... 101 Bewakingszone vastleggen G995 ... 304 Grenswaarden bewerken ... 104 Parameters voor de ... 106 Productie met ... 104 Programmering ... 303 Referentiebewerking ... 103 Referentiebewerking analyseren ... 105 Type belastingsbewaking G996 ... 304 werken met ... 102 Belastingsuitlezing (uitlezingselement) ... 98 Benamingen van grondstoffen ... 655 Beschrijvingsrichting van de contour ... 120 Bestanden verzenden/ ontvangen ... 677 Bestandsbeheer ...
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 Contourdefinitie DIN PLUS Basiselementen van te draaien contour ... 150 Basisprincipes ... 120 Beschrijving van onbewerkt werkstuk ... 149 C-ascontouren ... 171 Mantelvlak ... 182 Voor-/achterkant ... 175 Vormelementen te draaien contour ... 155 TURN PLUS Basisprincipes werkstukbeschrijving ... 400 Contour onbewerkt werkstuk ... 406 Contourelementen controleren ... 460 Contourfrezen DIN PLUS Cyclus G840 ... 265 TURN PLUS bewerkingsattribuut ... 480 TURN PLUS IAG ...
Index Draaicycli Contourgerelateerde ... 215 Enkelvoudige ... 234 Draaigereedschap ... 618 D-uitlezing ... 99 D-uitlezing (uitlezingselement) ... 98 Dupliceren (TURN PLUS) Lineair ... 456 Rond ... 457 Spiegelen ... 457 DXF-import ... 464 E Eenvoudig gereedschap Instellen ... 72 Programmering ... 143 Eenzijdige synchronisatie G62 ... 288 Eiland (DIN PLUS) ... 171 Einde Kamer/eiland G309-Geo ... 171 Programmadeel-aanduiding ... 147 Elementdimensionering (simulatie) ... 377 Elementen van het DIN-programma ..
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 G47 Veiligheidsafstand ... 209 G48 Versnelling (slope) ... 195 G50 Overmaat uitschakelen ... 207 G51 Nulpuntverschuiving ... 202 G53 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ... 202 G54 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ... 202 G55 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ... 202 G56 Nulpuntverschuiving additief ... 203 G57 Overmaat asparallel ... 207 G58 Overmaat parallel aan contour ... 208 G59 Nulpuntverschuiving absoluut ... 204 G60 Veiligheidszone uitschakelen ...
Index G921 Nulpuntverschuivingen, GSlengtes uitschakelen ... 311 G922 Toerental bij V-constant ... 314 G93 Aanzet per tand ... 197 G930 Pinolebewaking ... 313 G933 Schroefdraadschakelaar ... 242 G94 Aanzet constant ... 197 G940 T-nummer intern ... 311 G941 Magazijnplaatscorrecties doorgeven ... 312 G95 Aanzet per omwenteling ... 197 G96 Constante snijsnelheid ... 198 G97 Toerental ... 198 G975 Volgfoutgrens ... 312 G98 Spil met werkstuk ... 287 G980 Nulpuntverschuiving inschakelen ...
IAG ... 499 ID-nr. Gereedschap ... 140 Spanmiddel ... 145 ID-nummer van GS ... 628 IF.. Programmasprong ... 325 IJlgang IJlgang G0 ... 190 in machinecoördinaten G701 ... 191 Mantelvlak G110 ... 262 Voor-/achterkant G100 ... 259 IJlgang in machinecoördinaten G701 ... 729 IJlgangbanen (simulatie) ... 369 In- en uitvoer Operator-communicatie ... 114 Programmering ... 315 Tijdstip van de ... 124 inch Programmering ... 113 Werkstand Machine ... 61, 82 Incrementele adresparameters Aanduiding ...
Index Machine-uitlezing Basisprincipes ... 46 instellen/omschakelen ... 98 Parameters voor de machineuitlezing ... 586 Uitlezingselementen ... 98 Mantelvenster ... 370 Mantelvlak Bewerkingsfuncties ... 262 Contourfuncties ... 182 Referentiediameter G120 ... 257 Materiaal (technologie-database) ... 647 Meerkanaalsprogramma's controleren ... 389 Meetapparatuur ... 619 Menu-items ... 49 Meten Gereedschap meten ... 80 Gereedschap meten aanraken ... 80 Gereedschap meten met meettaster ...
P Parallel werken ... 110 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving G53 ... G55 ... 202 Parameterbeschrijving – subprogramma’s ... 330 Parameters Algemene machineparameters ... 577 Algemene regelparameters ... 583 bewerken ... 575 Bewerkingsparameters ... 591 Configuratieparameters bewerken ... 576 Instelparameters ... 589 Machineparameters voor C-assen ... 580 Machineparameters voor lineaire assen ... 581 Machineparameters voor sledes ... 578 Machineparameters voor spillen ...
Index Regelverwijzingen Bewerkingscycli ... 215 Contourweergave ... 121 Regelweergave instellen ... 94 Lettergrootte ... 94 Rekenkundige functies ... 318 Restcontourbewerking DIN PLUS rest nabewerken ... 233 TURN PLUS IAG nabewerken ... 527 IAG restmateriaal voorbewerken – dwars ... 510 IAG restmateriaal voorbewerken – langs ... 509 IAG restmateriaal voorbewerken – parallel aan de contour ... 511 RETURN (programmadeelaanduiding) ... 148 Revolver DIN PLUSgereedschapsprogrammering ...
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 Standtijdbeheer Gegevens in de gereedschapsdatabase ... 626 Gegevens invoeren ... 73 Gereedschapsdiagnosebits ... 321 Parameters invoeren ... 73 tijdens automatisch bedrijf ... 89 Standtijdbewaking Standtijdbewaking gereedschapsdatabase ... 626 Standtijdbewaking van het gereedschap met belastingsbewaking ... 303 Stapgrootte NC-regelnummering ... 133 Startpunt contour DIN PLUS Mantelvlak G110-Geo ... 182 Te draaien contour G0– Geo ... 150 Voor-/achterkant G100Geo ...
Index TURN PLUS ... 30 AAG Bewerkingsvolgorde ... 541 Bewerkingsvolgordes bewerken en beheren ... 542 Lijst met de bewerkingsvolgordes ... 544 Algemeen Bestanden beheren ... 395 Bewerkingsinstructies ... 558 Configuratie ... 555 Controlegrafiek ... 553 De werkstand ... 394 Programmakop ... 397 Voorbeeld ... 569 Bewerkingsinstructies Asbewerking ... 564 Binnencontouren ... 561 Boren ... 563 Complete bewerking ... 567 Gereedschapskeuze ... 558 Revolverbezetting ... 558 Snijwaarden ... 559 Uitdraaien ...
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 Voorbewerken DIN PLUS Parallel aan de contour met neutraal gereedschap G835 ... 223 Voorbewerken dwars G820 ... 218 Voorbewerken langs G810 ... 215 Voorbewerken parallel aan contour G830 ... 221 TURN PLUS IAG restmateriaal voorbewerken – dwars ... 510 IAG restmateriaal voorbewerken – langs ... 509 IAG restmateriaal voorbewerken – parallel aan de contour ... 511 IAG voorbewerken dwars ... 507 IAG voorbewerken langs ... 506 Parallel aan de contour ...
Index Wisselcodes ... 323 Wisselcodes verwerken ... 323 Wissen Bewerkingsattributen wissen TURN PLUS ... 485 Contourelementen wissen TURN PLUS ... 466 Opspanplan wissen TURN PLUS ... 488 X XY-vlak G17 (voor- of achterkant) ... 729 XZ-vlak G18 (draaibewerking) ... 729 Y Y-as - Basisprincipes ... 32 Z Zijaanzicht (YZ) (simulatie) ... 370 Zoeken naar startregel ... 85 Zustergereedschap ... 123 Zwenkpositie gereedschapshouder ...
Programmadeel-aanduidingen Programmadeel-aanduidingen Programma-header Werkstukbewerking PROGRAMMAKOP Bladzijde 139 BEWERKING Bladzijde 147 REVOLVER Bladzijde 140 TOEWIJZING Bladzijde 148 EINDE Bladzijde 147 SCHIJFMAGAZIJN SPANMIDDEL Bladzijde 145 Subprogramma's Contourbeschrijving CONTOUR Bladzijde 146 ONBEWERKT WERKSTUK Bladzijde 146 BEWERKT WERKSTUK Bladzijde 147 HULPCONTOUR Bladzijde 147 C-as-contouren VOORKANT SUBPROGRAMMA Bladzijde 148 RETURN Bladzijde 148 CONST Bladzijd
Overzicht G-functies CONTOUR Overzicht G-functies CONTOUR G-functies voor te draaien contouren Te draaien contour Te draaien contour Beschrijving van onbewerkt werkstuk Vormelementen van te draaien contour G20-Geo Klauwplaat cilinder/pijp Bladzijde 149 G34-Geo Draad (standaard) Bladzijde 162 G21-Geo Gietstuk Bladzijde 149 G37-Geo Draad (algemeen) Bladzijde 163 G49-Geo Boring op hartlijn Bladzijde 165 Basiselementen van te draaien contour G0-Geo Startpunt van de contour Bladzijde 150 H
C-ascontour G304-Geo Volledige cirkel voorkant Bladzijde 179 G411-Geo Patroon lineair mantelvlak Bladzijde 188 G305-Geo Rechthoek voorkant Bladzijde 179 G412-Geo Patroon rond mantelvlak Bladzijde 189 G307-Geo Regelmatige veelhoek voorkant Bladzijde 180 G401-Geo Patroon lineair voorkant Bladzijde 180 G402-Geo Patroon rond voorkant Bladzijde 181 G-functies voor Y-ascontouren Y-ascontour Y-ascontour XY-vlak YZ-vlak G170-Geo Startpunt contour G180-Geo Startpunt contour G171-Geo Baan G181-Geo
Overzicht G-functies BEWERKING Overzicht G-functies BEWERKING G-functies voor draaibewerking Draaibewerking – basisfuncties Draaibewerking – basisfuncties Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking Nulpuntverschuivingen G0 Positioneren in ijlgang Bladzijde 190 G53 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving Bladzijde 202 G14 gereedschapswisselpositie benaderen Bladzijde 190 G54 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving Bladzijde 202 G701 IJlgang in machinecoördinaten Bladzijde 190 G55 Para
Draaibewerking – basisfuncties Snijkantradiuscompensatie (SRC/FRC) Gereedschap, correcties G40 FRC/SRC uitschakelen Bladzijde 200 T Gereedschap inspannen Bladzijde 210 G41 SRC/FRC links Bladzijde 200 G148 (Veranderen van de) snijkantcorrectie Bladzijde 211 G42 SRC/FRC rechts Bladzijde 200 G149 Additieve correctie Bladzijde 212 G150 Verrekening rechter gereedschapspunt Bladzijde 213 Nulpuntverschuivingen Overzicht nulpuntverschuivingen Bladzijde 201 G151 Verrekening linker gereedsc
Overzicht G-functies BEWERKING Synchronisatiefuncties Synchronisatie Synchronisatie Toewijzing contour – bewerking Spilsynchronisatie, werkstukoverdracht G98 Toewijzing spil – werkstuk Bladzijde 287 G30 Converteren en spiegelen Bladzijde 286 G99 Werkstukgroep Bladzijde 288 G121 Contour spiegelen/verplaatsen Bladzijde 205 Sledesynchronisatie G720 Spilsynchronisatie Bladzijde 290 G62 Eenzijdige synchronisatie Bladzijde 288 G905 Verspringing hoek C meten Bladzijde 291 G63 Synchrone
Variabelenprogrammering, programmasprong Variabelenprogrammering, programmasprong Programmering van variabelen Gegevensinvoer, gegevensuitvoer #-variabelen Verwerking bij programmavertaling Bladzijde 319 INPUT Invoer (#-variabele) Bladzijde 315 V-variabele Bladzijde 321 WINDOW Uitvoervenster openen (#-variabele) Bladzijde 315 Verwerking bij programmauitvoering Programmasprong, -herhaling PRINT Uitvoer (#-variabele) Bladzijde 316 IF..THEN..
Overzicht G-functies BEWERKING Overige G-functies Overige G-functies Overige G-functies G4 Stilstandtijd Bladzijde 305 G907 Toerentalbewaking regelgewijs uit Bladzijde 309 G7 Nauwkeurige stop aan Bladzijde 305 G908 Aanzet-override 100% Bladzijde 310 G8 Nauwkeurige stop uit Bladzijde 305 G909 Interpreterstop Bladzijde 310 G9 Nauwkeurige stop (per regel) Bladzijde 305 G918 Voorsturing aan/uit Bladzijde 310 G15 Rondassen verplaatsen Bladzijde 306 G919 Spil-override 100% Bladzijd
Y-asbewerking Y-asbewerking Bewerkingsvlakken Freescycli G16 Bewerkingsvlak zwenken G841 Vlakfrezen voorbewerken G17 XY-vlak (voor- of achterkant) G842 Vlakfrezen nabewerken G18 XZ-vlak (draaibewerking) G843 Meerdere zijden frezen voorbewerken G19 YZ-vlak (bovenaanzicht/mantel) G844 Meerdere zijden frezen nabewerken Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking G845 Kamerfrezen voorbewerken G0 Positioneren in ijlgang G846 Kamerfrezen nabewerken G14 gereedschapswisselpositie benaderen
DR. JOHANNES HEIDENHAIN GmbH Dr.-Johannes-Heidenhain-Straße 5 83301 Traunreut, Germany { +49 8669 31-0 | +49 8669 5061 E-mail: info@heidenhain.de Technical support | +49 8669 32-1000 Measuring systems { +49 8669 31-3104 E-mail: service.ms-support@heidenhain.de TNC support { +49 8669 31-3101 E-mail: service.nc-support@heidenhain.de NC programming { +49 8669 31-3103 E-mail: service.nc-pgm@heidenhain.de PLC programming { +49 8669 31-3102 E-mail: service.plc@heidenhain.