Operation Manual
120
4.2 Informatie over de programmering
Contourprogrammering
De beschrijving van de contour van het onbewerkte en bewerkte
werkstuk is voorwaarde voor de "contourcorrectie" en het gebruik van
contourgerelateerde draaicycli. Bij de frees- en boorbewerking is de
contourbeschrijving een voorwaarde voor het gebruik van de
bewerkingscycli.
Contouren voor de draaibewerking:
Beschrijf de contour "aaneengesloten".
De richting waarin wordt beschreven, is niet afhankelijk van de
bewerkingsrichting.
De CNC PILOT sluit "open" contouren asparallel.
Contourbeschrijvingen mogen niet verder gaan dan de hartlijn.
De contour van het bewerkte werkstuk moet binnen de contour van
het onbewerkte werkstuk liggen.
Bij stafmateriaal moet alleen het voor de productie van een
werkstuk benodigde gedeelte als onbewerkt werkstuk worden
gedefinieerd.
Contourbeschrijvingen gelden voor het gehele NC-programma, ook
wanneer het werkstuk voor bewerking aan de achterkant wordt
omgespannen.
In de bewerkingscycli programmeert u "verwijzingen" naar de
contourbeschrijving.
Onbewerkte werkstukken beschrijft u
met "macro G20 voor onbewerkte werkstukken", indien er sprake is
van standaarddelen (cilinders, holle cilinders).
met "macro G21 voor gietstukken", wanneer de contour van het
onbewerkte werkstuk is gebaseerd op de contour van het bewerkte
werkstuk.
door afzonderlijke contourelementen (bijv. contouren van bewerkte
werkstukken), wanneer u G20, G21 niet kunt gebruiken.
Bewerkte werkstukken worden met afzonderlijke contourelementen
beschreven. U kunt attributen toewijzen aan contourelementen of aan
de gehele contour. Hiermee wordt dan tijdens de bewerking van het
werkstuk rekening gehouden (bijv.: ruwheid, overmaten, etc.).
Bij tussenbewerkingsstappen maakt u hulpcontouren. De
programmering van de hulpcontouren geschiedt analoog aan de
beschrijving van het bewerkte werkstuk. Met HULPCONTOUR kan
een contourbeschrijving worden gemaakt. HULPCONTOUREN
kunnen meermaals worden gemaakt.
Contouren voor de C-asbewerking:
Contouren voor de C-asbewerking worden in het programmadeel
BEWERKT WERKSTUK geprogrammeerd.
Markeer de contouren met VOORKANT of MANTEL.
Programmadeel-aanduidingen kunnen meermaals worden gebruikt.
Ook kunnen er meer contouren binnen een programmadeel-
aanduiding worden geprogrammeerd.